Smetteloos en onberispelijk (vimala)
Een grenzeloze, alles dragende en verbindende, wakkere aanwezigheid incarneert in deze volstrekt unieke, weerbarstige vleesjas. De zestien Mahayana voornemens ondersteunen het onderhoud van deze levende paradox en vormen tezamen de silaparamita, het beoefenen van ethische discipline. Natuurlijk is elke oefening waarin een aspect van onze incarnerende aanwezigheid wordt gerealiseerd tevens een beoefening van discipline. Maar als het gaat om sila, zijn met name de laatste tien grote voornemens praktijken waarin de bodhisattva kwaliteiten van zichzelf herkent en uitdrukt. Candrakirti spreekt over zelf-disciplinering zonder aan de vrucht van het ethische gedrag vast te houden of daarvan ook maar bewust te zijn (Madhyamakavatara 2 (3)). ‘Ons geluk hangt geheel af van onze moraliteit’, schrijft Candrakirti (ibidem 2 (7)). In een ander werk schrijft de Indiase filosoof dat het onderhouden van de morele discipline ons behoedt voor agitatie.
De eerste van de tien grote voornemens, ‘Ik neem me voor om niet te doden, maar alle leven te bekrachtigen’, brengt bij de bodhisattva zijn kwaliteit van fundamenteel verbonden zijn met elk levend wezen in herinnering. Het doden van een levend wezen is het doden van mezelf, er is in de basis geen enkel onderscheid. Hetzelfde geldt voor het doden van expressies van mezelf, het doden van bepaalde emoties, zoals woede, angst, jaloezie, hebzucht; het uitsluiten van bepaalde gedachten, zoals gedachten aan hechting, pochen, negatieve gedachten; het doden van tijd – en tijd is mijn leven. Maar ook het doden van ego, zoals in sommige spirituele kringen als begerenswaardig wordt beschouwd.
Echter, zodra ik me heb voorgenomen om niet te doden, word ik geconfronteerd met de sattva-kant van mijn bestaan, mijn strenge lijfelijkheid. Ik realiseer me dat ik doorgaans faal in het verwezenlijken van mijn voornemen, omdat ik als incarnatie mijn plaats in de wereld inneem en dit ten koste gaat van andere incarnaties. In mijn intentie om niet te doden, wordt zowel mijn fundamentele verbondenheid met elk levend wezen in herinnering gebracht, als mijn eigenstandigheid. Beide aspecten van mijn incarnerende aanwezigheid zijn belangrijk om te erkennen.
Precies hetzelfde geldt voor de andere negen grote voornemens. Sommige brengen mijn fundamentele verbondenheid met een ander levend wezen in herinnering, andere mijn inherent wakker zijn en helderheid, weer andere mijn overvloed en grenzeloosheid. Allemaal brengen ze ook mijn vleselijkheid in herinnering. Ik realiseer me mijn menselijkheid in het onophoudelijk falen van het volbrengen van mijn ethische voornemens. Zo blijf ik behoed voor ethische superioriteit.
De Tien Grote Voornemens van het Mahayana zijn:
Ik neem me voor om niet te doden, maar alle leven te bekrachtigen
Ik neem me voor om niet te stelen, maar te delen
Ik neem me voor om seksualiteit niet te misbruiken, maar het lichaam lief te hebben
Ik neem me voor om niet te liegen, maar mezelf waarachtig uit te drukken
Ik neem me voor om mezelf niet te bedwelmen, maar wakker te zijn
Ik neem me voor om geen kwaad te spreken over anderen, maar te ondersteunen
Ik neem me voor om mezelf niet te verheffen ten kostte van anderen, maar de eenheid te zien
Ik neem me voor om niet gierig te zijn, maar te geven
Ik neem me voor om me niet te laten leiden door woede en haat, maar me in de plaatst te stellen van de ander
Ik neem me voor om de drie Juwelen niet te bezoedelen, maar instrument te zijn
Soms wordt geopperd dat deze ethische intenties door een enkel voornemen en dus ook een enkele beoefening kunnen worden vervangen: het voornemen van ahimsa, geweldloosheid. Wat mij betreft gaat daar nog een voornemen aan vooraf. Dit noem ik het eerste en laatste ethische voornemen. Het komt rechtstreeks voort uit mijn herinnering van mijn aanwezigheid: niets en niemand op welke wijze dan ook uitsluiten. Positief geformuleerd, elk levend wezen, elk aspect van mezelf of elke gebeurtenis bekrachtigen. Dit is een voornemen en dat wil zeggen dat het aan slagen of falen voorbij gaat. Ze is telkens het begin van een beoefening en wellicht is dit de meest concrete beoefening van zen in ons dagelijkse leven.
De eerste van de tien grote voornemens, 'Ik neem me voor om niet te doden, maar alle leven te bekrachtigen', brengt bij de bodhisattva zijn kwaliteit van fundamenteel verbonden zijn met elk levend wezen in herinnering.