‘Onoverwinnelijk’, de beoefening van meditatie
Zazen, in het Nederlands vertaald met ‘meditatie’ betekent letterlijk: zitten (Jap.: za) in een specifieke gesteldheid van geest (Jap.: zen, Sanskriet: dhyana). Zazen is dhyanaparamita, de uitoefening van een specifieke geestesgesteldheid, namelijk die van een Boeddha, een ‘Ontwaakte’. De geestesgesteldheid van een Boeddha is derhalve een wakkere en dus zouden we zazen kunnen vertalen met ‘zitten in wakkere aanwezigheid’.
Aldus zittend herinnert de bodhisattva zich zijn ware natuur. Hij neemt hiervoor een speciale houding aan, een houding van aanwezigheid, met gekruiste benen, kracht in de onderbuik en een rechte rug. En hij neemt zich voor niets te doen, louter aanwezig te zijn. Dit laatste hoeft hij niet te doen, want dat is hij al. Als de bodhisattva de greep op zichzelf nu loslaat, herinnert hij spontaan zichzelf zoals hij waarachtig is, een ongeboren, alles omvattende, alles dragende aanwezigheid. Hij is het licht waarin alles verschijnt.
In zazen valt sattva, deze beperkte en door en door geconditioneerde vorm van onze incarnatie precies samen met bodhi, de grenzeloze aanwezigheid waarin alles verschijnt. Niets is uitgesloten van deze aanwezigheid, elke verschijning is de bodhisattva zelf. Zelfs als Mara verschijnt, schrijft de Indiase filosoof Candrakirti, dan kunnen de krachten van deze demon, deze bezetenheid, je niet verleiden. (Madhyamakavatara 5 (1)) Waarom niet? Alles wat zich voordoet is je het meest intiem, het bestaat niet buiten je aanwezigheid en is bovendien volkomen open, onbepaald. Hier betreedt de bodhisattva het veld genaamd ‘onoverwinnelijk’ (sudurjaya), omdat er niets meer buiten hem is dat hem kan hinderen. Sterker nog, door te zitten in grenzeloze aanwezigheid beseft de bodhisattva zich dat hij niet stuk kan. Deze aanwezigheid is doodloos, er komt niets en er gaat niets, ze kent geen ontstaan en geen vergaan. Aldus ziet de bodhisattva in dhyanaparamita de essentie van de Vier Edele Waarheden van de Boeddha, schrijft Candrakirti. (ibidem 5 (1))
Zittend in ongeboren aanwezigheid is de bodhisattva de werkelijkheid precies zoals ze is. Dit is de enige realiteit die is, ofschoon grondeloos, de enige grond om op te staan; de rest is concept, idee, illusie. Langzaam maar zeker groeit zijn vertrouwen in deze zoheid. En langzaam maar zeker neemt hij deze grenzeloze en volstrekt onbepaalde realiteit mee in zijn dagelijkse handelen als hij weer opstaat van zijn meditatiekussen en als sattva, deze sterfelijke, bevangen, uit karma geweven vleesjas, de wereld in stapt.