Dogens Uji, tijdelijkheid zijn is passeren
‘Tijdelijkheid zijn heeft de kwaliteit van passeren (Jap. kyoryaku, vloeien, stromen, passeren)’, schrijft Dogen. ‘Het zogenaamde vandaag vloeit in morgen, vandaag vloeit in gisteren, gisteren vloeit in vandaag. En vandaag vloeit in vandaag, morgen vloeit in morgen.’ Ga maar eens voor een minuut of tien zitten op een stoel en check jezelf.
Als we uit onze stroperige beslommeringen terugkeren naar wat we horen als we gewoonweg luisteren en wat we zien als we simpelweg kijken, dan kunnen we niet ontkennen dat de werkelijkheid waarin we ons bevinden stroomt. Alles is op de meest concrete wijze in beweging en dit passeren is niet onderscheiden van ons bestaan op dit moment. Ons leven hier en nu IS passeren. ‘Denk niet dat passeren als de wind en regen is, die van oost naar west trekken. De totale wereld is niet onveranderlijk, hij is niet onbeweeglijk. Hij vloeit.’
Met de kernkwaliteit van passeren geeft Dogen het niet substantiële, niet solide, maar open en onbepaalde karakter van de werkelijkheid aan. Panta rei, alles stroomt, schreef de Griekse filosoof Heracleitos. Mijn aanwezigheid is een onophoudelijke passage en alles, niets uitgesloten, stroomt daarin mee. ‘Passeren is als de lente’, schrijft Dogen. ‘De lente met al haar talloze facetten wordt passeren genoemd. Als de lente passeert, dan is er niets buiten de lente.’ Voor de tijd dat het duurt. Tijdelijkheid zijn is niet statisch, het is niet een onbeweeglijke open ruimte. Tijdelijkheid zijn is passeren en alles passeert. Mijn aanwezigheid is onophoudelijk stromen en alles stroomt.
‘De lente stroomt onophoudelijk door de lente’, schrijft Dogen. ‘Ofschoon het passeren zelf geen lente is, voltrekt zich het passeren gedurende de gehele lente. Aldus is het passeren voltooid op precies dit moment van de lente.’
Als de trein op het station vertrekt, is mijn gehele leven op dat moment het passeren van de vertrekkende trein. Het maakt niet uit, of ik in de trein zit of op het perron sta te wachten, de vertrekkende trein is het passeren zelf en mijn gehele leven op dat moment passeert als deze vertrekkende trein. Het beton van het perron, het staal van de rails, de bankjes en borden en hoogspanningsleidingen en al mijn medereizigers zijn niet hard en substantieel, ze passeren in het passeren van de vertrekkende trein.
Mijn aanwezigheid is een onophoudelijke passage en alles, niets uitgesloten, stroomt daarin mee. 'Passeren is als de lente', schrijft Dogen.