Het Avatamsaka soetra. Een paradoxaal dubbelwezen
Het Avatamsaka soetra gaat niet alleen over de wonderbaarlijke realiteit van het alledaagse. Het gaat ook over dat paradoxale dubbelwezen dat we zijn: de bodhsattva, de eenheid van het onbeperkte ongeborene in onze strak geconditioneerde vleesjas. Een eenheid die we ons alleen kunnen realiseren en kunnen belichamen door toewijding. Lees deze uit het Sanskriet vertaalde passage uit het negenendertigste deel van het Avatamsaka soetra, de Gandhavyuha.
Alle bodhisattva’s vanuit alle windrichtingen van de wereld verzamelen zich met hun ontelbaar aantal volgers rond de Boeddha, ‘geboren uit het leven en de voornemens van Samantabhadra, de bodhisattva (van toewijding). Ze zijn vrij in hun gedrag, omdat ze reiken tot in alle Boeddha-landen; ze manifesteren ontelbaar veel lichamen, omdat ze reiken tot waar er Boeddha’s zijn; ze beschikken over een ongehinderd en scherp zicht, omdat ze de miraculeuze transformaties van alle Boeddha’s ontvangen; ze bezitten het vermogen om overal te gaan zonder zich te vestigen, omdat ze het niet nalaten op alle plekken te verschijnen waar de Boeddha’s ontwaken; ze beschikken over een grenzeloos licht, omdat ze de oceaan van alle Boeddha’s waarheden verlichten met hun zicht; ze beschikken over een onuitputtelijk vermogen van welsprekendheid, tot aan het einde der tijden, omdat hun spreken onomwonden is; ze verblijven in de hoogste wijsheid die geen grenzen kent, omdat hun gedrag zuiver en ongekunsteld is; ze bezitten geen vaste verblijfplaats, omdat ze zichzelf openbaren overeenkomstig de gedachten en verlangens van alle levende wezens; ze zijn vrij van bevangenheid, omdat ze weten dat er in feite geen wezens en substanties in de objectieve wereld bestaan; en tot besluit zijn ze in het bezit van een non-dualistisch weten dat zo ver reikt als de ruimte, omdat ze de gehele Dharmadhatu verlichten met hun netten van licht. Alle bodhisattva’s weten dat alles is als Maya, dat alle Boeddha’s als schaduwen zijn, dat alles wat bestaat, oprijst en vervalt is als een droom, dat alle vormen van karma zijn als beelden in een spiegel, dat het ontstaan van alle dingen is als een fata morgana, dat alle werelden slechts transformaties zijn. Wetende dat alle dingen onbepaald zijn, beoefenen ze het loslaten van weerstand en zijn ze nergens aan gehecht, ofschoon ze zich onvermoeibaar in dienst stellen van anderen; ofschoon ze een objectieve werkelijkheid herkennen, weten ze dat deze onbereikbaar is; in alle werelden openbaren ze zichzelf volkomen ongehinderd; ze worden in alle werelden geboren en nemen elke vorm aan; ze transformeren een klein stukje grond in een uitgestrekt landschap en een uitgestrekt landschap in een klein stukje grond; alle Boeddha’s verschijnen in een enkel ogenblik van hun gedachten; ze onderzoeken het totale universum in een glimps en zijn volstrekt niet verward; ze kunnen alle werelden in slechts een moment bezoeken.’
Als basistekst voor mijn vertaling heb ik het ‘palmblad manuscript’ van de Royal Asiatic Society in Londen gebruikt, folio 247b en verder, waar ik toegang toe had via mijn Sanskriet leraar destijds, de Indiase pandit Pran Paul, DE specialist op het gebied van Avalokitesvara (Kanzeon bodhisattva). Wordt vervolgd.