Ik groeide op in een niet-religieus hard werkend gezin.
Op mijn 18e kwam ik er achter dat de vader die ik tot dan als mijn vader had gezien niet mijn biologische vader was.
Door deze ontdekking raakte ik in het ongewisse over mijn identiteit. De vraag wie ik was werd actueel. Ik bleef mezelf afvragen ‘wie ben ik?’
Er volgde een periode van tien jaar dat ik veel dronk en op mijn 27ste zocht ik hulp om te herstellen van mijn alcoholisme.
Daarna was ik ruim drie jaar intensief bezig om alle aspecten te onderzoeken van zelf-identificatie. Ik zocht naar een manier om een oprechtheid in mijzelf te kunnen vinden die me in een meer productieve richting zou kunnen sturen.
In dat onderzoek kwam ik tot de slotsom dat alle pogingen om het zelf te veranderen vanuit de wil toch altijd beperkt blijven tot het raamwerk van die wil. Ik was niet tot waarachtigheid gekomen. En op dit punt aangeland gebeurde het dat ik op een avond in 1999 alle gehechtheid aan de mind als richting voor verdergaande ontwikkeling opgaf.
Door dat te doen, zonder idee wat daaruit zou voortkomen, ontstond er een complete zelf-realisatie.