Dogens Uji, zelfvergeten aanwezigheid
Zoals ik eerder heb opgemerkt, kunnen we Dogens ‘Tijdelijkheid zijn’ lezen in het licht van de eerste grote realisatie van de historische Boeddha Shakyamuni. Volgens de Majjhima Nikaya I. 247 ervoer Gautama Siddhartha in de eerste wake van de nacht, tussen negen ‘s avonds en twaalf uur ‘s nachts, diepgaand: ‘Dit, mijn concrete leven, is niets anders dan tijdelijkheid (Sanskriet: anitya, letterlijk, ‘zonder een bepaalde duur’).’ Als we in de navolging van Gautama Siddhartha gaan zitten op een kussen, met onze benen gekruist, onze rug recht als een antenne, onze handen in de meditatiemudra, onze borst open en onze ogen geloken, en we laten de boel de boel, spannen ons denken uit en ontvangen in plaats van uit te zenden, dan kan ons, geheel buiten onszelf om, het wonderlijke besef toevallen, dat er niets komt en niets gaat. Wat we tot onze stomme verbazing plotsklaps aan den lijve ervaren, veel concreter dan we het ons ooit zouden kunnen voorstellen, is dat er voor een tijd het kraken van het hout is, voor een tijd de zorg voor morgen, dat er voor een tijd het bezoek van mijn broer is van een week geleden, tegelijkertijd met en niet gehinderd door het flakkeren van de vlam van de kaars in dit moment. Niets van wat zich hier en nu voordoet komt. Niets van wat zich hier en nu voordoet gaat. Alles is hier en nu gegeven en alles is mijn leven op dit moment. Voor een tijd dit. Voor een tijd dat. Volkomen onbegrijpelijk.
‘Je mag veronderstellen dat tijd alleen maar wegstroomt en je niet beseffen dat tijd nooit aankomt. Ofschoon beseffen zelf tijd is, is het niet afhankelijk van zijn eigen arriveren. Mensen zien uitsluitend tijds komen en gaan en zien niet dat tijdelijkheid zijn in elk moment verblijft’, schrijft Dogen in Uji. Ofschoon wat zich hier en nu in mijn zittende aanwezigheid aandient voor een onbepaalde tijd duurt, gaat er nooit iets verloren. Ofschoon ik niets kan grijpen en begrijpen, is alles hier en nu vanaf het beginloze begin reeds gegeven.
Hoe ga ik zien dat er nooit iets verloren gaat, terwijl om me heen dierbaren, dieren en dingen vallen bij bosjes? Ik zal het niet kunnen zien, ik zal mezelf van mijn taken moeten ontheffen en zelfvergeten afzinken in mijn aanwezigheid in dit moment. Maar wie geeft er dan stem aan de wonderbaarlijke en paradoxale volheid van dit moment?
Jezelf herinneren betekent verlegen hakkelend en jezelf herroepend stem geven aan een fenomeen dat zo van zichzelf is vervuld, dat het door elk denkpatroon en elke bedding van de taal heen breekt. Je slaat de plank voortdurend mis, wat je je realiseert en zegt, dat is het niet en daarbij is het nu al weer anders. Voor een tijd dit, voor een tijd dat. De zoektocht die het jezelf herinneren is kent geen einde, omdat ze tijdelijkheid zijn zelf is. De Boeddha’s ontwaken komt noch gaat en ligt derhalve nooit binnen mijn bereik. Het is hier en nu gegeven, als ik zit met gekruiste benen, mijn gedachten uitspan, het ik van zijn taken onthef en verzink in dit zelfvergeten, eindeloze, zichzelf vervullende moment.
'Je mag veronderstellen dat tijd alleen maar wegstroomt en je niet beseffen dat tijd nooit aankomt.'