Boeddha’s basics 4: het doel
‘Er is, monniken, die sfeer waar aarde noch water noch vuur noch wind is; noch de sferen van oneindige ruimte, oneindig bewustzijn, nietsheid en noch voorstelling noch geen voorstelling; noch deze wereld noch een andere wereld noch zon en maan beide. Daar monniken, zeg ik, is er geen komen en geen gaan, geen blijven, geen verdwijnen, geen opkomen. Zij is zonder stilstaan, zonder voortgaan, zonder enige grond. Dit is voorwaar het einde van het lijden. (…)
Monniken, er is het ongeborene, het ongewordene, het ongemaakte, het ongeconditioneerde. Monniken, als dat ongeborene, dat ongewordene, dat ongemaakte, dat ongeconditioneerde er niet zou zijn, dan zou er hier (in deze wereld) geen ontspanning aan wat geboren, geworden, gemaakt, geconditioneerd is, zichtbaar zijn.’ Palicanon, Udana 80 -81.
‘In the Unborn, all things are prefectly resolved. I can give you a proof that they are. While you’re facing me listening to me speak like this, if a crow cawed or a sparrow chirped, or some other sound occurred somewhere behind you, you would have no difficulty knowing it was a crow or a sparrow; or whatever, even without giving a thought to listening to it, because you were listening by means of the Unborn. (…) The Ryumon-ji sermons, The Unborn, Zen Master Bankei, p. 40.
Het doel van spirituele pad is eenvoudigweg genieten. Eigenlijk is het vreemd dat we het doel van onze geestelijke beoefening zelden zo verwoord zien. En tegelijkertijd is het zo vanzelfsprekend. Als we in plaats van onze energie vast te zetten op een object in de toekomst en stoppen met voorbij aan onszelf te leven, dan keren we terug naar een ongehinderd functioneren vanuit het Ongeborene, waarin we worden gedragen en bewogen. We leven niet meer in een kramp, maar als een ‘soepel lopend wiel’, de etymologische betekenis van sukha, ‘vreugde’. Deze vreugde wordt niet door objecten van buiten ons leven geconditioneerd, maar zit in ons leven zelf, in ons ongehinderde functioneren. Wanneer we weer werkelijk met onszelf samenvallen, genieten we onszelf, ons leven en alles wat zich daarin aandient.
Niet alleen genieten we ons leven, maar we zien de dingen ook zoals ze zijn. We zijn niet meer gefixeerd op onze eigen harde oordelen en hermetische denkbeelden, maar bewegen ons flexibel van situatie naar situatie, van denkbeeld naar denkbeeld, van gedachte naar gedachte. Levend vanuit het Ongeborene, zien we alles wat zich daarin aandient, precies zoals het is: zo, open, onbepaald, sunyata, ‘zonder substantie’. Anderen en situaties komen niet van buiten, ze verschijnen in het Ongeborene, zijn niet gescheiden van mijn aanwezigheid op dit moment en dus intiem met mijn leven verbonden. Als ik terugkeer naar mezelf, keer ik terug naar de werkelijkheid, precies zoals ze is. Vanuit die werkelijkheid beweeg ik mee op wat zich aandient, afgestemd in gevoel en gedachten op wat er is en wat ik heb te doen. Dit terugkeren naar mezelf ondanks alles wat ik me onophoudelijk in mijn hoofd haal, tja, dat noem ik de ware levenskunst.
Zo levend, niet in een kramp, gescheiden van mezelf en gestrand in mijn eigen harde denkbeelden, maar vrij functionerend vanuit de eeuwigheid en openheid van het Ongeborene, word ik bewogen in vreugde en ontvang ik de schittering van alles wat is. Ik ben vrij om flexibel te bewegen van perspectief naar perspectief en geniet mijn intiem en aan den lijve ervaren. Ook als het allemaal niet meezit, is er voldoende innerlijke ruimte om mezelf nergens aan vast te pinnen. Totdat…
Totdat een oud patroon zichzelf weer uitrolt, ik vastloop in de oude, diepe sporen van bepaalde denkwijzen, ik mezelf andermaal afscheid van wie ik werkelijk ben en mijn energie vastzet in solide objecten buiten mijn leven in deze eeuwigheid. Nee, het doel is nooit voorgoed bereikt, maar het ligt hier, om telkens weer naar terug te keren.
'Er is, monniken, die sfeer waar aarde noch water noch vuur noch wind is; noch de sferen van oneindige ruimte, oneindig bewustzijn, nietsheid en noch voorstelling noch geen voorstelling; noch deze wereld noch een andere wereld noch zon en maan beide. Daar monniken, zeg ik, is er geen komen en geen gaan, geen blijven, geen verdwijnen, geen opkomen. Zij is zonder stilstaan, zonder voortgaan, zonder enige grond. Dit is voorwaar het einde van het lijden. (...)