Afscheiding (eerste hoofdstuk uit Een betere wereld waarvan we in ons hart weten dat die mogelijk is)
Soms verlang ik terug naar de mythologische cultuur uit mijn jeugd, een wereld waarin niks mis was met frisdrank, waarin alles draaide om de Super Bowl, waarin Amerika de wereld democratie bracht, waarin de dokter je beter kon maken en waarin de wetenschap ervoor zorgde dat we het steeds beter kregen en bovendien net een man op de maan had gezet.
Het leven was logisch. Als je goed je best deed en hoge cijfers haalde, kon je naar een goede universiteit gaan en zou je gelukkig worden. Succes was zo goed als verzekerd als je je aan de regels van de samenleving hield, naar de dokter luisterde, de New York Times las, een goede opleiding had, je geld verstandig belegde en je verre hield van kwalijke zaken als drugs. Er waren natuurlijk problemen, maar wetenschappers en andere deskundigen werkten hard om die op te lossen. Medische doorbraken, goed beleid en beter onderwijs zouden zorgen voor aldoor meer voortuitgang. De manier waarop ik als kind de wereld zag, was onderdeel van een verhaal dat ik het Verhaal van de Mensheid noem. Volgens dat verhaal was de mensheid voorbestemd om door middel van wetenschap, gezond verstand en technologie een volmaakte wereld te creëren door de natuur te bedwingen, haar dierlijke oorsprong achter zich te laten en een samenleving op te bouwen waarin de rede zou zegevieren.
Vanuit mijn standpunt bezien leken de fundamentele vooronderstellingen van dat verhaal boven elke twijfel verheven. Mijn opvoeding, mijn opleiding, de media en niet in de laatste plaats het leven van alledag – dat alles was doordrongen van dezelfde boodschap: ‘Alles is in orde’. Inmiddels wordt steeds duidelijker dat dit een illusie was, een schijnwereld die onnoemelijk veel menselijk leed en milieubederf aan het oog onttrok, maar waarin we niettemin konden leven zonder onszelf al te zeer voor de gek te houden. We maakten immers deel uit van een groot en overtuigend verhaal. Alles wat daar van afweek, kon met gemak worden gemarginaliseerd.
Desondanks had ik – net als vele anderen – het gevoel dat er aan die wereld iets niet klopte, dat er iets slechts door de kieren van mijn bevoorrechte en geïsoleerde jeugd heen sijpelde. Ik kon nooit helemaal aanvaarden wat mij als normaal werd voorgehouden. Ergens wist ik dat het leven plezieriger, echter en zinvoller zou moeten zijn dan het geval was. Waarom zouden we een hekel moeten hebben aan maandagochtend en voortdurend uitkijken naar het weekend en de vakantie of onze hand moeten opsteken om te vragen of we naar de wc mochten? Waarom zouden we dag in dag uit binnen moeten blijven terwijl buiten de zon schijnt?
Naarmate mijn blik zich verruimde, werd ik me steeds scherper bewust van het onrecht in de wereld: dat miljoenen mensen honger leden, dat atoomwapens het voortbestaan van de mensheid bedreigden, dat regenwouden massaal werden omgehakt, dat de oceanen werden leeggevist en dat condors en adelaars dreigden uit te sterven. Ik kon me niet neerleggen bij de manier waarop deze dingen geduid werden in het leidende verhaal van mijn cultuur: als deelproblemen waarvoor nog geen oplossing was, minder gelukkige kanten van het bestaan of onbespreekbare taboeonderwerpen die weliswaar betreurenswaardig waren, maar die je verder gewoon kon negeren.
Tot op een zekere hoogte weten we allemaal wel beter. Dat inzicht wordt echter zelden expliciet verwoord en komt dus tot uiting in rebellie, zowel stilletjes als openlijk. Verslaving, zelfmutilatie, dingen op de lange baan schuiven, luiheid, woede, chronische vermoeidheid en depressiviteit zijn allemaal manieren om niet volledig deel te nemen aan het leven dat ons wordt voorgehouden. Als ons bewustzijn geen reden kan vinden om nee te zeggen, doet het onbewuste dat op zijn eigen manier. Wat vroeger als ‘normaal’ gold, is voor steeds meer mensen niet langer aanvaardbaar.
Het verhaal over wat normaal is, brokkelt ook op systeemniveau af. We bevinden ons in een overgangsfase tussen de ene wereld en de andere. Instituties die ons eeuwenlang dienstbaar zijn geweest, hebben hun vitaliteit verloren; alleen door onszelf steeds meer voor de gek te houden, kunnen we blijven beweren dat ze nog altijd relevant zijn. Onze systemen – zoals financiën, politiek, geneeskunde, energie en onderwijs – zijn niet langer de zegeningen die ze ons ooit waren (of althans leken te zijn). Hun utopische belofte, die een eeuw geleden nog zo inspirerend klonk, verliest gaandeweg steeds meer van haar glans. Miljoenen mensen beseffen het en houden nauwelijks nog de schijn op. En toch lijken we niet in staat te veranderen.
In een eerder boek heb ik dit proces in een ander kader geplaatst. Ik schetste de culturele evolutie van de mens als een verhaal van groei gevolgd door crisis. Na de ondergang zal uiteindelijk een nieuwe bloeiperiode aanbreken: de opkomst van een nieuw soort beschaving, het Tijdperk van Hereniging dat volgt op het Tijdperk van Afscheiding. Misschien kunnen ingrijpende veranderingen alleen op die manier tot stand komen. Op persoonlijk vlak is dat bij velen van ons zeker het geval. Het besef dat onze levensstijl niet houdbaar is en dat we onze manier van leven moeten veranderen, is vooral intellectueel. ‘Ja hoor, ik weet heus wel dat ik moet stoppen met roken, dat ik moet gaan sporten en dat ik eigenlijk geen dingen op afbetaling moet kopen.’
Verandering vereist echter meestal een aanzienlijke reeks wake-up calls. Onze gewoontes zijn immers ingebed in een manier van leven die alle aspecten van het bestaan omvat. Vandaar het gezegde dat je niet één ding kunt veranderen zonder dat daarmee alles verandert.
Op collectief niveau geldt hetzelfde. Zodra we inzien dat al onze systemen met elkaar samenhangen, wordt duidelijk dat we niet onze energietechnologie kunnen veranderen zonder ook iets te doen aan het economische systeem waarop die berust. We komen erachter dat al onze instituties reflecties zijn van onze fundamentele kijk op de wereld, onze ideologieën en overtuigingen. In die zin kunnen we stellen dat de ecologische crisis – net als eigenlijk elke andere – spiritueel van aard is. Daarmee bedoel ik dat ze raakt aan onze grondvesten en alle aspecten van ons mens-zijn omvat.
En wat zijn dan die grondvesten? Wat bedoel ik met die ‘overgang tussen de ene wereld en de andere’? Aan de basis van onze beschaving ligt een verhaal, een mythologie. Ik noem dit het Verhaal van de Wereld of het Verhaal van de Mensheid – een complex van vertelsels, afspraken en symbolische systemen waarin de antwoorden besloten liggen die onze cultuur te bieden heeft op de meest essentiële levensvragen:
* Wie ben ik?
* Waarom gebeuren dingen?
* Wat is het doel van het leven?
* Wat is de aard van de mens?
* Wat is heilig?
* Wie zijn wij als mensheid?
* Waar komen we vandaan en waar gaan we naartoe?
Om aan te geven welke antwoorden onze cultuur te bieden heeft op deze vragen, maak ik gebruik van het Verhaal van de Wereld in zijn meest zuivere vorm, ook al is het in die vorm nooit helemaal leidend geweest, zelfs niet toen het in de vorige eeuw zijn glorietijd beleefde. Het zal duidelijk zijn dat sommige antwoorden in wetenschappelijke zin inmiddels achterhaald zijn, maar onze opvattingen over wat werkelijk, mogelijk en haalbaar is worden nog steeds in hoge mate bepaald door verouderde wetenschap uit de negentiende en twintigste eeuw. Revolutionaire nieuwe inzichten uit de natuurkunde, de biologie en de psychologie spelen in onze alledaagse overtuigingen nog nauwelijks een rol. Wat nu volgt zijn dus de oude antwoorden.
Wie ben ik? Je bent een afzonderlijk individu te midden van andere afzonderlijke individuen in een heelal waarvan je ook al bent afgescheiden. Je bent een brokje cartesiaans bewustzijn dat naar buiten kijkt door de ogen van een robot van vlees en bloed en dat door zijn genen geprogrammeerd is om zijn eigenbelang te maximaliseren. Je bent een psychologische bubbel, een geest – al dan niet gezeteld in een brein – die afgescheiden is van andere geesten en los staat van de materie. Of je bent een in vlees en bloed verpakte ziel, afgescheiden van de wereld en van andere zielen, of anders een massa deeltjes die onderworpen zijn aan de anonieme krachten van de natuur.
Waarom gebeuren dingen? Ook hier luidt het antwoord dat anonieme natuurkrachten inwerken op een substraat van fundamentele deeltjes. Alle verschijnselen zijn het gevolg van deze wiskundig bepaalde wisselwerking. Intelligentie, orde, bedoeling en ontwerp zijn slechts illusies; daarachter bevindt zich een volstrekt doelloze warboel van krachten en massa’s. Elk verschijnsel, elke beweging en elke levensvorm is het gevolg van alle krachten die op dingen inwerken.
Wat is het doel van het leven? Er is geen doel, alleen oorzaak. Het universum is in wezen blind en levenloos. Een gedachte is slechts een elektrochemische impuls; liefde is niet meer dan een stroom hormonen die de bedrading van onze hersenen verlegt. Het enige doel van het leven (buiten wat wij er zelf van maken) is simpelweg te leven, te overleven, ons voort te planten en ons rationele eigenbelang te maximaliseren. Omdat we ten diepste van elkaar gescheiden zijn, gaat mijn eigenbelang hoogstwaarschijnlijk ten koste van dat van u. Alles wat niet eigen is, staat op z’n best onverschillig en op z’n slechtst vijandig tegenover ons welzijn.
Wat is de aard van de mens? Om ons tegen dit vijandige universum van rivaliserende individuen en anonieme krachten te beschermen, moeten we zoveel mogelijk controle uitoefenen. We streven alles na wat dat doel bevordert, zoals geld, status, veiligheid, informatie en macht – alles wat we ‘werelds’ noemen. Wat ten grondslag ligt aan onze aard, onze drijfveren en onze verlangens, laat zich slechts duiden als het kwaad, dat meedogenloos is als het om ons eigenbelang gaat.
Wat is dan heilig? Aangezien het blindelings, meedogenloos najagen van eigenbelang asociaal is, moeten we onze biologische programmering overwinnen en ‘een hoger doel’ nastreven. Een heilige zwicht immers niet voor de verlangens van het vlees. Hij/zij bewandelt het pad van zelfverloochening en discipline en stijgt op naar het rijk van de geest of, in de seculiere versie van deze queeste, naar het rijk van rede en verstand, van principes en ethiek. Voor wie gelooft, is heilig zijn iets bovenaards. De ziel is immers gescheiden van het lichaam en God troont hoog boven de aarde. Ondanks verschillen in opvatting zijn wetenschap en religie het over één ding eens: het heilige is niet van deze wereld.
Wie zijn wij als mensheid? Wij zijn een bijzondere diersoort – het hoogtepunt van de evolutie – die een brein bezit dat naast genetische ook culturele informatieoverdracht mogelijk maakt. Wij zijn uniek omdat we (volgens het geloof) een ziel of (volgens de wetenschap) een rationeel verstand bezitten. In dit mechanische heelal zijn wij de enigen die een bewustzijn hebben en over de middelen beschikken om de wereld naar believen vorm te kunnen geven. We worden daarin slechts beperkt door de hoeveelheid kracht die we kunnen inzetten en de precisie waarmee we die kracht kunnen richten. Hoe meer we daartoe in staat zijn, des te beter, gerieflijker en veiliger zijn we af in dit onverschillige of zelfs vijandige universum.
Waar komen we vandaan en waar gaan we naartoe? Ooit waren we naakte, onwetende dieren, louter gericht op overleven, en was ons leven smerig, gewelddadig en kort. Gelukkig waren we dankzij ons grote brein in staat om bijgeloof te vervangen door wetenschap en ritueel door technologie. Zo werden wij de heren en bezitters van de natuur, veredelden planten, domesticeerden dieren, bedwongen natuurkrachten, overwonnen ziektes en legden de diepste geheimen van het universum bloot. We zijn voorbestemd om die verovering te voltooien, ons te bevrijden van arbeid, ziekte en de dood zelf, op te stijgen naar de sterren en de natuur volledig achter ons te laten.
Verderop zal ik dit wereldbeeld steeds aanduiden als het Verhaal van Afscheiding, het oude verhaal, en soms als een van de uitwassen ervan: Het Verhaal van Vooruitgang, van Groei enzovoort.
De antwoorden op deze vragen zijn cultuurgebonden, maar we zijn er zo in ondergedompeld, dat we ze zijn gaan aanzien voor de werkelijkheid. Die antwoorden en alles wat erop is gebaseerd – zeg maar onze hele beschaving – zijn nu aan het veranderen. Vandaar dat het ons soms duizelt en we het gevoel hebben dat onze hele wereld in elkaar stort. Als we zien hoe leeg alles is dat ooit zo werkelijk, tastbaar en onveranderlijk leek, lijkt het alsof we aan de rand van een afgrond staan. Waar gaat dit heen? Wie ben ik? Wat is echt belangrijk? Wat is het doel van mijn leven? Hoe kan ik een zinvolle en positieve bijdrage leveren? De oude antwoorden vervagen, net zoals het Verhaal van de Mensheid dat ooit op al die vragen antwoord gaf, rondom ons aan het afbrokkelen is.
Dit boek is een gids die ons vanuit het oude verhaal door de lege tussenruimte naar een nieuw verhaal zal leiden. Ik spreek u als lezer persoonlijk aan, want u bent degene die deze transitie ondergaat, maar ook degene die kan helpen de transitie mogelijk te maken – omwille van elkaar, van onze samenleving en van de planeet als geheel.
Net als de crisis raakt de transitie waarvoor we staan aan onze grondvesten. Voor ieder van ons afzonderlijk is het niets minder dan een totale transformatie van wat het betekent om te leven. Voor ons als mensheid komt het neer op een totale transformatie van onze rol hier op aarde.
Ik schrijf dit boek niet omdat ik deze transitie zelf zou hebben voltooid. Verre van dat. Ik heb niet meer gezag dan wie ook. Ik ben geen avatar of heilige en kan niet spreken namens verlichte meesters of ET’s. Ik ben niet paranormaal begaafd of geniaal en heb geen diepe spirituele beoefening of sjamanistische training achter de rug. Ik ben een gewoon mens. U zult mijn woorden dus op hun eigen waarde moeten beoordelen.
En als mijn woorden bereiken wat ik beoog – het zetten van een volgende stap, groot of klein, in de richting van een betere wereld waarvan we in ons hart weten dat die mogelijk is – zal het feit dat ik zo gewoon ben, uiteindelijk heel relevant blijken. Het laat zien dat wij allemaal als gewone mensen vlak voor een bewustzijnstransformatie en een ingrijpende verandering van ons leven staan. Als ik als gewoon mens in staat ben dat te zien, kan het niet anders of we zijn al bijna zover.