1. Onze “gezondheidszorg” is in grote problemen. Lazen wij vroeger vooral over sluitingen van ziekenhuizen, ontevreden gezondheidswerkers of de afgang van een staatssecretaris, nu staan de kranten bol van berichten als een steeds duurder wordend gezondheidssysteem, verhoging van de eigen bijdragen, voortdurende bezuinigingen, een steeds ondoorzichtiger wordend systeem, vercommercialisering, lange wachttijden, de onpersoonlijke behandelingen, voorkeursbehandelingen voor de geprivilegieerden, een onbetaalbare technologie, verdwijnen van interesse voor verzorgende beroepen, een steeds machtelozer wordende medische wetenschap en de verdere toename van het aantal chronisch en psychiatrisch zieken. De situatie is reeds een “nationale ramp” genoemd. Het was dan ook niet verbazingwekkend dat er enige tijd geleden suggesties voor een parlementair onderzoek naar het functioneren van de gezondheidszorg zijn geopperd. Het probleem is, dat de huidige gezondheidszorg op de verkeerde fundamenten is gebouwd. Is de richting (ooit) verkeerd gekozen, dan gaat alles op een gegeven moment mis, hoeveel er dan ook nog aan gesleuteld wordt. Op zo’n moment helpt alleen nog een behandeling die de oorzaken aanpakt.
2. Het probleem ligt eenvoudig en is terug te voeren op slechts één enkele hoofdoorzaak. Het is een gevolg van het feit, dat men ongeveer 150 jaar geleden koos voor ziektebestrijding in plaats van gezondheidsbevordering. En zo is het nu nog steeds. De zogenaamde “gezondheidszorg” is geen zorg voor de gezondheid, maar een systeem van symptoombestrijding. Hoe ongelooflijk het ook klinkt, de huidige crisis is het gevolg van een (onuitgesproken) definitie. Het medisch handelen gaat namelijk in de praktijk maar van één uitgangspunt uit: gezondheid als de afwezigheid van klachten en symptomen. Deze staat in schril contrast met de op zichzelf geslaagde (maar zeer „idealistische”) definitie van gezondheid van de WHO: „gezondheid als het welbevinden lichamelijk, geestelijk en sociaal”. Waar in plaats van de mens de technologie centraal staat, is gezondheid niet meer een waarde op zichzelf ten bate van het individu of de gemeenschap, maar is zij ondergeschikt aan economische belangen. „Fit for production” in plaats van „fit for life” (…). Een zorgwekkende ontwikkeling, waarbij ethische grenzen structureel overschreden dreigen te worden.
3. Vooropgesteld, dat wij uiteraard een ieder een goed inkomen gunnen. Wat ik ter discussie wil stellen is niet de individuele werker waarvan ikzelf er ook een ben – maar het systeem. Wij zitten allen gevangen in een systeem, waar wij – ook al zouden wij dit willen – moeilijk of niet onderuit komen. Het cruciale punt is nu, dat wat wij onze gezondheidszorg noemen in feite (onbedoeld) ziektebevorderend is. Een systeem gebaseerd op ziekte(symptoom)- bestrijding heeft belang bij ziekte en niet bij gezondheid. Het inkomen van de arts is immers afhankelijk van het dagelijkse aantal patiënten op zijn spreekuur. Het ziekenhuis wil voortdurend al zijn bedden bezet zien. Het laboratorium wil dagelijks een maximaal aantal bepalingen. De technologische industrie wil een maximale afzet van zijn apparatuur. De farmaceutische industrie en de apothekers willen een optimale verkoop van hun medicijnen, de ziekteonkosten- en pensioenverzekeraars willen optimaal beleggen en verdienen aan de premies van de gewone burger, de politici en burokraten oefenen macht uit, de wetenschappelijke onderzoekers beschermen hun (vaak irrelevante) onderzoek, en alle andere “zorgwerkers” zijn primair – terecht – bezorgd om hun baan. Allen hebben op de eigen wijze – gewild of ongewild – belang bij ziekte. Hoe meer ziekte, des te beter het is voor het systeem. Een systeem dat van ziekte profiteert, is niet (of maar ten dele) geïnteresseerd in gezondheidsbevordering. Dit zou immers tegen de eigen belangen ingaan.
4. Dat het ook anders kan, bewijst de jarenlange praktijk van vele artsen en onderzoekers in vele landen. Evenals in mijn 33 jarige ervaring met zowel acute als chronische ziekte staat hier de gezondheid centraal. Met de gezondheid als uitgangspunt verandert alles op slag. Het menselijk lichaam („bodymind”) blijkt dan een zinvol op overleving gericht organisme te zijn. Het is een geïntegreerd geheel, waarin het laatste meer is dan de som der delen. Voor het overleven is het bovendien doorslaggevend, dat het goed aan de omgeving is aangepast en andersom. Symptomen worden niet meer geduid als “afwijking van de gezonde norm” – zonder die norm verder gedefinieerd te hebben – maar zijn in principe uitingen van strategisch zelfmanagement van het lichaam. In plaats van verschijnselen te isoleren en als zodanig te benaderen, wordt inzicht in de samenhang doorslaggevend voor zinvol medisch handelen en het vinden van de juiste therapie. Nieuwe wetenschappelijke modellen zijn daarbij dringend nodig.
5. Nu is gebleken, dat een gezonde leefstijl op basis van één van die nieuwe wetenschappelijke modellen (medische systeemtheorie), in de praktijk “Stroomsysteem” genoemd, niet alleen leidt tot optimaal functioneren en een blakende gezondheid, maar tevens en indirect talloze stoornissen en ziekten, ook vele chronische, verbetert cq weet te genezen. Het stroomsysteem – als het dynamisch evenwicht tussen opname (voeding, vocht, lucht en gifstoffen), verwerking (vertering, transport, verbranding en assimilatie) en afgifte (ontgifting en uitscheiding) – blijkt de basis van gezondheid te zijn. In plaats van het behandelen van „specifieke” ziekten, worden vrijwel uitsluitend deze basisfuncties geoptimaliseerd. Het is voor iedereen gemakkelijk te begrijpen en in het dagelijks leven toe te passen. Het levert het theoretische en praktische fundament voor zowel preventie, een gezonde leefstijl en therapie. Zelfzorg is hiermee de hoeksteen van de gezondheidszorg geworden. De sleutel tot de gezondheid ligt zo in ieders eigen hand!
6. Voor de gezondheidszorg als geheel betekent dit tevens de uitweg uit de onvruchtbare tegenstelling tussen “regulier” en “alternatief”. Niet in de laatste plaats omdat de laatsten zich in zorgwekkend tempo eveneens in specialistisch-detaillistische richting ontwikkelen. Tot dusver hebben zij geen oplossing aangedragen voor de massale problemen. De indeling van de gezondheidszorg dient daarom vanuit een geheel ander perspectief gemaakt te worden. Ondersteund door onze speciaal opgeleide BasisgezondheidsConsulenten kan ieder individu zijn/haar gezondheid nu grotendeels zelf behartigen. Gezien de beschikbare inzichten en ervaring is hij/zij daartoe – naar individuele mogelijkheid – ten opzichte van zichzelf en de gemeenschap in staat en verplicht. In de gezondheidszorg kan dan gebruik gemaakt worden van reeds bestaande netwerken van zelf- en wederzijdse hulp. De (toekomstige) werkzaamheden van de BasisgezondheidsConsulent bestaan dan uit gezondheidseducatie (“stroomsysteem”), praktische ondersteuning bij gezonde leefstijlprogramma’s, individuele begeleiding – voeding, ontslakking, regeneratie, fitness, emotionele zelfintegratie, milieuvriendelijke huishouding – inclusief de (biologische) basistherapie voor kleine klachten. Dit geheel valt dan nog steeds onder 1) Zelfzorg.Vervolgens zouden de principes van stroomsysteemtherapie, gezonde leefstijl en zelfzorg in het onderwijs (op alle niveaus) geïntegreerd moeten worden.
7. Onze basisgezondheid kunnen we op deze manier zelf behartigen, voor de rest is er dan de professionele hulp. Deze wordt ingedeeld in de 2) Holistischeen de 3)Technologische Geneeskunde. Het is logisch, dat we waar mogelijk – in alle gevallen waar er echte verbetering cq reversibele processen mogelijk zijn – eerst de eigen weerstandsverhogende, levensbevorderende therapieën zullen inzetten. Deze hebben hun glorierijke wortels in de traditie van Hippokrates tot Boerhaave, Sydenham, Hufeland en de moderne tijd, artsen die zeer succesvol waren (zijn) in het behandelen van juist die ziekten, die ons heden ten body mind
dage zoveel hoofdbrekens bezorgen. Andere culturen – India, China, de Arabische landen en de Inheemse volken – hebben vergelijkbare tradities. Volgens R.Muller, voormalig directeur van de WHO is de traditionele holistische geneeskunde goed voor het genezen van 70% van de huidige (welvaarts)ziekten. Daarom is het tijd, dat het woord „alternatief” wordt geschrapt. Onder de gemeenschappelijke noemer van Holistische Geneeskunde zijn o.a. natuurgeneeskunst, fytotherapie, homeopathie, huisartsen nieuwe stijl, diëtisten, fysiotherapeuten, vroedvrouwen, orthomoleculair, preventieve en milieu-geneeskunde, antroposofische geneeskunst, acupunctuur, manuele geneeskunde en paranormale genezing de tweede zelfbewuste pijler van de Nieuwe Gezondheidszorg. Zij voorzien bij uitstek in vroegdiagnostiek, voorzorgsgeneeskunde, weerstandsversterking en effectieve behandeling van welvaartsziekten, precies datgene waar het in de reguliere sector aan ontbreekt.
8. Pas wanneer holistische behandeling faalt, kan men terugvallen op het laatste echelon: de Technologische Geneeskunde, het geheel aan farmacologische, chirurgische en technologische methoden. Dat de laatsten hun functie behouden met betrekking tot noodsituaties van allerlei aard: moeilijke bevallingen, ongelukken, eerste hulp, ernstige chronische ziekte, intensive care, ouderdomsziekten en bijvoorbeeld revalidatie, zal duidelijk zijn. Wat echter nuttig kan zijn in laatste fasen van ziekte – symptoomonderdrukking – blijkt vaker erg nadelig tot desastreus in de beginfasen. Ieder dus zijn eigen respectabele rol op zijn eigen plaats! Aldus doende heeft er een aardverschuiving plaatsgevonden, een in positieve richting wel te verstaan. Het zwaartepunt is daarbij geheel op de Zelfzorgen de Holistische Geneeskunde komen te liggen. De gevolgen zijn te raden: een gezondheid georiënteerde gezondheidszorg – waarbij Nederland de voortrekker voor de gehele Europese Unie kan zijn – met optimale gezondheid en levensvreugde voor iedereen cq het stoppen van de verdere (vaak dramatische) achteruitgang van onze gezondheidstoestand; bewustwording, mondigheid en wederzijdse hulp tussen de mensen onderling; het opheffen van de ongelijkheid tussen de patiënten; een veel grotere werkvoldoening voor de werkers in de zorg; een in verhouding simpele organisatiestructuur; een gigantische kostenverlaging; minder regels en voorschriften; een werkontlasting voor politici en bureaucraten; de aansluiting van gezondheid aan natuur en milieu en een ziekteonkostenverzekering op basis van gedeelde verantwoordelijkheid. Er kan daarbij gekozen worden uit verschillende aantrekkelijke voorstellen voor zowel burger, verzekeraar, bedrijfsleven en overheid. Door optimaal gezond leven, zelf- en wederzijdse hulp, is het terugvallen op de verzekering immers minimaal, waardoor de verzekeringspremie geminimaliseerd kan worden. Wacht daarom niet langer. Alle kennis en ervaring is reeds in huis. Laten we er NU mee beginnen.
Als je naar de betekenis van Neptunus kijkt, is dit wel de meest mysterieuze en ongrijpbare planeet die we kennen; niet in de laatste plaats omdat het de hoogste vorm van spiritualiteit en medemenselijkheid in zich draagt en op een lager menselijk niveau niet goed begrepen wordt. Enerzijds is het de planeet die verbonden is met het christendom die naar liefde verwijst, terwijl anderzijds de schaduwkant van slachtofferschap en bedrog deze planeet ook in zijn ban houdt.
Ik had een oom die in zijn tijd als vreemd werd ervaren. Hij was leraar die niet geaccepteerd werd op hogere scholen omdat hij communist was, daarnaast was hij ook astroloog. Als jong volwassene leerde hij me de grondbeginselen van de astrologie en trok (zo noemde men dat toen) mijn horoscoop die ik nog steeds heb. Een van zijn boeiende verhalen ging over Neptunus. Hij zei: ‘Neptunus is een prachtige planeet maar vergeet nooit Wilma, dat de eerste lettergreep van deze planeet Nep is’ en aangezien wij als mensheid nog maar aan het begin van een bewustzijnsproces staan, worden we vaak misleid omdat we de hogere boodschap nog niet kunnen begrijpen’. Aan deze uitspraak moet ik nog regelmatig denken.
Neptunus is ook de planeet die archetypisch verbonden wordt met slachtofferschap, bedrog, volksziekten, besmettingen en daarvan afgeleid de farmaceutische industrie. Toen ik van de week het boek: Corona Impstoffe Rettung oder Risiko? van Clemens G Arvay las, moest ik ongemerkt weer aan de uitspraak van mijn oom denken. Dit boek, dat geen boek is van een complotdenker, maar van een bioloog die je leidt door het in korte tijd uit de grond gestampte vaccins. Zorgelijk is dat de vaccins die men bedacht heeft tegen de corona, een RNA vaccin (genetisch vaccin) is. Na toediening zet het mRNA lichaamscellen aan tot productie van het antigene eiwit om de celkern. NB. de letter m staat voor messenger. MRNA wil dus zeggen dat het een boodschapper is aan het DNA van de mens is. Tot nu toe waren vaccins gericht op het bestrijden van een bacterie/virus, maar dit vaccin dringt dieper in ons leefmilieu om zodoende de aanleg tot immuniteit te beïnvloeden. Vooral Bil en Melinda Gates zijn grote promotors van gen vaccins.
Ook is het zorgelijk dat de vijf fasen waar elk vaccin doorheen moet gaan voordat het goedgekeurd wordt, razendsnel gaat en in de ogen van de schrijver, onzorgvuldig doorlopen is.
Mijn echtgenoot die arts en een pragmatische denker was, vertelde me altijd dat een belangrijk medicijn voor een nieuwe ziekte lange tijd nodig heeft om veilig door alle testfases heen te gaan, juist omdat het op vele verschillende groepen mensen met onderliggende kwalen getest moet worden. Doordat we allemaal gevangen zitten in een stuwende versnelling van de tijd, bestaat het grote gevaar dat wetenschappers te gemakkelijk door al deze vijf fases heengaan. Ik raad de lezer die geïnteresseerd is in dit onderwerp het boek van harte aan om te lezen. [Spiegel: Bestseller Platz 1] Hopelijk wordt het binnenkort in het Nederlands vertaald!
Terug naar Neptunus, de slachtoffers die gevallen zijn door het coronavirus, hebben te maken gehad met de schaduwkant van Neptunus. De farmaceutische industrie wil dit leed nu voorkomen; wat op zichzelf een goede zaak is. Wat daarbij echter opmerkelijk is, is dat grote farmaceutische bedrijven steeds alleen maar de mRNA vaccins naar voren schuiven en virale vaccin min of meer negeren. Ook willen zij hun octrooi/patent niet gezamenlijk delen voor het wereldwijde belang van de mensheid; dit stemt tot nadenken! Samenwerking is in het watermantijdperk een groot goed! Het verfoeilijke neoliberalisme speelt hier denk ik, een grote rol in; ieder voor zich en God voor ons allen…
Ook de Nep van bedrog komt bij mij dan helder in beeld. Als je deze neoliberalistische mentaliteit van de fabrikanten vergelijkt met die van Jonas Edward Salk [1914 –1995] die het polio vaccin begin vorige eeuw ontwikkelde; hij zag af van een patent omdat hij zijn uitvinding zag ‘als een gave aan het volk’, zoals hij het zelf zo mooi zei. Dit lijkt ver weg van het aanpak die nu door de farmaceutische industrie ontwikkeld wordt, waar patenten wereldwijd niet gedeeld worden. Of, zoals ik las in de Volkskrant [27 april 2021], dat er een plan ligt om het overschot van het Astra Seneca vaccin dat hier niet gebruikt is omdat er twijfels waren, naar de arme ontwikkelingslanden te sturen. Wat zorgelijk is in tijden waar de nood hoog lijkt is, dat het middel zomaar eens erger dan de kwaal kan worden juist omdat we nog maar zo weinig weten van de boodschap die het vaccin in de cel van het DNA achterlaat.
Neptunus staat nog tot 2028 in zijn eigen teken vissen en kan ons veel goeds brengen, onder andere medemenselijkheid maar wanneer dit te weinig wordt gepraktiseerd, ook veel slachtofferschap en bedrog veroorzaken, daarom is het zo belangrijk om kritisch te blijven kijken. In mijn Essay: Ziekte, genezing en immuniteit, beschrijf ik dat de Zwarte Maan die in principe een weigerende/perfectionistische functie heeft in het universum, veel te maken heeft met het opbouwen van de eigen immuniteit, zowel fysiek als psychisch. Het zou zomaar kunnen dat dit Covid-19 virus één van de eerste ziekten van velen zal zijn die ons uitnodigt kritischer te gaan kijken naar de vaagheid en het bedrog van Neptunus. Het onbewuste dierenriemteken maagd, van het teken vissen waar Neptunus nu in staat, nodigt ons uit analytisch en kritisch te kijken!
Het Ego of het Ik speelt een belangrijke rol op ons spirituele pad. Maar wat is het eigenlijk? En moeten we het Ego op ons geestelijke pad zien kwijt te raken? Hoe zouden we dit Ego of Ik kunnen duiden vanuit de boeddhistische meditatiepraktijk en het boeddhistische gedachtengoed? Ik waag een poging en schuw daarbij onze ‘eigen’ Jungiaanse traditie in het beschouwen van het Ego niet.
Het Ik is een product van ons intentionele bewustzijn. Tegenover het bewustzijn van iets, het object, plaatst ons bewustzijn een actor, het subject. Dit noemen we ‘ik’. ‘Ik’ zie, ‘ik’ hoor, ‘ik’ denk, ‘ik’ loop, et cetera.
Ons zelf-bewustzijn, een andere functie van ons bewustzijn, identificeert ons lichaam-en-geest (de eenheid die men in het boeddhisme namarupa noemt) met een Ik. We wijzen naar ons lichaam en zeggen: ‘Dit ben ik.’
Het Ik of Ego is een gegroeide structuur van voelen, ervaren en handelen op basis van diep ingesleten patronen van karma en onbewuste overlevingsmechanismen.
Het bewustzijn van een Ik hebben we nodig om sattva, de eenheid van lichaam-en-geest (namarupa), door te wereld heen te leiden en te laten overleven. Ons Ik beschermt, behoudt, stuurt, stuurt aan en controleert ons sattva.
Het Ik als stuurman naast de Meester, de kapitein
Als stuurman is ons Ik een van de verlichte kwaliteiten die ons leven dienen. Maar als het Ik onbewust en in onwetendheid functioneert, dan gaat het ondergronds en bestiert het als een guerrilla alle andere verlichte kwaliteiten zoals onze waarneming, onze emoties, onze wil, ons denken en onze intuïtie.
Het Ik wordt als stuurman en controller gevormd in wisselwerking met zijn omgeving. Het voegt zich in de patronen van de vader en van de moeder en in hun eigen patronen die worden doorgetrokken uit generaties daarvoor. Het Ik slijt nieuwe patronen in in een reactie op de omgeving in de eerste drie levensjaren. Aldus ontstaat de samenhangende, psychische structuur die we Ik noemen.
Het Ik stuurt, stuurt aan en controleert op basis van de diep ingesleten patronen (samskara, een van de vijf levenscondities) van karma (invloeden van spreken, denken en handelen). Deze diep ingesleten patronen zijn als een net vervlochten met onze ‘vleesjas’ sattva, ons lichaam-en-geest (namarupa). Ons sattva ligt voor een groot deel vast in onze genen en patronen.
Het Ik is de stuurman die ons door de wereld en de loop van ons eigen leven laat reizen. Bij onvoldoende ego-ontwikkeling staat de stuurman te wiebelig. Het Ik zal eerst moeten worden verstrekt om aan het stuur te gaan staan. Bij te veel ego, verstijft de stuurman en wordt onze gang door de wereld strak en stroperig. De werking van de Meester, degene die nu deze woorden leest, wordt in beide gevallen niet meer gevoeld en daardoor we zijn niet meer afgestemd op onze omgeving en ons eigen bestaan. Het geestelijke pad maakt het Ego losser, meer wendbaar; het Ik is meer bereid zijn juiste plek in te nemen, namelijk die van stuurman naast de Meester, de kapitein van het schip.
Het Ik als centrum, of zonder centrum
Als sattva draait rond een hard centrum dat we Ik noemen en als het dit solide centrum dient, dan is er geen ruimte meer voor het vrije functioneren van sattva binnen zijn gegeven patronen. Dit is duhkha, de eerste edele waarheid van het boeddhisme, ons leven stokt.
Maar als sattva geen centrum heeft, dan is het wat het in wezen is: deze unieke vorm van bodhi, de ongeboren, onbeperkte aanwezigheid. Als het Ik deze onbeperkte aanwezigheid dient als een instrument naast alle andere instrumenten (waarnemen, emoties, wil, denken, intuïtie), dan is er alle ruimte voor het functioneren van sattva binnen zijn gegeven patronen. Dit is de enige concrete vorm van bevrijding (nirvana, ‘de onverstoorbare vrijheid van geest’) die ik ken. Dit is een bevrijding van het Ik, maar niet zonder het Ik.
De diep ingesleten patronen en het Ik als stuurman en controller zijn als de rails en de machinist waarmee de trein, de bodhisattva, zich in de wereld begeeft. Het onbeperkt aanwezige heeft precies deze beperkte vorm en beperkte actieradius om zich in de wereld tot uitdrukking te brengen. Dit is de betekenis van de bodhisattva.
De bevrijding van het Ik (nirvana) is niet het verlies van het Ik, maar de herinnering van de natuurlijke orde (sangha), waarin het Ik vrij functioneert in de onbeperkte, verlichte aanwezigheid van bodhi, jouw aanwezigheid.
Wordt het Ik gezien als centrum, dan staat het ware Zelf, de Meester die nu deze woorden leest, ten dienste van het Ik. Wordt het ware Zelf gezien als basis, dan staat het Ik ten dienste van het ware Zelf, zoals de stuurman de kapitein dient.
Het Ik dient de Meester, maar als de Meester niet in beeld is (niet wordt herkend en herinnerd), dan dient het Ik alleen zichzelf (egoïsme) en dienen alle andere verlichte kwaliteiten (waarnemen, emoties, wil, denken, intuïtie) alleen het Ego (egocentrisme).
Echter, als ik naar het Ik ga zoeken, dan kan ik het nergens vinden. Als ik dichtbij mijn aan den lijve ervaren blijf, dan ervaar ik dat het Ik telkens te laat is. Wat ervaren wordt is al voorbij, de ander en het andere zijn al binnen, nog voordat ik ‘Ik’ kan zeggen. Dit is de betekenis van Boeddha’s anatmavada, het onderricht van de zelveloosheid: er is een zelf, maar dit zelf is zelveloos. Het bestaat als een beeld in de spiegel. Het is er, maar je kunt het nergens vinden.
Maurice Genko Knegtel Roshi leidt een zen weekend op 12 en 13 juni aanstaande in het Graalhuis te Utrecht met als thema ‘Tussen zien en doen’. Voor meer informatie en opgave, klik hier: https://izen.nl/zen-meditatie/
Deze week kwam mij opeens helder voor ogen dat als je beperkende regels invoert op welk gebied dan ook, dat je eigenlijk altijd gelijk krijgt; hoe legitiem of onzinnig de regels ook zijn. Het is de kracht van de beperkingen die dit veroorzaken.; je weet namelijk nooit hoe het zou zijn verlopen als je ze niet had bepaald Ik filosofeerde eens over alle geboden die een mens zoal tegenkomt in zijn leven. De Bijbel, met name het oude testament,staat er vol mee, in de bewoording: Gij zult niet… Deze uitspraak valt onder de archetypische werking van Saturnus.
Wat ik me bedacht is, dat angst vaak een aangelegenheid is van de gewaarwordingsziel van iemand; je hoort of ziet wat en de angst slaat toe. Wanneer de gewaarwording sterk is, ligt de intuïtie automatisch in het onbewuste en werkt minder goed[Elementenleer C.G. Jung]. De intuïtie is nauw verbonden met de vrije wil van de mens en omdat de gewaarwording dominant is bij angst, zal de intuïtie min of meer lamgelegd worden. Je durft geen risico’s meer te nemen. Risico nemen is als het ware het voertuig naar de vrije wil. Wanneer risico’s te veel worden ingedamd dan gaat dit altijd ten koste van ontwikkelingsweg van de mens. Ik wil een vrij eenvoudig en abstract voorbeeld geven.
Stel ik ben panisch voor muizen en heb besloten mijn huis voor dit gespuis te beschermen. Alle gaatjes en kieren worden opgevuld en profylactisch strooi ik muizengif en zet klemmen. Ramen en deuren worden zoveel mogelijk dichtgehouden, kortom allerlei maatregelen die je maar kunt bedenken zet ik in, en vervolgens gebeurt er dus niets. Ik ben tevreden want de beperkende maatregelen hebben volgens mij gewerkt! Maar ik ben nog niet écht tevreden immers de angst blijft knagen ik wil weten hoe het staat met de muizenpopulatie in mijn buurt of er niet ergens een muizenplaag heerst in onze buurt. En wat ontdek ik? Ja hoor, het is nog veel erger nog dan ik dacht, er is zelfs een rattenplaag in mijn geliefde supermarkt. Een rat is het veelvuldige van de griezeligheid van een muis en ook nog agressiever en bovendien een ziekteverwekker! Maar wat ben ik trots op mezelf dat ik in ieder geval voorzorgmaatregelen heb genomen. Ik vertel vol trots aan mijn buren dat ik de muizen/ratten pandemie echt de baas ben gebleven door mijn vroegtijdige maatregelen. Maar wat heb ik mezelf onthouden? Op facebook zie ik een filmpje langskomen dat enige duizenden keren geliket is, waar een klein muisje in een soort dierengesprek is met zijn aartsvijand de kat. Heel vertederend allemaal. Ik begin zo waar van het muisje te houden. Toch is het maar een filmpje, ik heb het niet zelf ervaren… Daarom blijft de angst voor de muis bestaan en ga ik over tot de orde van de dag. Kern van het verhaal: wanneer je de ervaring, – in dit geval, de angst niet echt onder ogen ziet-, neemt de angst toe en los je niets écht op.
Onze samenleving is de laatste halve eeuw sterk gericht op het voorkomen van allerlei slechte angstige scenario’s waardoor we steeds minder zelfredzaam zijn geworden. Denk aan de antibiotica die veelvuldig werd gegeven bij een griepje, de laatste decennia. Er is een uitspraak die zegt: alles wat je aandacht geeft, groeit, dus ook angsten. Weerstanden horen nu eenmaal bij het leven, maar we wensen onbewust geen weerstand meer tegen te komen en leggen onze natuurlijke intuïtie lam.
Nu zal de lezer wellicht denken; maar horen angsten niet bij het gevoel? Dat is gedeeltelijk ook zo, maar in de moderne tijd toch meer bij de waarneming. Het bijzondere van deze tijd is namelijk dat we in een omschakelingperiode zitten. Globaal kun je zeggen: angsten horen bij Saturnus, Saturnus staat in zijn eigen teken in steenbok, een aarde/gewaarwordingsteken, waar vorig jaar de grote conjunctie tussen Saturnus en Pluto IN plaatsvond. Het onbewuste teken van steenbok is kreeft en dat is een gevoelsteken. Maar Saturnus staat in waterman, – het tijdperk waar we nu net in leven-, óók in zijn eigen teken en daar is leeuw het onbewuste teken van. Leeuw is een vuurteken en het teken van intuïtie in de eigen persoonlijkheid, de vrije wil. Het is dan ook zo, dat nu we in het watermantijdperk terecht zijn gekomen, we uitgedaagd worden bewuster naar onze angsten te kijken en ze niet weg te stoppen maar op zoek moeten gaan naar de zingeving van wat we op onze levensweg tegenkomen. Opgelegde beperkingen werken niet omdat de intuïtie lamgelegd wordt.
Teruggekoppeld naar de corona pandemie van nu: Een van de vragen daarbij is: waarom doen we eigenlijk niets aan het feit dat we onze aarde uitgebuit hebben en de lucht totaal verziekt is, terwijl de farmaceutische lobby’s over elkaar heen tuimelen om winst te maken uit het afkopen van onze angsten? De muis die speelt met de kat, of de kat die speelt met de muis? Wanneer je alleen maar risico vermijdend bezig bent, zal je er niet snel achter komen hoe sterk jezelf eigenlijk wel bent. Je dankt de beperkende maatregelen dat ze je behoed hebben voor al de dreigende gevaren, maar je krijgt ongemerkt steeds minder inzicht in wat jezelf kunt!
Als een neuroloog zegt dat ons brein al ons doen en laten bepaalt, bekruipt mij een Droste-gevoel. Want zo’n uitspraak is dus ook bepaald door zijn brein. Waar kan ik dan ooit de eerste oorzaak vinden die mij aanzette tot het typen van deze tekst? Ook bekruipt mij het onaangename gevoel dat tussen al die oorzaken en gevolgen geen vrijheid meer is te vinden.
Er zijn twee ontsnappingsroutes. De eerste is tegen de neuroloog zeggen dat die terug moet in zijn hok– hij heeft verstand van hersenen maar niet van filosofie en kennistheorie. De tweede is onderzoeken hoe vrijheid zich verhoudt tot oorzaak en gevolg. Dat onderzoek heeft de Leidse filosoof Gerard Visser voor ons gedaan in zijn boek ‘Oorsprong & vrijheid – en ik werd die ik was gebleven’.[1] Zijn bevindingen graven diep, zoals een filosoof betaamt; ik zal proberen ze in eigen woorden door te geven.
Wij kunnen bijna niet meer denken buiten kaders van oorzaak en gevolg. Iets komt toch niet zomaar uit de lucht vallen? Tegelijk, en dat maakt het natuurlijk fascinerend, doen wij alsof we alle vrijheid van de wereld hebben; of daar minstens recht op hebben. Meer dan ooit eisen we mateloos vrijheid op voor onszelf, en zien die hoogstens begrensd omdat we anderen niet behoren te schaden. Als we dat van dichterbij bekijken, schuilt daar meestal toch nog het mechanistisch wereldbeeld achter van oorzaak en gevolg, alleen in geïndividualiseerde vorm. Het individu is de verantwoordelijke veroorzaker van zijn eigen lief en leed. Uitzondering vormen natuurrampen en andere omstandigheden die leed berokkenen. Die vinden we dan ook onrechtvaardig, onverdiend –ze treden buiten de orde die wij veronderstellen.
Vele oorzaken Aristoteles zag het in groter perspectief. In zijn visie kent elke beweging weliswaar een bron waaruit die beweging voortkomt, dus een ‘werkoorzaak’, maar ook een doel dat aantrekkingskracht uitoefent zodat de ontwikkeling in een bepaalde richting gaat, een ‘doeloorzaak’. Het zaadje wordt een boom en niet iets willekeurigs. Je zou wat mensen betreft kunnen zeggen: wat is vrijheid waard als er niets aantrekkelijks is om voor te leven?
Als wij iets maken, en misschien geldt dat tot op zekere hoogte ook wel voor het ‘maken’ van ons leven, ziet Aristoteles vier ‘oorzaken’ die meespelen – heel wat meer dan ons eendimensionale oorzaak-gevolg. De maker is de ‘werkoorzaak’ die iets in gang zet. En waar het maaksel voor dient, het doel, is de ‘doeloorzaak’. Maar er is ook materiaal nodig, want zonder materiaal is immers niets mogelijk. Het materiaal is de ‘stofoorzaak: de aard van het materiaal bepaalt mede wat en hoe iets wordt. Bovendien is er een vorm nodig; we kneden de klei net zo lang tot er een vorm uit komt die ons doel kan dienen. Ook hier geldt: zonder vorm is er niets en de idee van de vorm bepaalt mede wat en hoe iets wordt. Dat is de ‘vormoorzaak’.
Vrijheid is in deze voorstelling van zaken dus een samenspel van allerlei factoren. Als ons voornemen, het materiaal, de vorm en het resultaat samensmelten, valt er – voor dat moment – niets meer te wensen. Dan zijn wij vrij.
Maar hoe voelt het? Tot zover de theorie. Maar voelen wij ons ook inderdaad vrij? Gerard Visser schrijft: “Vrijheid van keuze hoeft helemaal niet vrij te zijn. Ieder kent de ervaring dat je jezelf vrij en in je element voelt, tot je voor een keuze komt te staan. Het huidige leven raakt verstopt van keuzemomenten waar niemand om vraagt.” Daarmee komt iets heel nieuws in het vizier, naast de oorzaken die Aristoteles onderscheidde. Er speelt ook een innerlijke noodzaak mee om iets te doen of te laten – intuïtie, gevoel en het existentiële besef van wat ons eigen leven zin geeft, zijn minstens zo bepalend. Dus niet alleen de verhouding met de buitenwereld maar ook die met ons zelf bepaalt onze vrijheid.
Met die notie zijn we van Aristoteles pardoes beland in de negentiende eeuw. Visser haalt in zijn boekje Schelling aan die beschrijft hoe misplaatst wij ons soms kunnen voelen; alsof we vervreemd zijn van onszelf, weggedreven uit het centrum van onszelf, en hoe we tegelijkertijd terugverlangen naar dat centrum en we er door aangetrokken worden. We willen onszelf worden, zoals de paradox luidt – alsof we ooit iets anders dan onszelf kunnen zijn. Na Schelling kwam de radicalere Nietzsche. Die komt uit op het punt dat werkelijke vrijheid alleen is weggelegd voor wie de totale verantwoordelijkheid voor zichzelf neemt. De eigenlijke vrijheid is die van het spontane spelende kind. En op latere leeftijd, als wij kunnen reflecteren op ons leven, is het volledig aanvaarden van ons lot de voorwaarde voor vrijheid. Het kunnen laten gebeuren, zoals Gerard Visser het noemt, dat is de kern van vrijheid.
Een tussenstap: redelijkheid Dat negentiende-eeuwse inzicht was voorafgegaan door filosofen die weliswaar ook oog hadden voor individuele aspecten van vrijheid maar zich vooralsnog meer door hun verstand dan door hun gevoel lieten leiden, zoals Kant. Ook Kant keerde de blik naar binnen, maar deed dat in zekere zin nog met de rationaliteit die opgeld deed sinds Descartes – ‘ik denk dus ik ben’– en de Verlichting. Bij Kant speelt het geweten een belangrijke rol. Maar zijn benadering is niet gericht op intuïtie en gevoel maar op redelijkheid en goede wil. We moeten de stem van het geweten volgen en tegelijk de algemene ‘zedelijkheid’ dienen – zeg maar, de maatschappelijke orde. Wat we voor onszelf als uitgangspunt nemen, als norm of rechtvaardiging, dat zou zó moeten zijn dat het ook een algemene norm zou kunnen zijn. In deze visie komt het ethische facet van vrijheid sterk naar voren.
Drie sferen van vrijheid Zo zijn drie sferen ontstaan waarin vrijheid aan de orde is, op steeds een andere manier. De natuurkundige sfeer waarin oorzaak en gevolg overheerst. Die herkennen we in het recht op en neer interpreteren van hersenfuncties. De spanning daarin zit tussen determinisme en keuzevrijheid. Daarnaast is er de ethische sfeer waarin het normatieve overheerst. De spanning daarin zit tussen mijn vrijheid – mijn geweten en goede wil – en het algemeen welbevinden. De derde sfeer is de existentiële, de sfeer van innerlijke vrijheid waarin beleving en zelfbepaling overheersen, en waar je ook religieuze overtuigingen onder kunt scharen. De spanning daarin zit tussen het kenbare en intuïtieve, tussen het objectieve en subjectieve.
Gerard Visser constateert dat momenteel in elk van die sferen een debat over vrijheid aan de orde is, maar dat er nauwelijks uitwisseling is. Ze zitten in zichzelf gevangen.
De betekenis van ‘mogelijkheid’ De uitweg uit die gevangenschap is wellicht te vinden als we bedenken dat er aan deze hele discussie nog iets vooraf gaat. Bij alle drie de sferen is essentieel dat iets mogelijk is. Dat er mogelijkheden zijn – dat lijkt zo’n open deur dat je er eerst niet bij stilstaat. Maar dat er zoiets bestaat als ‘mogelijkheid’, is heel fundamenteel. Er is speelruimte om vraagtekens te zetten, bijvoorbeeld bij de rol van het brein, maar net zo goed bij de zin van ons leven, of waar we nu eens trek in hebben. De mogelijkheid noemde de filosoof Kierkegaard ‘de zwaarste van alle categorieën’. Gerard Visser noemt het ‘de werkelijkheid van de vrijheid’. Voor Aristoteles was vrijheid gelegen in kennis van de mogelijkheden, na Descartes is vrijheid de macht van het planmatig verwerkelijken van mogelijkheden, voor Kierkegaard tenslotte is vrijheid ‘de mogelijkheid tot mogelijkheden’. Het is met die gedachtensprong alsof je ineens een luik opent en ziet dat deze hele discussie over vrijheid in het luchtledige zweeft boven een grenzeloze ruimte. Een nog onbepaalde leegte maar dan wel vol potentie. Wat is er al niet mogelijk?! Ongetwijfeld meer dan we weten. Het onkenbare dient zich hier aan; ook die categorie speelt mee bij vrijheid.
“Vrijheid manifesteert zich dan niet pas in kennis of het planmatig verwerkelijken, maar in het kunnen openbreken en vernieuwen van mogelijkheden”, vat Gerard Visser het samen. Die formulering suggereert dat wij actief en doelgericht moeten zijn: breek open! vernieuw! Het tegendeel is echter het geval. Om toegang te krijgen tot het nog ongekende en onbepaalde moeten wij juist zoveel als kan al onze kennis en bepaaldheden loslaten – al onze vooringenomen standpunten, opvattingen, ideeën enzovoort. Het mogelijke dient zich alleen aan als wij openstaan. Openstaan voor wat zich aandient, voor wat zich als mogelijkheid zou kunnen verwerkelijken. Vrijheid is dan ‘het kunnen laten gebeuren’.
Daarmee zijn we op een punt gekomen dat diametraal ligt tegenover onze huidige manier van leven. Ons leven is grotendeels wat de filosoof Heidegger noemt ‘het opvorderen’ van de dingen en de mogelijkheden. Daar is een mooi actueel voorbeeld van: zelfs als we erkennen dat we als mensensoort wel erg overheersend zijn geworden en we daardoor leven in het antropoceen, een tijdperk waarin de mens door zijn optreden het klimaat en alle aardse leven uit balans brengt, dan nog is onze eerste reactie: daar moeten we snel iets aan doen, we moeten hoognodig ingrijpen! [2] Het tegenovergestelde dus van even tot rust komen, ons oor te luisteren leggen bij de aarde en openstaan voor … ja, voor wat? Voor het geheim van het opene. Het kan alleen maar zo getypeerd worden, als geheim of als leegte, als nog ongekende mogelijkheid, omdat elke invulling vooraf méér is van hetzelfde antropoceen. Een andere manier van leven dient zich alleen aan als er ruimte voor wordt vrijgemaakt.
Een spirituele dimensie Op dit punt krijgt een nieuwe dimensie vorm in het betoog. Het begon met Aristoteles die benoemde hoe vorm en doel bepalend zijn voor een ontwikkeling. Het doeloorzakelijke perspectief. Daarna kwam bij Descartes het accent te liggen op de rationaliteit van oorzaak en gevolg. Sindsdien, zou je kunnen zeggen, is de wereld en alle leven materie die bewerkt kan worden. Dat is het werkoorzakelijke perspectief. Vervolgens kwam de binnenwereld aan de orde; we willen ons vrij voelen. Met Nietzsche kwamen het belang van spontaneïteit en innerlijke roerselen aan de orde. Dat is het existentiële perspectief. Kierkegaard tenslotte opende een luik naar een geheel nieuwe dimensie. Die is hierboven getypeerd als ‘het kunnen laten gebeuren’. Deze dimensie kun je het spirituele perspectief noemen omdat het onkenbare hierin een veel grotere rol speelt dan bij de overige perspectieven. Het is de leegte die vol potentie is. Denk bijvoorbeeld aan wat Lao Tse 2500 jaar geleden al schreef in de Tao Te Tsjing: “Maak gebeeldhouwde deuren en ramen, maar het nut van de kamer is zijn leegte.” En: “De grootste openbaring is de stilte.”
Gerard Visser maakt gewag van “bezielde leegte” en voegt daaraan toe: “Is vrijheid niet oorspronkelijk een zaak van de ziel?”
Dus… Je bent vrij als je je in je element voelt, schrijft Gerard Visser. En dat kan gelden voor alles in het universum. Het is een mooie uitdrukking die op poëtische manier alle dimensies van vrijheid met elkaar verbindt. Het kind dat zich door een spel laat meevoeren – het elementaire daarvan, het stoffelijke, het mogelijke, het bezielde dat op een bepaalde manier al voorbeschikt is maar toch pas écht is als het ook gerealiseerd wordt. Dat wordt ook uitgedrukt in de ondertitel van zijn boekje “en ik werd die ik was gebleven”. Dat is een citaat uit het gedicht De soldaat en de zee van Martinus Nijhoff:
Geleidelijk bracht de brug
van het leven over het leven
mij naar mijn oorsprong terug
en ik werd die ik was gebleven.
Neurologen mogen dan kijken welke hersengebieden daarbij oplichten
“De essentie van onze beoefening kan worden omschreven als het transformeren van lijden in geluk”, zegt Thich Nhat Hanh. Hij biedt hier vijf oefeningen om ons geluk dagelijks te voeden.
We willen allemaal gelukkig zijn, en er zijn veel boeken en leraren in de wereld die helpen om mensen gelukkiger te maken. Toch blijven we allemaal lijden.
Daarom denken we misschien dat we het ‘verkeerd doen’. Op de een of andere manier ‘falen we in geluk’. Dat klopt niet. Om van geluk te kunnen genieten is het niet nodig om geen enkel lijden te kennen. In feite is de kunst van het geluk ook de kunst om goed te kunnen lijden. Als we ons lijden leren kunnen erkennen, omarmen en begrijpen, lijden we veel minder. Dat niet alleen, we zijn ook in staat om nog verder te gaan en ons lijden om te zetten in begrip, mededogen en vreugde voor onszelf en voor anderen.
Een van de moeilijkste dingen voor ons om te accepteren, is dat er geen rijk is waar alleen geluk is en geen lijden. Dit betekent niet dat we zouden moeten wanhopen. Lijden kan worden getransformeerd. Zodra we onze mond opendoen om ‘lijden’ te zeggen, weten we dat het tegenovergestelde van lijden er ook al is. Waar lijden is, is geluk.
Volgens het scheppingsverhaal in het bijbelboek Genesis, zei God: “Er zij licht.” Ik stel me graag voor dat het licht antwoordde en zei: “God, ik moet wachten tot mijn tweelingbroer, de duisternis, bij mij is. Ik kan er niet zijn zonder de duisternis.” God vroeg: “Waarom moet je wachten? Duisternis is daar.” Het licht antwoordde: “In dat geval ben ik er ook al.”
Een van de moeilijkste dingen voor ons om te accepteren is dat er geen rijk is waar alleen geluk is en geen lijden. Dit betekent niet dat we moeten wanhopen. Lijden kan worden getransformeerd.
Als we ons uitsluitend richten op het nastreven van geluk, kunnen we lijden beschouwen als iets dat we moeten negeren of weerstaan. We beschouwen het als iets dat geluk in de weg staat. Maar de kunst van geluk is ook de kunst om goed te lijden. Als we weten hoe we ons lijden moeten gebruiken, kunnen we het transformeren en veel minder lijden. Weten hoe je goed kunt lijden is essentieel om echt geluk te realiseren.
Genezend Medicijn
De belangrijkste gemoedsaandoening van onze moderne beschaving is dat we niet weten hoe we met het lijden in ons moeten omgaan. We proberen het lijden te verdoezelen met allerlei soorten compensaties. Winkeliers verkopen een overvloed aan apparaten om ons te helpen het lijden in ons te verdoezelen. Maar tenzij -en totdat- we in staat zijn om ons lijden onder ogen te zien, kunnen we niet echt aanwezig en beschikbaar zijn voor het leven, en zal geluk ons blijven ontgaan.
Er zijn veel mensen die hevig lijden en niet weten hoe ze ermee moeten omgaan. Voor veel mensen begint dit al op zeer jonge leeftijd. Dus waarom leren scholen onze jongeren niet de manier om met lijden om te gaan? Als een leerling erg ongelukkig is kan hij zich niet concentreren en kan hij niet goed leren. Het lijden van ieder van ons heeft invloed op anderen. Hoe meer we leren over de kunst van goed te lijden, hoe minder lijden er in de wereld zal zijn.
Mindfulness is de beste manier om met ons lijden om te gaan zonder erdoor overweldigd te worden. Mindfulness is het vermogen om in het huidige moment te blijven. Is weten wat er in het hier en nu gebeurt. Als we bijvoorbeeld onze twee armen optillen, zijn we ons bewust van het feit dat we onze armen opheffen. Onze geest is bij het opheffen van onze armen, en we denken niet aan het verleden of de toekomst, want het opheffen van onze armen is wat er in het huidige moment gebeurt.
Mindful-zijn betekent bewust-zijn. Het is de energie die weet wat er in dit huidige moment gebeurt. Onze armen opheffen, en weten dat we onze armen opheffen is gewaar zijn van wat we doen, mindful in ons handelen.
Als we inademen en we weten dat we inademen, is dat mindfulness. Als we een stap zetten, en we weten dat we dat doen, zijn we ons bewust van die stappen. Mindfulness is aandacht hebben voor en gewaar zijn van wat we doen. Het is de energie die ons helpt om ons bewust te zijn van wat er nu en hier gebeurt – in ons lichaam, in onze gevoelens, in onze waarneming, en om ons heen.
Met mindfulness zijn we niet langer bang voor pijn. We kunnen zelfs nog verder gaan en positief gebruik maken van het lijden om de energie van begrip en mededogen op te wekken die ons geneest. En we kunnen anderen helpen genezen om ook gelukkig te zijn.
Met mindfulness kun je de aanwezigheid van het lijden in jezelf en in de wereld herkennen. En met diezelfde energie omarm je het lijden met zachtheid. Door je bewust te zijn van je inademing en uitademing genereer je al de energie van mindfulness, zodat je het lijden kunt blijven koesteren. Beoefenaren van mindfulness kunnen elkaar helpen en ondersteunen bij het herkennen, omarmen en transformeren van lijden. Met mindfulness zijn we niet langer bang voor pijn. We kunnen zelfs verder gaan en het lijden gebruiken om de energie op te wekken van standvastigheid en mededogen om onszelf te genezen. En we kunnen anderen helpen genezen om ook gelukkig te zijn.
Mindfulness genereren
De manier waarop we beginnen met het produceren van ‘het medicijn’ mindfulness is door onszelf ‘te stoppen’ en bewust adem te halen, waarbij we onze volledige aandacht schenken aan onze inademing en onze uitademing. Als we op deze manier ‘stoppen’ en bewust ademhalen, verenigen we lichaam en geest en komen we weer thuis bij onszelf. We voelen ons lichaam vollediger. We leven pas echt als de geest bij het lichaam is. Het goede nieuws is dat eenheid van lichaam en geest kan worden gerealiseerd door slechts één inademing. Misschien zijn we al een tijdje niet zorgzaam genoeg voor ons lichaam geweest. Als we de spanning, de pijn, en de stress in ons lichaam herkennen, kunnen we het in ons bewustzijn koesteren, en dat is het begin van genezing.
Als we voor het lijden binnen in ons zorgen, hebben we meer duidelijkheid, energie en kracht om het lijden van onze dierbaren te helpen aanpakken, evenals het lijden in onze gemeenschap en de wereld. Als we ons echter bezighouden met de angst en wanhoop in ons, kunnen we het leed van anderen niet helpen wegnemen. Het is een kunst om goed te lijden. Als we weten hoe we voor ons lijden moeten zorgen, lijden we niet alleen veel, veel minder, maar creëren we ook meer geluk om ons heen en in de wereld.
Waarom de Boeddha bleef mediteren
Toen ik een jonge monnik was, vroeg ik me af waarom de Boeddha mindfulness en meditatie bleef beoefenen, zelfs nadat hij al een boeddha was geworden. Nu zie ik dat het duidelijk wat het antwoord is. Geluk is vergankelijk, net als al het andere. Om geluk te vergroten en te vernieuwen, moet je leren hoe je je geluk kunt voeden. Niets kan zonder voedsel bestaan, geluk ook niet. Je geluk kan sneuvelen als je niet weet hoe je het moet voeden. Als je een bloem snijdt maar niet in het water zet, zal de bloem binnen een paar uur verwelken.
We kunnen ons lichaam en onze geest tot geluk brengen met de vijf oefeningen: loslaten, positieve zaden uitnodigen, mindfulness, concentratie en inzicht.
Zelfs als geluk zich al manifesteert, moeten we het blijven voeden. Dit wordt ook wel conditionering genoemd, en dat is erg belangrijk. We kunnen ons lichaam en onze geest tot geluk brengen met de vijf oefeningen: loslaten, positieve zaden uitnodigen, opmerkzaamheid, concentratie en inzicht.
1. Loslaten
De eerste stap om vreugde en geluk te creëren, is door afstand te doen, door los te laten. Er komt een soort vreugde voort uit loslaten. Velen van ons zijn aan tal van dingen gebonden. We geloven dat deze dingen nodig zijn voor ons voortbestaan, onze veiligheid en ons geluk. Maar veel van deze dingen -of beter gezegd, onze opvattingen over hun zogenaamde noodzaak- zijn juist obstakels voor onze vreugde en ons geluk.
Soms denk je dat het hebben van een bepaalde carrière, diploma, salaris, huis of partner cruciaal is voor je geluk. Je denkt dat je niet verder kunt zonder. Zelfs als je die situatie al hebt bereikt, of bij die persoon bent, blijf je lijden. Tegelijkertijd ben je nog steeds bang dat het nog erger zal zijn als je loslaat wat je hebt behaald. Je zult je nog ellendiger voelen zonder het object waaraan je je vastklampt. Je kunt er niet mee leven, en je kunt er niet zonder.
Als je diep in je angstige gehechtheid gaat kijken, zul je beseffen dat dit juist het obstakel is voor je vreugde en geluk. Maar je hebt het vermogen om het los te laten. Om los te laten is soms veel moed nodig. Maar als je eenmaal loslaat, komt geluk heel snel. Je hoeft er niet naar te zoeken.
Stel je voor dat je een stadsbewoner bent die een weekendtrip naar het platteland gaat maken. Als je in een grote stad woont, zijn er veel lawaai, stof, vervuiling en stank, maar ook veel kansen en opwinding. Op een dag haalt een vriend je over om een paar dagen op stap te gaan. In eerste instantie zou je kunnen zeggen: “Ik kan het niet. Ik heb te veel werk. Ik mis misschien een belangrijk telefoontje.” Maar uiteindelijk overtuigt hij je om te vertrekken, en een uur of twee later bevind je je op het platteland. Je ziet open ruimte. Je ervaart de frisse lucht, en je voelt de zachte bries op je wangen. Geluk wordt geboren uit het feit dat je de stad achter je kon laten. Als je niet was weggegaan, hoe zou je dan dat soort vreugde kunnen ervaren? Je moest loslaten.
2. Positieve zaden uitnodigen
We hebben allemaal vele soorten ‘zaden’, diep in ons bewustzijn. Die als we ze water geven ontkiemen, in ons bewustzijn komen en zich naar buiten toe gaan manifesteren.
In ons eigen bewustzijn is er een hel, maar er is ook een paradijs. We zijn in staat medelevend, begripvol en vreugdevol te zijn. Als we uitsluitend aandacht besteden aan de negatieve dingen in onszelf, vooral aan het lijden van pijn uit het verleden, wentelen we ons in ons verdriet en krijgen we geen positieve voeding. We kunnen de juiste aandacht oefenen en de gezonde eigenschappen in onszelf water geven door de positieve dingen aan te raken die altijd in en om ons heen beschikbaar zijn. Dat is goed voedsel voor onze geest.
Een manier om goed voor ons lijden te zorgen, is door een zaadje van de tegenovergestelde aard uit te nodigen. Omdat er niets bestaat zonder het tegenovergestelde Als je een zaad hebt van arrogantie, heb je ook een zaadje van mededogen. Ieder van ons heeft een zaadje van mededogen. Als je elke dag de mindfulness van mededogen beoefent, zal het zaad van mededogen in jou sterker worden. Je hoeft je er alleen maar op te concentreren, en het zal omhoogkomen als een krachtige energie.
Als er medeleven opkomt, neemt de arrogantie natuurlijk af. Je hoeft er niet tegen te vechten of het naar beneden te duwen. We kunnen de goede zaden selectief water geven en de negatieve zaden geen water geven. Dit betekent niet dat we ons lijden negeren. Het betekent gewoon dat we de positieve zaden die er van nature zijn, aandacht en voeding geven.
3. Op mindfulness gebaseerde vreugde
Mindfulness helpt ons niet alleen om in contact te komen met lijden, zodat we het kunnen omarmen en transformeren, maar ook om de wonderen van het leven aan te raken, inclusief ons eigen lichaam. Dan wordt inademen een genot. Uitademen kan ook een genot zijn. Je gaat echt genieten van je ademhaling.
Een paar jaar geleden had ik een virus in mijn longen waardoor ze gingen bloeden. Ik spuugde bloed op. Met zulke longen was het moeilijk om te ademen, en het was moeilijk om gelukkig te zijn tijdens het ademen. Na de behandeling genazen mijn longen en werd mijn ademhaling veel beter. Als ik nu adem, hoef ik me alleen maar de tijd te herinneren waarop mijn longen met dit virus waren geïnfecteerd. Dan wordt elke adem die ik haal echt heerlijk, fantastisch.
Als we bewust ademen of bewust wandelen, brengen we onze geest naar ‘huis’ in ons lichaam, en zijn we gevestigd in het hier en het nu. We voelen ons gelukkig en we hebben zoveel beschikbare omstandigheden voor geluk. Mindfulness is dus een bron van vreugde. Mindfulness is een bron van geluk.
Mindfulness is een energie die je de hele dag door kunt oproepen. Je kunt je vaat met aandacht afwassen. Je kunt je diner met aandacht bereiden. Je kunt de vloer met aandacht dweilen. En met aandacht kun je de vele voorwaarden van geluk en vreugde aanraken die al beschikbaar zijn. Je bent een echte kunstenaar. Je weet hoe je vreugde en geluk kunt creëren wanneer je maar wilt. Dit zijn de vreugde en het geluk die voortkomen uit gewaar-zijn.
4. Concentratie
Concentratie komt voort uit oplettendheid. Concentratie heeft de kracht om ergens doorheen te breken, om de kwellingen waardoor je lijdt weg te branden en om vreugde en geluk toe te laten.
Om in het huidige moment te zijn, is concentratie nodig. Zorgen en ongerustheid over de toekomst zijn er altijd, klaar om ons mee te nemen. We kunnen ze zien, erkennen en onze concentratie gebruiken om terug te keren naar het huidige moment.
Als we geconcentreerd zijn, hebben we veel energie. We laten ons niet meeslepen door visioenen over lijden uit het verleden of door angsten voor de toekomst. We leven evenwichtig in het huidige moment, zodat we in contact kunnen komen met de wonderen van het leven, en vreugde en geluk kunnen genereren.
Concentratie is altijd concentratie op iets. Als je je ontspannen op je ademhaling concentreert, kweek je al een innerlijke kracht. Als je terugkeert om je ademhaling te voelen, concentreer je dan met heel je hart en geest op je ademhaling. Concentratie is geen zware arbeid. Je hoeft jezelf niet te belasten of een enorme inspanning te leveren. Geluk ontstaat licht en gemakkelijk.
5. Inzicht
Met mindfulness herkennen we de spanning in ons lichaam. We willen deze heel graag loslaten, maar soms kunnen we dat niet. Wat we nodig hebben is enig inzicht.
Inzicht is zien wat er is. Het is deze helderheid die ons kan bevrijden van kwellingen zoals jaloezie of woede, en we kunnen zo waarachtig geluk toestaan. Ieder van ons heeft dit inzicht, hoewel we er niet altijd gebruik van maken om ons geluk te vergroten.
De essentie van onze beoefening kan worden omschreven als het transformeren van lijden in geluk. Het is geen ingewikkelde oefening, maar het vereist dat we opmerkzaamheid, concentratie en inzicht cultiveren.
We kunnen bijvoorbeeld inzien dat iets, (een verlangen of wrok), een obstakel voor ons geluk is en dat het ons angst en beklemming bezorgt. We weten dat dit het niet waard is om ons slapeloze nachten te bezorgen, maar toch blijven we onze tijd en energie soms besteden aan een obsessie. We zijn als een vis die al eens eerder is gevangen en weet dat er een haak in het aas zit. Als de vis van dat inzicht gebruik maakt, zal hij niet bijten, omdat hij weet dat hij aan de haak zal worden geslagen.
Vaak bijten we ons vast in onze hunkering of wrok, en laten we ons aan de haak slaan. We zijn gehecht aan situaties die onze zorg niet verdienen. Als er mindfulness en concentratie zijn, zal er ook inzicht zijn en kunnen we er gebruik van maken om vrij weg te zwemmen.
In de lente, als er veel stuifmeel in de lucht is, hebben sommigen van ons vanwege allergieën moeite met ademhalen. Zelfs als we niet proberen om vijf kilometer te rennen, en we gewoon zitten of liggen, kunnen we ook niet goed ademen. Dus in de winter, als er geen stuifmeel is, kunnen we, in plaats van te klagen over de kou, ons herinneren dat we in april of mei helemaal niet naar buiten konden. Nu onze longen schoon zijn, kunnen we een stevige wandeling naar buiten maken, en kunnen we heel goed ademen. We roepen bewust ervaringen op uit het verleden om ons te helpen om de goede dingen die we nu hebben te waarderen.
In het verleden hebben we waarschijnlijk last gehad van het een of ander. Het kan zelfs zijn dat er iets als een soort hel hebben ervaren. Als we ons dat lijden herinneren, en ons er niet door laten meeslepen, kunnen we het gebruiken om onszelf eraan te herinneren: “Wat heb ik op dit moment geluk. Ik bevind me niet meer in die situatie. Ik kan gelukkig zijn”. Dit is inzicht, en op dat moment kunnen onze vreugde en ons geluk heel snel toenemen.
De essentie van onze beoefening kan worden omschreven als het transformeren van lijden in geluk. Het is geen ingewikkelde oefening, maar het vereist dat we opmerkzaamheid, concentratie en inzicht cultiveren.
Het vereist allereerst dat we thuiskomen bij onszelf, dat we vrede sluiten met ons lijden, lijden met liefde behandelen en diep kijken naar de wortels van onze pijn. Het vereist dat we nutteloos, onnodig lijden loslaten en ons idee over geluk nader bekijken.
Ten slotte vereist het dat we geluk dagelijks koesteren, met erkenning, begrip en mededogen voor onszelf en voor de mensen om ons heen. We bieden deze beoefeningen aan onszelf aan, aan onze dierbaren, en aan de wereldgemeenschap. Dit is de kunst van het lijden en de kunst van het geluk. Met elke ademhaling verlichten we lijden en creëren we vreugde. Bij elke stap bloeit de bloem van inzicht.
Controle en beheersing zijn elementen in onze maatschappij die dominant zijn de laatste decennia. Een uitwas daarvan is de bureaucratie. Verantwoordelijkheden en risico’s worden in kleine partjes verdeeld onder groeperingen en worden afgebakend met regels waar die groep zich aan moet houden. Dit is een tendens wereldwijd in de maatschappij die al decennia lang gestaag zijn weg baant in een sterk neo-liberaal klimaat waar het voornamelijk om geld gaat. De rijken worden rijker en echte ‘eerlijke’ risico’s worden verdeeld over groepen zodat er niet meer nagedacht hoeft te worden.
Het hoogtepunt, – of noem het dieptepunt-, van dit neoliberalistische klimaat, viel toen Saturnus en Pluto een conjunctie maakten met elkaar [12 januari 2020], gevolgd door bijna een jaar later de conjunctie tussen Jupiter en Saturnus [21 december 2020]. Het is interessant om na te denken over deze twee belangrijke conjuncties omdat vooral de conjunctie van Saturnus/Pluto de aanzet heeft gegeven om het neoliberale klimaat door uitvergroting bewust te worden. Saturnus zet de rem op de bureaucratie en Pluto vergroot dit uit zodat we zien wat er mis is in het wereldbestuur (steenbok).
Toen 21 december [2020] Jupiter de conjunctie maakte met Saturnus in de eerste graad van waterman, nodigde dit uit om de rem (Saturnus) eens te zetten op onze overdadige (Jupiter) sociale oppervlakkige ontmoetingen (waterman). Door namelijk constant in oppervlakkige sociale contacten onder te duiken, ontstaat het gevaar in de mainstream van anderen mee te gaan en je eigen innerlijke motieven (Saturnus) te vergeten. Omdat de conjunctie plaatsvond in de eerste graad van waterman, duidt dit erop dat er nog veel te leren valt over wat echt sociaal contact is; er volgen bewijze van spreken nog 29 andere graden om dit te leren…
Als je het over Controle hebt dan denk je vooral aan Pluto die in 1930 ontdekt werd aan de hemel en die inmiddels gedegradeerd is tot dwergplaneet. Volgens de Huber-methode is Pluto het archetype van de hogere wil van de mens. De mens is een denkend, voelend en willend wezen. Het is niet toevallig dat aan het begin van deze nieuwe eeuw felle discussies werden gevoerd over de vrije wil [Denk aan Dick Swaab met zijn boek: Wij zijn ons brein]. Strikt gezien kun je zeggen dat pas na de ontdekking van Pluto aan de hemel door de mensheid, de vrije wil echt bewust toegankelijk is geworden.
Pluto staat in het teken schorpioen in zijn eigen teken en het polaire teken van schorpioen is stier, waar Venus over heerst. Omdat controle en vertrouwen elkaars polairen zijn en we bijna geobsedeerd zijn geraakt door regels, is het vertrouwen op dit moment ver zoek! Dit merk je ook in de maatregelen omtrent het Coronavirus. Een paar dagen geleden werd dit ook op een andere vlak weer eens bewezen door het bericht dat er onmenselijke situaties zijn ontstaan bij de uitvoering van wetten door de belastingdienst. Bij het UWV zijn wederom vreemde situaties ontstaan waar mensen zwaar in de problemen komen door gestelde regels; net zoals bij de kinderopvangtoeslag.
Wat bijzonder is, dat vorige week vrijdag [5 maart 2021] er een pushbericht kwam waarin werd meegedeeld dat de Coronabesmettingen afnemen en dat na september 2020 er minder doden zijn, dit ondanks dat het merendeel van de bevolking nog niet gevaccineerd is. Het kan natuurlijk komen door maatregelen, maar toch, je kunt net zo goed het positiever uitdrukken, dat we een introvertere levensstijl zijn aan het ontdekken! De vraag die indringend naar boven komt is: maakt iedereen deze pandemie niet groter dan dat het eigenlijk is? [Uitvergroting Pluto] En zijn de maatregelen wel evenredig aan de pandemie? Zoals ik in mijn vorige nieuwsbrieven al schreef: het virus is niet onze vijand maar een wake-up-call voor ons bewustzijn! De levendige handel in angst moet ophouden! De constante controle (Pluto) van de besmettingen in de samenleving, maakt angstig en bang en leidt niet naar vertrouwen dat ziekte je niet zomaar overkomt, maar dat het een (karmisch) zingeving heeft en dat alleen vertrouwen daar iets positiefs aan kan bijdragen; niet controle en angst.
Opvallend is ook dat de berichtgevingen over de besmettingen steeds onoverzichtelijker en tegenstrijdiger worden. Zo hoorde ik op één dag dat de besmettingen ’s-morgens op de radio, afnamen terwijl het tegendeel s’-avonds op het NPO nieuws werd beweerd. Kortom er is geen vertrouwen en ook geen echte visie; bestuurders doen maar wat omdat angst en controle de boventoon voeren.
Tip: Om te leren omgaan met controle en vertrouwen, kun je kijken waar de planeten Venus en Pluto staan in de daghoroscoop maar ook welke aspecten die maken met je eigen horoscoop. Zo loopt op dit moment Venus toe op een conjunctie met de Zon, wat volgens de klassieke astrologie een verbranding is. Met andere woorden: het vertrouwen is laag op dit moment. Mijn ervaring heeft me geleerd dat ik zodoende veel inzicht heb gekregen in mijn eigen controlebehoeftigheid en vertrouwen. Ik wens de lezer succes bij dit kleine onderzoek.
Teisho’s gegeven tijdens de Izen intensive 2020 door Maurice Genko Knegtel Roshi
Maar er is ook een ander kader waarvan uit we karma kunnen bekijken. Wat zo mooi is, als je tien of twintig keer dezelfde verhalen hoort, dan ontdek je er telkens weer iets nieuws in. Dat merkte ik op in mijn voorbereiding van deze intensive, bij een ander verhaal. De hoofdfiguur in dat verhaal, Baizhang, is namelijk de leerling van Mazu, de centrale figuur in het eerste verhaal. Het verhaal van Mazu en Feng gaat in een rechte lijn over in het verhaal van Baizhang. Baizhang kennen we in eerste instantie uit de anekdote waarin de leraar Mazu en de leerling Baizhang wandelen in de bergen. Er vliegt plotseling een vlucht wilde ganzen over. Mazu vraagt “‘ Wat zijn dat?’ Baizhang zegt: ‘Wilde ganzen’. En Mazu vraagt: ‘Waar vliegen ze heen?’ Baizhang zegt: ‘Ze zijn al weg.’ Mazu pakt Baizhang bij de neus en draait deze stevig om. ‘Au! Au!’ brult Baizhang. Mazu zegt: ‘Hoe kun je zeggen dat de ganzen zijn weggevlogen, terwijl ze al die tijd hier zijn geweest’. Waar? Hier!
In het verhaal waar het me nu om gaat, is Baizhang zelfstandig leraar en dit is een van de meest vreemde verhalen in de zen traditie. Baizhang overigens, is de eerste binnen de traditie die de regels voor een zen klooster opstelt. Het verhaal gaat als volgt:
Telkens als Meester Baizhang de Dharma onderwees, verscheen er een gestalte die met de monniken toehoorde. Als ze weggingen, ging hij ook weg. Op een dag bleef hij echter alleen achter. Toen vroeg de Meester hem: ‘Wat voor een mens ben jij die hier voor me staat?’ De gestalte antwoordde: ‘Waarlijk, ik ben geen mens. Lang geleden, in de tijd van Kashapa Boeddha, leefde ik op deze berg als zen priester. Eens vroeg een monnik me: ‘Blijft een volmaakt ontwaakte gebonden aan de wet van oorzaak en gevolg, of niet?’ Ik antwoordde: ‘Een volmaakt ontwaakte is niet aan de wet gebonden.’ Vanwege dat antwoord viel ik voor vijfhonderd levens terug in de toestaand van een vos. Nu vraag ik u, Meester, geef me een keerwoord en verlos me uit dit lichaam van een vos.’ Daarop vroeg hij: ‘Blijft een volmaakt ontwaakte gebonden aan de wet van oorzaak en gevolg, of niet?’
De Meester antwoordde: ‘Hij ontkent de wet van oorzaak en gevolg niet.’
Bij het horen van die woorden verkreeg de vos onmiddellijk een diepe realisatie. Hij boog en zei: ‘Nu ben ik van het lichaam van een vos bevrijd en zal achter de berg wonen. Slechts om één ding vraag ik de Meester nog: begraaf me volgens de ritus voor een overleden monnik.’ De Meester droeg de Ino op met de hamer op een houten aambeeld te slaan en aan de monniken te verkondigen dat na de maaltijd een crematieplechtigheid voor een gestorven monnik zou plaatsvinden. Verbaasd vroegen de monniken: ‘Iedereen is toch gezond? Er ligt niemand in de ziekenzaal. Wat heeft dit te betekenen?’
Na de maaltijd leidde de Meester de monniken achter de berg naar de voet van een rots en haalde met zijn stok het dode lichaam van een vos tevoorschijn. Daarna voltrok hij de ceremonie van de lijkverbranding. ’s Avonds nam de Meester plaats op de Patriarchenzetel in de Dharmahal en vertelde de monniken het hele verhaal. Dadelijk vroeg zijn leerling Huangbo: ‘De priester kreeg vanwege een verkeerd keerwoord de straf vijfhonderd maal in een vossenlijf te worden wedergeboren. Aangenomen dat hij met zijn antwoord geen fout had gemaakt, wat was er dan gebeurd?’
De Meester zei: ‘Kom dichterbij, dan zal ik het je zeggen’. Huangbo liep op de Meester toe en sloeg hem in het gezicht. De Meester klapte in zijn handen en zei met een luide lach: ‘Ik dacht dat alleen de baard van die ene barbaar rood was, maar hier is nog een barbaar met een rode baard.’ (Uit: Wu-men kuan, casus 2)
Prachtig verhaal! Is het een probleem om als vos terug te keren? Nou, vijfhonderd levens is wel heel veel. Hoe was hij in die situatie terecht gekomen? Hij had een antwoord gegeven op een vraag: ‘Blijft een volmaakt ontwaakte gebonden aan de wet van oorzaak en gevolg, of niet?’ Hij zei: ‘Deze is niet aan de wet gebonden.’
We hebben het over de ‘volmaakt ontwaakte’, dat is degene die deze woorden leest. Hij is altijd wakker. Wat betekent dat? Aanwezig zijn. Hier. Volledig aanwezig. Volledig in mijn lijf. Misschien ken je dat deze dagen wel, dat als je zit en je in je lichaam zakt, er een sensatie ontstaat dat jouw aanwezigheid nergens eindigt. En waar begint ze? Bij de voordeur? Bij het bordje van de gemeente Hall? Ze dijt uit. Je kunt nergens een begin van jouw aanwezigheid vinden. Alles is hier, intiem, zeer dichtbij. De vlucht ganzen. ‘Gak, gak!’, die zit hier. Je bent totaal aanwezig. Wat is het? Als je denkt ‘Wilde ganzen’, dan is dat altijd achteraf. ‘Gak, gak!’, dat verschijnt in je aanwezigheid, maar je hebt geen idee wat het is. Het komt nergens vandaan, het gaat nergens heen; het ontstaat niet, het vergaat niet. Alles is volkomen ongrijpbaar, je hebt geen idee. Wat is het? Het is precies wat het is.
Deze volmaakt aanwezige, is deze vrij van karma, of niet? Inderdaad, er is geen karma, er is geen oorzaak en gevolg te vinden. Dit is de top van berg, volstrekt onbepaald, volstrekt ondoorgrondelijk en lucide, absolute aanwezigheid, helemaal samengevallen met jezelf. Enkel licht.
Maar wat gebeurt er als je opstaat? Is er dan voor deze volmaakt ontwaakte echt geen oorzaak en gevolg? Sommigen blijven in satori hangen. Wat gebeurt er dan? Je voelt je God, je bent onbeperkt en eeuwig. Je kent geen karma, geen oorzaak en gevolg, je kunt lekker over de benen van de ander heen rijden. Sommigen blijven in die staat hangen. Wat gebeurt er dan, wanneer je oorzaak en gevolg, dus karma ontkent? Je slijt vijfhonderd levens als vos! Totdat je terugkomt in de gedaante van vos noch mens en vraagt: ‘Kun je mij een verlossend keerwoord geven?’ Baizhang zegt: ‘Hij ontkent de wet van oorzaak en gevolg niet.’ In een andere vertaling staat: ‘Hij wordt niet gehinderd door de wet van oorzaak en gevolg.’ En dan valt het kwartje…
Welk kwartje valt hier? Wat is die open, onbeperkte aanwezigheid? Dat ben jij! Die eindeloze ruimte slaat om naar dit vehikel, dit eindige lijf, deze beperkte vleesjas. Met alles erop en eraan. Mijn leven is door en door bepaald door karma, deze onbepaalde aanwezigheid IS karma. DAT kwartje valt dan!
De vraag die Huangbo stelt, is ook interessant. Hij vraagt: ‘De priester kreeg vanwege een verkeerd keerwoord de straf vijfhonderd maal in een vossenlijf te worden wedergeboren. Aangenomen dat hij met zijn antwoord geen fout had gemaakt, wat was er dan gebeurd?’
Stel dat de vraag juist was beantwoord, wat was er dan gebeurd? Maar er is geen juist antwoord! Beide antwoorden zijn waar. Als ik in mijn lijf zak, voorafgaand aan de woorden en de reflectie blijf, dan is er slechts onbepaalde aanwezigheid. En als ik opsta van het kussen, dan begeef ik me onmiddellijk in het diepe spoor van mijn patronen. Het is tegelijkertijd. Jouw leven is ongeboren, doodloos. En ja, jouw leven is ergens begonnen en het eindigt ergens. Jouw ruimte is onbeperkt en ja, je bent beperkt tot de maten van jouw lichaam. Het punt in zen is: je kunt het nooit goed zeggen. Dat heb ik zo vaak meegemaakt! Heel veel van wat ik in mijn training bij Roshi naar voren bracht, werd door hem weggewuifd: ‘Meer zazen!’
Tot slot, de openingsregel van de Dhammapada: ‘De dingen worden voorafgegaan door de geest, hebben de geest als voorman, worden door de geest gemaakt.’
De Dhammapada is het meest gelezen geschrift in Azië, de essentie van de Leer voor leken. ‘Geest’ staat hier voor totale aanwezigheid. Het moment dat je ergens een ruimte binnengaat, creëer je ter plekke de situatie. We spraken eerder over situaties, ze liggen niet vast, ze zijn niet gegeven, ze worden elk moment ter plekke gecreëerd. Je komt een ruimte binnen en je hoeft niet eens iets te zeggen, en je creëert ter plekke de situatie, met al je patronen. Door je fysieke houding, je energetische werking, je manier van doen, je creëert ter plekke de situatie, heel wonderlijk. Wat zo interessant is, wellicht ken je dat, dat doorheen de tijd situaties zich herhalen, bepaalde werksituaties bijvoorbeeld. Je ziet steeds hetzelfde ontstaan en denkt: ‘Dat moet mij weer overkomen’. We weten inmiddels dat jij iets binnenbrengt, je creëert mede de situatie. Dat ervaar je bewust, als je je realiseert hoe het werkt, en dat brengt je op weg te gaan naar een Amor fati. Ga eens bij jezelf na die momenten waarop je zegt: ‘Daar loop ik altijd tegen aan’. Ga eens terug in je herinnering en onderzoek wat je daar binnen brengt, welk patroon, welke conditie? Wat neem je mee de situatie in? Wat breng je zelf in? Wat doe jij, opdat een situatie ‘is zoals ze is’?
Vanaf 8 maart 2021 starten we onder leiding van Maurice Genko Knegtel Roshi een nieuwe Zen Cirkel, die je deels fysiek in het Graalhuis in Utrecht en deels digitaal via Zoom kunt bijwonen. Klik voor meer informatie en opgave op: https://izen.nl/zen-meditatie/
Teisho’s gegeven tijdens de Izen intensive 2020 door Maurice Genko Knegtel Roshi
Zoals je wellicht weet, is de zen traditie, net zoals het Chassidisch Jodendom en tot op zekere hoogte ook de Soefi traditie, een traditie met veel humor. Van alle zen grappen springt er voor mij één uit, een grap uit de Nederlandse analen die speelt op Japans grondgebied. Het verhaal is echt gebeurd. Jan Willem van de Wetering, de auteur van de detectiveserie ‘Grijpstra en de Gier’ verbleef enige tijd in een zen klooster in Japan en schreef er enkele boeken over. Hij was een succesvol zakenman, had een gelukkig gezin, een mooi huis, alles erop en eraan. We spreken over de begin jaren ’50 van de vorige eeuw. In een jaar tijd verloor hij alles – zijn onderneming, zijn kapitaal, zijn huis en zijn huwelijk. Dit plaatste hem voor het zeer indringende vraagstuk over de zin van zijn bestaan en dit bracht hem tot zen. Hij moest ervoor naar Japan, want in die tijd was er nog geen plek voor zen in Europa. Hij kwam uiteindelijk bij een tempel, die van Harada Roshi, die wat woorden Engels sprak. In dokusan deed hij zijn verhaal. Hij deed een half uur lang zijn beklag en wachtte op wat de Roshi erop te zeggen had. Deze was een tijd stil, waarna hij de volgende legendarische woorden sprak: ‘Weet je, het is veel erger dan je denkt!’
Een geniale reactie. Jan Willem werd voor een tijd de leerling van Harada Roshi. Het is veel erger dan je denkt. Is dit een grap of is het precies wat het is? Laten we eens kijken naar Mazu, een zenmeester uit de achtste eeuw in China. Het is het verhaal van Mazu en lekenbroeder Feng. Mazu betekent overigens letterlijk ‘Meester Paard’.
Op een dag toen lekenbroeder Feng een zware kruiwagen voortduwde, zat zijn leraar Mazu vlakbij zijn klooster in Zuid China op een zwoele zomerdag met uitgestrekte benen op een sawadijkje. Feng vroeg: ‘Zou de eerwaarde zijn benen willen intrekken?’ Mazu antwoordde: ‘ Wat eenmaal is uitgestrekt, wordt niet ingetrokken.’ Waarop Feng antwoordde: ‘Wat eenmaal in beweging is gezet, kan niet tot stilstand worden gebracht’ en hij reed met de zware kruiwagen over de benen van Mazu. ‘Au, au!’, schreeuwt Mazu. Met verwondde benen ging Mazu terug naar zijn klooster. De volgende dag kwam hij de Dharma hal binnengestrompeld met in zijn hand een bijl. Hij nam plaats op de Patriarchenzetel en sprak: ‘Degene die de benen van deze oude monnik verwondde, kome naar voren.’ Feng stond op en zei: ‘Hier ben ik’. Hij liep naar voren, naar Mazu, die hem gebood zijn hoofd op een houtblok te leggen. Feng strekte zijn nek uit voor Mazu. Mazu hief de bijl omhoog en liep vervolgens weg.
Waar gaat dit over? Wat eenmaal is uitgestoken wordt niet meer ingetrokken. Wat eenmaal in beweging is gezet, kan niet tot stilstand worden gebracht. Waar hebben ze het over?
Student: Karma.
Roshi: Karma, patronen, in een groef zitten. Kortom, het leven zoals we dat leiden.
Het tweede deel van de anekdote, waar staat dat voor? Gaan staan voor de zaak! Dat deed Feng. Hier ben ik! Dit verhaal gaat over wat Nietzsche ‘Amor fati’ noemde. Heb je lot lief. De hele zen traditie gaat uiteindelijk over één kwestie. Dit leven. MIJN leven! Al die jaren van beoefening, het gaat maar om een zaak en dat ben jij. Niet ‘het’ leven, maar veel concreter: MIJN leven.
Als we realistisch zijn, is er maar een leven en dat is jouw leven. Wie voelt? Wie ervaart? Wie heeft pijn? Dat is niet je buurvrouw, dat ben jij. Alles wat je ziet, hoort, voelt, jezelf voorstelt, dat ben jezelf. Als je het gebroken been van je buurvrouw ziet, dan voel je de pijn in je eigen been. Alles is bij jou.
Je hoort in spirituele tradities wel eens: ‘Alles is één’. Wat is dat? Wat is ‘één’ in des Boeddha’s naam? Dat is zo vaag. Maar wat is het concreet? Mijn leven! Kan niet anders! Waar komt alles nu samen? Juist, hier, in dit lichaam. Ieder van ons is het verzamelpunt.
De hele zen traditie verwijst naar één persoon, dat ben jij. Wat is hiervan de implicatie? Dit betekent dat deze training jouw bestaan bevestigt, precies zoals jij bent. Precies zo! Zonder uitvlucht. Deze hele training is een grote oproep tot amor fati, in eerste instantie. Hier begin je. Er is niets anders. Het is geen kwestie van ‘Ik kan er ook niets aan doen’. Of ‘Zo ben ik nou eenmaal’. Dat is niet wat Feng zegt. De realisatie dat het echt helemaal over jou gaat, is een andere. Als je je echt realiseert dat dit allemaal over jou gaat, geeft dat een enorme kracht. Maar het geeft ook een probleem. Ik moet daarbij denken aan een uitspraak van de Poolse zen lerares Joanna Lasota, die ik ontmoette in Bar Harbor, Maine, in de beginjaren van de Kanzeon Sangha van Genpo Roshi in de VS. De eerste Irakoorlog was juist gestart. De sneeuw in Maine lag meters hoog. Zij gaf een introductiecursus in zen meditatie. En ze deed alles heel traag. Haar eerste woorden die ze heel langzaam uitsprak waren: ‘In… Buddhism… there… is… no… hope’. Geweldig! Hoe vaak heb ik daar niet aan teruggedacht. Het is zo waar. Want als alles is, precies zoals het is, dan zit er geen enkele jota aan ruimte tussen. Dan is het precies DIT.
Wordt vervolgd. Vanaf 8 maart 2021 starten we onder leiding van Maurice Genko Knegtel Roshi een nieuwe Zen Cirkel, die je deels fysiek in het Graalhuis in Utrecht en deels digitaal via Zoom kunt bijwonen. Klik voor meer informatie en opgave op: https://izen.nl/zen-meditatie/
Ich und Du is een korte verhandeling van de joodse theoloog Martin Buber, die in 1923 in het Duits werd gepubliceerd. Tegen de tijd dat het in het Engels verscheen, veertien jaar later, noemde de vertaler het al ‘een van de baanbrekende boeken van onze generatie’. Toen Buber in 1965 stierf, beperkte zijn overlijdensbericht in Times zich voornamelijk tot dit ene boek en werd Buber aangeprezen als ‘een pionier en bruggenbouwer tussen Jodendom en christendom’. Bubers filosofie van de dialoog werd enthousiast omarmd door protestantse denkers als Reinhold Niebuhr en Paul Tillich. Zelfs vandaag de dag blijft ‘Ik en jij’ onderdeel van religieuze cursussen en leesgroepen.
Toch heeft `Ik en jij’, dat een algemeen, oecumenisch vocabulaire gebruikt, nooit dezelfde status genoten onder Joodse lezers als in de wereld als geheel. Na de dood van Buber merkte de romanschrijver Chaim Potok op: “Het was een bron van grote pijn en frustratie voor Martin Buber dat hij meer werd gewaardeerd door christenen dan door Joden.” Dit was een pijnlijke ironie, aangezien maar weinig mensen in de twintigste eeuw zo gepassioneerd hadden nagedacht over het judaïsme en het joodse zijn. Buber had tientallen boeken geschreven over joodse geschiedenis, theologie, mystiek en geschriften.
Hij was een vroege aanhanger van het zionisme, werkte aan het vertalen van de hebreeuwse bijbel in het Duits, en maakte chassidische folklore populair. Tijdens de nazi-periode leidde hij een joods programma voor volwassenenonderwijs in Duitsland om het moreel van zijn vervolgde volk te versterken. Voor joodse historici is dit de Buber die ertoe doet: de schrijver en leraar wiens carrière de belangrijkste gebeurtenissen van de joodse moderniteit omvatte, waaronder het einde van de Duits-joodse beschaving en de oprichting van de staat Israël, waar hij de laatste decennia van zijn leven woonde. “Buber was een omstreden figuur”, schrijft Paul Mendes-Flohr in zijn nieuwe biografie, “Martin Buber: A Life of Faith and Dissent” (Yale).
Hij riep gepassioneerde, vaak tegenstrijdige meningen op over zijn persoon en gedachten.” Er waren altijd lezers die Bubers denken over het Jodendom, dat uitdagend innovatief en anti-traditioneel was, wantrouwden. Sommige mensen vroegen zich af of hij echt een grote denker was of slechts een charismatische presentator van ideeën. In de jaren twintig, toen Judah Magnes, de kanselier van de nieuw opgerichte Hebreeuwse Universiteit in Jeruzalem, Buber als professor probeerde aan te stellen, weigerde de faculteit herhaaldelijk om hem te accepteren, aangezien zij hem niet een echte geleerde vonden. Pas in 1938, toen Buber nazi-Duitsland probeerde te verlaten, werd een leerstoel voor hem gevonden – niet in religie of filosofie, maar op de afdeling sociologie. Deze vernedering was moeilijk voor hem te verdragen, en hij accepteerde de leerstoel pas na uitvoerige interne strijd.
Als je Buber leest, is het niet moeilijk te begrijpen waarom hij argwaan zou kunnen wekken. Zijn proza, gevormd door de literaire smaak van het begin van de twintigste eeuw, is eerder hoogdravend dan nauwkeurig. Zijn boek ‘Daniel’ (1913) is geschreven in een rapsodische stijl die doet denken aan Nietzsche’s ‘Aldus sprak Zarathustra’ en kan geduid worden als symbolistische poëzie: “Omdat we niet boven het bestaan kunnen cirkelen: slapeloos, ongebroken, grenzeloos, en stralend, stellen we ons tevreden met ondergedompeld zijn en ontwaken.”
Zelfs enkele van zijn bewonderaars gaven toe dat ze niet altijd zeker konden zijn van wat hij probeerde te zeggen. “Ik heb het tot het einde gelezen en – begreep niets”, schreef Magnes na het lezen van ‘Daniel’ de Amerikaanse vertaler van ‘I and Thou’. Walter Kaufmann erkende dat Buber “de neiging heeft om alle contouren te vervagen in de schemering van een suggestieve maar uiterst onduidelijke taal. De meeste Duitse lezers van Buber zullen niet in staat zijn om de betekenis van tal van zijn uitspraken te begrijpen.”
Een dergelijke wazigheid was onvermijdelijk, omdat de vragen die Buber probeerde te beantwoorden de meest onuitsprekelijke vragen van het menselijk leven waren: wat is de betekenis van ons bestaan? Hoe kunnen we het gevoel van heelheid bereiken dat we zo pijnlijk missen? Buber vroeg vooral: hoe vinden we onze weg naar God, nu religieus geloof zo uitdagend is geworden voor moderne, goed opgeleide mensen? Iedereen die geloofde dat het mogelijk was om kristalheldere antwoorden op dergelijke vragen te geven, zou een Messias of een charlatan moeten zijn, en Buber was geen van beide.
Buber vroeg vooral: hoe vinden we onze weg naar God, nu religieus geloof zo uitdagend is geworden voor moderne, goed opgeleide mensen?
De kern van Bubers theologie was zijn theorie van de dialoog – het idee dat het erom gaat God niet in abstracte, intellectuele termen te begrijpen, maar eerder om een relatie met hem aan te gaan. Zo’n relatie, geloofde hij, is alleen mogelijk als we echte relaties met elkaar opbouwen. “Wie met zijn hele wezen naar zijn ‘jij’ uitgaat en het hele wezen van de wereld bij zich draagt, vindt hem die men niet kan zoeken”, schreef hij. In het dagelijks leven voldoen we meestal niet aan dit ideaal. We hebben de neiging om de mensen en de wereld om ons heen te behandelen als dingen die in ons voordeel kunnen worden gebruikt. Zonder deze mentaliteit, die Buber ‘ik-het’ noemde, zou er geen wetenschap, economie of politiek zijn. Maar hoe meer we zo denken, hoe verder we afdwalen van ‘Ik en jij’, zijn term voor het rechtstreeks aanspreken van andere mensen als partners in dialoog en relatie. Alleen als we ‘jij’ tegen de wereld zeggen, bemerken we haar wonderbaarlijke vreemdheid en tegelijkertijd haar potentieel voor intimiteit. Inderdaad, het zijn niet alleen mensen die het verdienen om ‘jij’ genoemd te worden. Zoals Buber schreef, kan zelfs een kat of een stukje mica in ons het gevoel oproepen van een echte ontmoeting met een ander: “Als er iets tussen de dingen tevoorschijn komt, iets levends, en een wezen voor mij wordt. . . dan is het voor mij niets anders dan Jij!”
Alleen als we ‘jij’ tegen de wereld zeggen, bemerken we haar wonderbaarlijke vreemdheid en tegelijkertijd haar potentieel voor intimiteit.
Deze manier van denken over God en geloof lijkt misschien ver af te staan van het Jodendom, zoals de meeste joden het traditioneel begrepen. Maar in zekere zin maakte Bubers afwijzing van de joodse orthodoxie hem tot een goede vertegenwoordiger van zijn generatie Duitstalige joden, van wie velen zich resoluut afkeerden van de joodse praktijk. Buber werd in 1878 in Wenen geboren.
De loop van zijn leven veranderde toen hij drie jaar oud was, toen zijn moeder wegliep met een Russische officier, zonder afscheid te nemen van haar zoon. Mendes-Flohr benadrukt dat dit vroege verlies Buber een levenslang gevoel van verlatenheid bezorgde, wat tevens zijn religieuze verlangens voedde en vormde. De God die hij in zijn werk beschrijft, is noch een strenge wetgever, noch een barmhartige verlosser, maar een directe aanwezigheid tot wie we ons altijd kunnen wenden voor intimiteit. “Dat je God meer dan wat dan ook nodig hebt, je weet het altijd in je hart” schreef hij. “Maar weet je ook dat God jou nodig heeft – in de volheid van zijn eeuwigheid, jou?”
De verlating door zijn moeder bepaalde ook het lot van Buber op een meer concrete manier: hij werd naar zijn grootouders van vaderskant gestuurd, in de stad die toen bekend stond als Lemberg, (het huidige Lviv in de Oekraïne), de hoofdstad van de provincie Galicië, in het Oostenrijks-Hongaarse rijk. Ze brachten hem groot tot hij een puber was. Zijn grootvader Salomon Buber was een rijke filantroop en een joodse geleerde. Martin groeide op in een orthodox gezin en hij leerde zowel Hebreeuws, Jiddisch als Duits. Maar toen hij veertien was, trok hij in bij zijn vader, die hertrouwd was en naar Lemberg was verhuisd. Dit huishouden was meer seculier en geassimileerd, en Buber hield op met het naleven van de meeste joodse gebruiken. Toen hij zestien was, was hij rijp voor rebellie: hij herinnerde zich dat hij ‘een razende haat voelde tegen de hele misselijkmakende atmosfeer waarin ik leefde’.
Zoals veel jonge mensen van zijn tijd, was Buber een vurige liefhebber van de geschriften van Nietzsche. Als tiener kwam hij elke dag naar school met een exemplaar van “Also sprach Zarathustra”, en in de rest van zijn leven werd hij beïnvloed door Nietzsche’s ideeën over de noodzaak om nieuwe waarden te creëren en intense ervaringen te zoeken. Maar zijn rebellie was niet alleen intellectueel: als eenentwintigjarige student werd Buber verliefd op een christelijke medestudent, Paula Winkler, die zelf een belangrijke schrijver werd. Ze kregen twee buitenechtelijke kinderen. Na verloop van tijd trouwden ze – ze bleven een liefdevol stel tot aan haar dood, in 1958 – en bekeerde zij zich tot het Judaïsme. Maar hij hield de relatie lange tijd geheim, om niet het risico te lopen de financiële steun van zijn familie te verliezen.
Met privé-middelen kon Buber zich wijden aan een ideeënleven. Knap en delicaat – hij was niet langer dan anderhalve meter – was hij toch een charismatische verschijning. Als student aan de Universiteit van Wenen, waar hij filosofie, literatuur en kunstgeschiedenis studeerde, bracht hij ook een paar semesters door in Zürich, Leipzig en Berlijn. In zijn kring kwamen verschillende soorten rebellen voor, zoals ‘proto-New Agers’ die in communes woonden. Een van zijn beste vrienden was Gustav Landauer, een joodse intellectueel die na de Eerste Wereldoorlog deelnam aan de socialistische revolutie in Beieren en werd vermoord door contrarevolutionaire soldaten. Buber was een door en door bohemien figuur, en het zou nauwelijks verwonderlijk zijn geweest als hij, net als Landauer, de belangstelling voor het geloof van zijn voorouders zou hebben verloren.
In plaats daarvan, naarmate zijn denken radicaler werd, werd zijn betrokkenheid bij de joodse politiek en geschiedenis verdiept. Hij werd een aanhanger van de zionistische beweging van Theodor Herzl kort na de oprichting, in 1897, en hij was zelfs een korte periode redacteur van de officiële zionistische krant. In 1902 was hij medeoprichter van een joodse uitgeverij, die Duitse vertalingen produceerde van veel belangrijke werken in het Hebreeuws en in het Jiddisch. (Later, tijdens de Eerste Wereldoorlog, lanceerde Buber ook een invloedrijk maandblad, Der Jude.)
Op zijn dertigste was Buber een leidende figuur onder wat Mendes-Flohr de ‘niet-academische literatoren’ noemt – hij was wat we een openbare intellectueel zouden kunnen noemen. Maar hoewel hij misschien wel de beroemdste joodse denker en schrijver in Duitsland werd, scheidde Buber zich af van het institutionele religieuze leven. Hij vermeed zelfs de synagoge op Yom Kippur, de heiligste dag van de joodse kalender. Toen hem dit bij een gelegenheid werd verweten, antwoordde hij: “Het is moeilijker voor mij om Yom Kippur niet in acht te nemen dan om het wel in acht te nemen.” Met andere woorden, zijn afwijzing van de joodse orthodoxie was geen kwestie van gemak – nog minder van assimilatie – maar van een religieus principe.
Maar hoewel hij misschien wel de beroemdste joodse denker en schrijver in Duitsland werd, scheidde Buber zich af van het institutionele religieuze leven.
Buber maakte een onderscheid tussen religie – een geheel van aanvaarde overtuigingen en rituelen – en wat hij ‘religiositeit’ noemde, de spirituele kern waaruit religies ontstaan. Het traditionele Judaïsme was van mening dat leven volgens de wet zelf een bron en een uiting van spirituele ijver was. Maar Buber was ervan overtuigd dat het orthodoxe Jodendom niet langer een reële optie was voor mensen zoals hij. “Als religieuze riten en dogma’s eenmaal zo rigide zijn geworden dat religiositeit ze niet meer kan bewegen of er niet langer aan wil voldoen, wordt religie oncreatief en daarom onwaar”, schreef hij. Deze vergelijking van waarheid met creativiteit was iets dat Buber van Nietzsche leerde, en het markeerde een radicaal nieuwe manier van denken over het Jodendom. De waarheid was niet langer een kwestie van wat er in de geschiedenis was gebeurd – bijvoorbeeld of God Mozes werkelijk een reeks wetten op de berg Sinaï had gegeven- maar van wat het beste in staat zou zijn om het Joodse volk in de toekomst bij elkaar te houden. Om de joodse religiositeit te behouden, was Buber bereid veel van de joodse religie op te offeren.
Wat het twintigste-eeuwse Judaïsme nodig had, geloofde Buber, was om inspiratie te vinden in de momenten van zijn geschiedenis toen het goddelijke rechtstreeks tot de mensen sprak. Volgens hem waren drie van dergelijke momenten buitengewoon belangrijk. Een daarvan was het tijdperk van de Bijbelse profeten, die goddelijke gerechtigheid predikten tegen de terugval van het volk, en de arrogantie van de machtigen. Een andere was de geboorte van het Chassidisme, in de achttiende eeuw, dat een vurige democratische mystiek gebruikte om gezag te ontworstelen aan de geleerde elite van het Judaïsme.
Vanaf 1906 publiceerde Buber vertalingen en bewerkingen van chassidische legendes, die een sensatie veroorzaakten onder Duitse joden, die lang hadden neergekeken op wat zij beschouwden als voorouderlijk bijgeloof. Het chassidisme, zo benadrukte Buber, was niet iets voor de moderne joden om zich voor te schamen – het was een van ‘s werelds grootste spirituele tradities.
De derde van de joodse inspiraties van Buber was het meest verrassend: De leringen van Jezus. Buber vond dat het een vergissing was om Jezus te zien als de grondlegger van een nieuwe christelijke religie. Hij was volgens Buber veeleer een typisch joodse leraar, wiens morele passie en poëtische creativiteit hem tot erfgenaam van Jesaja en Jeremia maakten. Volgens Buber was de kern van Jezus’ onderwijs “dat God gerealiseerd wil worden in de wereld en haar wereldsgezindheid, door hun zuivering en perfectie.” Dit is het verbindingspunt tussen het Judaïsme en Bubers theologie van de dialoog: de wereld is heilig omdat we daar God kunnen ontmoeten. Daarom is elke theologie of politiek die probeert deze wereld tot een einde te brengen – door middel van een apocalyptische transformatie of een totale revolutie – fundamenteel in strijd met het joodse ideaal van Buber.
Het is geen wonder dat een theoloog die Jezus als typisch joods beschouwde, controversieel was onder de joden. Maar het doel van Buber was niet om het Jodendom te ondermijnen. In plaats daarvan wilde hij het herdefiniëren op manieren die het intellectueel aantrekkelijk, en spiritueel bevredigend, zouden maken. Dat maakte hem zo’n belangrijke inspirator voor een generatie jonge Duitse joden voor wie religie een bron van bittere conflicten was. Hij leerde dat joods zijn op zich een manier was om modern te zijn.
“Waarom noemen we onszelf joden?” vroeg hij in een van een reeks lezingen voor de leden van een joodse studentengroep in Praag. “Alleen uit overgeërfde gewoonte – omdat onze vaders dat deden? Of uit onze eigen werkelijkheid?” Buber spoorde zijn toehoorders aan – waaronder de toen nog onbekende Franz Kafka- om niet hun Judaïsme op te geven, maar om het opnieuw uit te vinden: “Om echt van binnenuit een jood te zijn, om als jood te leven met alle tegenspraak, alle tragedies en de hele toekomstige belofte van zijn bloed.” Toen deze lezingen in 1911 werden gepubliceerd als “Drie toespraken over het Judaïsme”, leidde dat tot grote opwinding. Onder hun lezers bevond zich de jonge Gershom Scholem, die een van de grootste joodse geleerden en denkers van de twintigste eeuw zou worden. “De stem die uit de boeken van [Buber] sprak”, herinnerde hij zich, “was veelbelovend, veeleisend, fascinerend, en bracht het verborgen leven onder de bevroren officiële vormen aan het licht, en legde zijn verborgen schatten bloot (…) Hij eiste verbondenheid en identificatie met het hart van de mensen.”
Deze nadruk op het hart van het joodse volk vormde de kern van Bubers eigenzinnige zionisme, dat eerder cultureel dan politiek was. Ondanks zijn vroege steun aan de beweging, paste hij niet goed bij een organisatie die zich toelegde op een concreet territoriaal doel: de oprichting van een joods thuisland in Palestina.
Buber steunde dit doel, maar alleen als middel tot het doel waar hij echt om gaf: de spirituele en culturele renaissance van het joodse volk. In zijn Engelstalige At the Turning: Three Addresses on Judaism benadrukte hij dat “hoewel een centrale nederzetting in Palestina ongetwijfeld een grote betekenis zou hebben, dat niet de enige de oplossing is waarvan ik verwacht dat er het absolute uit voortkomt – terugkeer en transformatie, en een verandering in alle elementen van het leven. ”
Bubers onbehagen over het zionisme groeide naarmate het vooruitzicht van een joodse staat reëler werd. In 1917, toen de zionisten de Britse goedkeuring van hun doelstellingen in de Balfour-verklaring vierden, wierp Buber tegen dat hij de verlossing van de joden niet zag als iets dat kon worden bereikt door middel van politieke overwinningen. Later, nadat Buber in 1938 naar Jeruzalem was verhuisd, verzette hij zich tegen een ‘joodse verklaring van een staat’, met het argument dat Palestina een binationale staat zou moeten worden die gedeeld wordt door Arabieren en joden. En, nadat de staat Israël in 1948 tot stand kwam, bleef Buber kritiek leveren op zijn beleid en zijn leiderschap over vele kwesties – waaronder vooral de behandeling van Arabische vluchtelingen – en werd hij een doorn in het oog van David Ben-Gurion, de premier.
Kenmerkend was echter dat Buber het zionistische ideaal niet zou opgeven alleen omdat hij teleurgesteld was in de realiteit ervan. “Ik heb de staat Israël, de vorm van de nieuwe joodse gemeenschap die er is ontstaan, als de mijne aanvaard”, vertelde hij naar verluidt aan een vriend. “Maar hij die de geest echt zal dienen moet proberen om opnieuw het geblokkeerde pad te bewandelen naar een goede verstandhouding met de Arabische volkeren.”
“Maar hij die de geest echt zal dienen moet proberen om opnieuw het geblokkeerde pad te bewandelen naar een goede verstandhouding met de Arabische volkeren.”
Net als andere liberale zionisten toen en daarna, werd Buber van alle kanten blootgesteld aan kritiek. In Israël was hij beroemd maar impopulair, en verdacht van ontrouw aan de joodse gemeenschap. “Of het nu op straat is of in een café, onder de intellectuelen van Jeruzalem of Tel Aviv,” vertelde een teleurgestelde volgeling over hem, “nergens heb ik een vriendelijk woord over Martin Buber gehoord.” De man verweet hem ook dat hij een kruis in zijn huis had tentoongesteld. (Het beledigende item, legde Buber uit, was een gravure van Piranesi van een kerk).
Ondertussen kreeg Buber ook te maken met progressieven en pacifisten die het zionisme als geheel veroordeelden. In 1939 voerde hij een polemiek met Gandhi, die een verklaring had gepubliceerd waarin hij zei dat het zionisme een onrechtvaardigheid was voor de Arabieren van Palestina, en dat de Joden van nazi-Duitsland zich daar zouden moeten blijven en zich zouden moeten verzetten door middel van geweldloze Satyagraha, of ‘het dwingen van de zieke ziel.” De gekwelde open brief die Buber als antwoord schreef, legde uit dat, hoewel een dergelijke handelwijze tegen het Britse Rijk zou kunnen werken, deze tegen Hitler zinloos was: “Een effectief standpunt in de vorm van geweldloosheid kan worden ingenomen tegen gevoelloze mensen in de hoop hen geleidelijk tot bezinning brengen; maar een duivelse universele stoomwals kan zo niet worden weerstaan.”
Buber hield vol dat het zionisme geen agressieve of gewelddadige beweging was. “Niemand die zichzelf tot de gelederen van Israël rekent, kan het verlangen hebben om geweld te gebruiken”, schreef hij. Dit was zijn eigen soort wishful thinking, en Buber gaf toe dat zijn houding ten opzichte van geweld een tegenstrijdigheid inhield: “We zouden zelfs voor gerechtigheid moeten kunnen vechten, maar wel liefdevol moeten vechten.”
“Niemand die zichzelf tot de gelederen van Israël rekent, kan het verlangen hebben om geweld te gebruiken”
Bubers ontsnapping naar Jeruzalem onderstreepte de noodzaak van een toevluchtsoord voor joden. Als hij in Duitsland was gebleven, zou hij zeker zijn omgekomen in de holocaust. In plaats daarvan leefde hij nog eens zevenentwintig productieve jaren in Palestina en in Israël. Maar de vernietiging van de joden in Europa vernietigde ook de basis van veel van Bubers werk. Hij had gehoopt de moderne Europese joden een duurzame band met hun traditie te geven, en nu waren die joden bijna allemaal dood of verspreid. Hij had gepredikt hoe belangrijk het is om “Jij” te zeggen, maar de holocaust vertegenwoordigde de ultieme triomf van “Het”, waarbij mensen tot louter dingen werden gereduceerd.
Op oudere leeftijd was Buber het perfecte symbool van een wijze, met twinkelende ogen en een witte baard. Mendes-Flohr opent zijn boek door een misschien apocrief verhaal te vertellen over kinderen die op straat naar Buber wezen en hem God noemden. Toen hij laat in zijn leven in Jeruzalem woonde, kreeg hij bezoek van een stroom jonge kibboetsleden die oplossingen zochten voor hun religieuze dilemma’s. Buber reageerde door te ontkennen dat hij iets te onderwijzen had. “Ik heb geen ideeën”, beweerde hij. “Wie van mij een leerstelling verwacht. . . zal steevast teleurgesteld worden.” Zijn woorden klinken als de uitspraak van een zenmeester die een koan uitspreekt, en inderdaad, Buber was al lang gefascineerd door het taoïsme en het boeddhisme. De beste manier om Buber uiteindelijk te begrijpen, is misschien niet als denker maar als zoeker – de religieuze zoeker die in de twintigste eeuw algemener werd, net zoals veel Europeanen en Amerikanen die zich tot oosterse religies wendden of moderne ideologieën, op zoek naar betekenis.
In 1951 hield Buber een serie van drie lezingen in New York die als tegenhanger dienden voor de Praagse lezingen die hij veertig jaar eerder had gegeven. In de tussenliggende decennia was de positie van de joden dramatischer veranderd, in vergelijking met de periode in de voorgaande tweeduizend jaar. En Buber had die veranderingen van nabij meegemaakt. Als jongeman had hij een oproep gedaan om de joodse geest te bundelen; nu vroeg hij zich af of het judaïsme überhaupt een toekomst had. “Hoe is een leven met God nog mogelijk in een tijd waarin er een Auschwitz is?” vroeg hij. “De vervreemding is te meedogenloos geworden, de verborgenheid te diep.”
Toch bleef Buber ervan overtuigd dat de menselijke behoefte aan een relatie met God onverwoestbaar was. Daarom hoopte hij niet alleen met joden te spreken, maar met de hele gebroken wereld. “Voor ons allemaal”, schreef hij, “is de vraag die we stellen in de binnenste holtes van het hart dezelfde: ‘Kun je me leren geloven?’”
Om ervoor te zorgen dat onze site goed werkt, deze te kunnen analyseren en verbeteren, gebruiken wij cookies. Hierdoor kunt u informatie delen via social media en kunnen we de inhoud van de site en advertenties afstemmen op uw voorkeuren. Wilt u liever niet dat wij cookies plaatsen, pas dan uw instellingen aan of klik op weigeren. Lees ook ons privacystatement.