…voor inspiratie, levenswijsheid en bezinning

Archive for september, 2017

Dogen Zenji’s Uji, of ‘tijdelijkheid zijn’: een introductie

Zen Meester Dogens onbetwiste meesterwerk uit 1240 over zijn (Jap. u) en tijd (Jap. ji) reflecteert onophoudelijk op de vraag: als je gewoonweg kijkt, wat zie je dan en als je gewoonweg luistert, wat hoor je dan? De reflectie op deze vraag schrijft Dogen Zenji uit in Uji, in een soort van ecriture automatique, een onmiddellijke expressie buiten alle redelijke en logische kaders om. Wat je dan krijgt, is een oogverblindende parel van verwondering, met vele en totaal van elkaar verschillende aspecten van diens gratie. Deze aspecten, deze schitteringen van het onmiddellijke, zintuiglijke ervaren, vormen de paragrafen van de tekst.

In Dogens tekst staat niet tijd centraal, maar tijdelijkheid. De tekst grijpt direct terug op het ontwaken van de historische Boeddha Shakyamuni. Volgens het gezaghebbende Mahasacakkasutra, realiseerde Siddhartha zich tijdens de eerste wake van de nacht, tussen negen en twaalf uur ‘s nachts, diepgaand: ‘Dit, mijn concrete leven, is niets anders dan tijdelijkheid’. Feitelijk was dit de Boeddha’s bevrijdende realisatie dat het doodloze zich uitdrukt in tijdelijkheid. Voor een tijd dit concrete, voor een tijd dat concrete. Vandaar dat ik de samenstelling Uji niet letterlijk vertaal als ‘Zijn Tijd’, maar als ‘tijdelijkheid zijn’. Uji staat voor alles wat zich hier en nu concreet aandient, precies zoals het is en precies zolang het duurt.

Als Dogens tekst meer wilt laten landen in je systeem, dan zou de beoefening in de tien weken waarin mijn artikelen over ‘tijdelijkheid zijn’ verschijnen, het onmiddellijk en precies uitdrukken van een antwoord op de vraag: wat zie je als je kijkt en wat hoor je als je luistert, kunnen zijn. Dit betekent dat we in ons dagelijkse leven met regelmaat dienen terug te keren van alle brijige beslommeringen die ons onledig houden, naar de stille, open ruimte van ons zintuiglijk ervaren. We vragen onszelf af: wat hoor ik nu eigenlijk, en luisteren. We vragen onszelf af: wat zie ik nu echt, en kijken. Op welke wijze zich deze fysieke, zintuiglijke ervaring ook uitdrukt, het is een volstrekt authentieke expressie van grenzeloze verwondering!

Waterwezen

Eerlijk gezegd leef ik om het woord ‘spiritueel’ heen. Behalve dat ik het als een soort stigma ervaar, heb ik nooit goed begrepen wat hiermee wordt gezegd. Voor mij bestaan er eigenlijk 2 werelden en die zijn niet eens echt gescheiden: een materiële en een immateriële wereld. Daarin plaats ik enerzijds al het zichtbare en anderzijds al het onzichtbare.

Dat deze werelden wezenlijk niet gescheiden zijn, heb ik al jong intuïtief ervaren. Ik kan mij herinneren dat ik zo’n 12 jaar oud was en dacht: dit verschil tussen binnen en buiten, daar klopt iets niet. En het verschil tussen mijn denken en mijn gevoel, dat moet anders kunnen. Dit is geen leven! De discrepantie tussen hoe ik mijzelf ervoer en hoe ik werd gezien en behandeld, heb ik als pijnlijk ervaren. Het is waarschijnlijk daarom mijn levensmissie geworden om ogenschijnlijk gescheiden aspecten in het leven weer te verbinden en met elkaar in overeenstemming te brengen.

Deze week viel het mij op, dat een aantal mensen tegen mij zeiden dat ik spiritueel ben. Misschien is het nu tijd om dit als een gegeven te accepteren en te omarmen: als een hanteerbaar referentiekader. Maar ik zou Giovanna niet zijn als ik dit niet ter plekke zou nuanceren. Vaak verwijzen spirituele leefwijzen en overtuigingen naar een leer of een gedachtestelsel (gedachteconstructie) waarin het fysieke, aardse leven niet wordt meegenomen en gewaardeerd als essentieel in ons leven. Ik houd van bewustzijnsontwikkelingen die liefde voor het aardse en lichamelijke meenemen in het verhaal. Zoals het soefisme doet, evenals inspirators als Deepak Chopra en Jean Houston.

Eigenlijk noem ik dit ook wel de richting van ‘universeel bewustzijn’. Onze planeet maakt deel uit van het heelal en wij maken deel uit van de aardse natuur. Wij existeren in een geheel van universele natuurwetten. Daarbij voel ik mij ook aangetrokken tot baanbrekende onderzoekers, die paradigmaverschuivingen teweeg brengen en die in nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen voorgaan. Het verbaast mij dan ook niet, dat wetenschap en mysterie steeds meer in elkaar schuiven. Hoe kan het ook anders: het leven kent geen scheidingen. Energetisch is alles verbonden.

Dat scheidingen fictief zijn en dat grenzen mensenwerk zijn werd mij helder toen ik 26 jaar was. Ik schreef voor filosofie de scriptie ‘Het Einde der Grenzen’, geïnspireerd door de veelzijdige wetenschapper Arthur Koestler. Deze man heeft mijn ogen geopend voor de relatie tussen onze biologie en psychologie. En voor hoe ‘de wetenschap’ omgaat met kennisgebieden. Tijdloos leerzaam vind ik het Holon principe dat hij introduceerde in ‘De Menselijke Tweespalt’. Dit komt neer op de tweeledigheid van een (biologische) cel. Een cel is zowel een autonoom functionerend geheel als een onderdeel van een groter (hiërarchisch) geheel. Dit inzicht heeft mij geholpen mijn weg te gaan vinden als individu in wording, levend in een maatschappij. Het tijdloze zit hem natuurlijk in het feit dat je dit principe kunt toepassen op ieder ‘autonoom’ organisme in een groter geheel, waar het van afhankelijk is.

Overigens is (natuur-)voeding mijn levenslange passie en mijn onderzoek naar water is begonnen met de ontdekking van vitaal water. Dit was eind 2010 en in de loop van 2011 schreef ik de scriptie ‘Vitaal Bewustzijn’ voor mijn opleiding als Psychosociaal Begeleider aan de Academie voor Integrale Menswetenschappen. Mijn werk was gericht op het aantonen van de eenheid van lichaam en geest en wel aan de hand van de rol van voeding in ons welzijn. Vandaar dat ik weet dat de nieuwste wetenschappen deze eenheid bevestigen en aantonen dat voeding zowel onze lichamelijke als geestelijke gezondheid (in een moeite door) ‘regelt’. Waarbij ik nu graag de kanttekening plaats dat ‘voeding’ heel breed opgevat dient te worden: wij voeden ons met allerlei vormen van energie.

Alles wat de eenheid van lichaam en geest bevestigt en iedereen die hier zijn of haar licht op laat schijnen heeft mijn aandacht. Zo kwam ik in aanraking met bijvoorbeeld biochemische verklaringen voor psychische verschijnselen. En met onderzoeken die aantonen dat ‘wat tussen de oren zit’ wel degelijk de oorzaak voor fysieke problemen is. Pareltjes als het werk van Barbara Wren, hielpen mij hierbij. Zij schreef ‘Cellen van Licht’ waarin zij uitlegt hoe onze celstofwisseling in directe relatie staat tot de fotonen rond onze cellen. Zij vormen onze verbinding met de universele informatie dat reist via licht.

Er zijn steeds meer schrijvers en sprekers die wijzen op ‘bewijzen’ voor feiten waar de oude wijzen altijd al naar wezen. Wij zijn micro kosmos in de macro kosmos. Of eigenlijk zijn wij beide tegelijk. Het woord God wordt synoniem gebruikt met ‘divine’, het al en de bron. Quantumfysische inzichten maken dat de mens als universeel wezen gezien kan worden, met ongekende vermogens en een creatie kracht die het leven maakbaar maakt. Met als oriëntatiepunt voor individuen: het gezamenlijk creëren van het paradijs op Aarde vanuit eenheidsbewustzijn.

Vanuit dit Wij-besef heb ik De Schoonheid van Water -goud van de toekomst geschreven. Het gaat over onze relatie met onze omgeving, met onze eigen levende natuur, die begint met onze relatie met onszelf. Wij zijn diezelfde natuur. Als iets dit mooi laat zien en de onzichtbare wereld daarachter weerspiegelt, dan is dat het water. Daarom wil ik graag besluiten met de suggestie, dat het de moeite waard is om aandacht te besteden aan ons water. Het water waar we al zo lang door, mee en in leven. Het water dat we belichamen en dat zo gevoelig blijkt voor wat we denken, voelen en doen. Het water dat we wezenlijk zijn.

Voor het Juwelenschip mag ik een aantal Blogs schrijven en dat doe ik graag over de rol van water in ons leven. Zowel psychische/ filosofische/ spirituele thema’s als biologische/ fysische/ duurzaamheid aspecten zal ik aandragen. Want water draagt ons welzijn: de synthese van onze lichamelijke en geestelijke gezondheid. Daar valt veel over te zeggen en het water is een ideale leermeester! Hierbij wens ik natuurlijk dat het lezen de moeite waard zal zijn en dat ik mag bijdragen aan meer aandacht en waardering voor ons water. Ik zie uit naar je reactie als lezer!

NB:  ‘De Schoonheid van Water -goud van de toekomst’ is nog in de printfase.

Graag houd ik je op de hoogte over wanneer de crowdsourcing voor een prachtig boekwerk (468 pagina’s) start.

Meer over mijn drijfveren lezen en/of een Preview van Het Boek downloaden? Dat kan hier.. https://nieuwwaterwinkel.nl/over-mij/

Met hartelijke groet,

Giovanna Gomersbach
Water Veredelaar

M: +31 (0)6 29 57 25 35
E: giovanna@nieuwwater.nl

www.nieuwwater.nl

Teisho Intensive 2017 (4): Genjo Koan (vervolg)

Meester, ben je er?

Ja!

Waar?

Hier!

Waar is de boeddha?

Hier!

Waarvoor buig je?

Voor de boeddha!

Waar is het geluid van de bel?

Hier!!

Waar is de bel?

Hier!

En de hand die de bel slaat?

Hier!

Heel zeker?

Ja!

Zoals Dogen zegt: als je vormen ziet en geluiden hoort met je hele lichaam-en-geest dan schouw je, zie je onmiddellijk. Als je hier zit in de juiste lichaamshouding, en het belletje gaat, op dat ogenblik is er alleen maar…ping. Precies dat! Onbepaald. Ik weet niet wat het is, sunyata, en tegelijkertijd is het precies dat…ping! Dan komt de beweging van bewustzijn, reflectie. Die beweging zegt, een bel! Dan brengt het bewustzijn zichzelf verder naar voren…Ahh, IK hoor een bel. Een verdere stap is: …maar die bel is van mij! Vervolgens, hoe kan het dan zijn dat de jikido die bel heeft? Dan wordt er gedacht…maar hij slaat veel te hard op die bel! Het is mijn bel nota bene, ik moet die bel terug halen. Maar ik zit hier vast in deze houding en ik mag niet bewegen van hem! Wat een rotpraktijk. Het moment dat het belletje klinkt …ping… is een moment van ontwaken. Alles wat daarna gebeurt is een dualistische beweging, reflectie. Dat heeft in feite niets te maken met ping.

Jezelf naar voren brengen en alle dingen ervaren is illusie.

Wanneer ik mezelf naar voren breng is het dualistisch.

Dat de dingen naar voren komen en zichzelf ervaren, is ontwaken.

Ping… De bel hoort de bel.

Het kan ook zijn dat je ’s ochtends om half zeven in de zendo zit, het is stil, geen pijn, je voelt je ok, je zit in samadhi. De jikido pakt de bel. En ineens denk je, ik bén de bel! Hoe kan dat? De bel is niet bij de jikido, de bel is hiér! Wacht eens, dat is een éénheidservaring. En ik kan niet bellen naar huis, ik zit vast, door de jikido! Nou kan ik het niet wereldkundig maken.

Die beweging van het bewustzijn, hé dit is het, is dat een illusie of geen illusie?

Zij die een grote realisatie hebben van illusie zijn boeddha’s; zij die in grote illusie verkeren omtrent realisatie zijn levende wezens.

Waarom is dit geen onbelangrijke illusie? Het weerspiegelt iets dat onomstotelijk zó is. Je kan zeggen, er zijn illusies en illusies. En dit is een waardevolle illusie. Datgene wat wezenlijk is krijgt een plek in ons bewustzijn. Er zijn veel mensen die op hun levensweg zo’n type ervaring krijgen. Het zit namelijk diep in onze genen. Er zijn mensen die ineens zien: heel de aarde, de maan, de sterren en de zon, dat is mijn leven. Het is dit! En tegelijkertijd is het volstrekte openheid, eindeloze ruimte. Die mensen hebben niet zelden een probleem. Stel je krijgt zo’n ervaring en je hebt geen woord en geen symbool om het te duiden, niet iets om het een plek te geven. Wat moet je dan?

Een jonge vrouw kreeg eens tijdens een busreis door Afrika zo’n ervaring, ineens wist ze heel zeker dat ze zelf de hele omgeving was inclusief personen, dieren, bus maar ook het hele landschap enz. Die ervaring sloeg bij haar in als een bom. Zo had ze het nog nooit bekeken. Ze besefte dat dit de eerste en laatste ervaring was van wat de realiteit werkelijk is. De rest was afgeleid. Dit was zó levend. Het ging door heel haar lijf, alles was daar. Dan zit je daar op zo’n moment achter in de bus, wat moet je dan?

Ik weet zeker dat onder ons mensen zijn met zo’n ervaring. Je hebt een probleem als je geen context hebt om zo’n ervaring een plek in je bewustzijn te geven, zo’n ervaring te kunnen faciliteren en te verdiepen. Daarom is het belangrijk om aan illusies concepten en symbolen te geven teneinde te kunnen leren wat het meest wezenlijk is. Daarom zijn spirituele tradities en illusies zoals boeddha, aanwezigheid, dharma, sangha, de harmonie tussen boeddhanatuur en de natuurlijke orde, werkelijkheid etc. belangrijk.

Het mooie van de tekst van Dogen is de ervaring die het weergeeft van doorzicht, naar doorzicht naar doorzicht. En elk doorzicht is een andere kijk. Het is in die zin een perspectivistische werkelijkheid, facetten van dezelfde diamant. Zit je in één perspectief vast, dan mis je de andere. De taak van de leraar is om de student daarvan los te weken. Heb je gegeten? Was dan je kommen, zei Joshu! Heel simpel. En daarom is deze illusie geen onbelangrijke illusie. Er zijn meer van dergelijke illusies, bijvoorbeeld:

Hoe talloos alle levende wezens ook zijn, ik neem me voor hen allen te bevrijden. (Eerste Bodhisattvagelofte)

Waar zijn al die levende wezens? Ja, hier! Maar, wat is er te bevrijden? En toch is het geen onbelangrijke illusie. Het grootste mysterie van het boeddhisme is wellicht de bodhisattva Avalokitesvara, de bodhisattva van compassie. Die kwam uit een staat van totale dualiteit naar een staat van totale eenheid en intimiteit met alles, diepe samadhi. De bodhisattva hoort de schreeuw. De bodhisattva IS de schreeuw. Er gebeurt iets in het bewustzijn wat de bodhisatta tot een dienstbare houding beweegt. Dat is van alle mysteriën in het mysterie wellicht het allergrootste want er is niemand te helpen. En toch…

En het is perspectivistisch. Als je denkt, eenheid o ja, dan mis je de vorm, het andere perspectief. Het mooie van de upaya van het zenpad en met name het koansysteem, is dat de volgende koan je telkens opnieuw in het inzicht van de vorige laat vallen. Het maakt je los, teneinde flexibel te kunnen bewegen in de openheid die tegelijk vorm is. Je hebt hierin tal van mogelijkheden die je leert ervaren en herkennen. Nogmaals resumerend:

Zij die een grote realisatie hebben van illusie zijn boeddha’s; zij die in grote illusie verkeren omtrent realisatie zijn levende wezens.

Wat is die grote illusie? Dat je iets kan bereiken! Wat dan? Dat de illusie stopt. Ahh! Dat je ‘ping’ ervaart en nergens meer last van hebt, dat je alles helder ziet en geen last meer hebt van je ‘’ik’’.

En verder, zijn er degenen die voortgaan met zich realiseren voorbij realisatie, zij die in illusie verblijven doorheen illusie.

Wie zijn dat? Wij! We gaan van illusie naar illusie en van realisatie naar realisatie.

Als boeddha’s werkelijk boeddha’s zijn, merken ze niet noodzakelijkerwijs dat ze boeddha’s zijn. Echter, ze zijn levende boeddha’s, die doorgaan met boeddha’s te verwerkelijken.

Als je werkelijk aanwezig bent, merk je dat niet op. Dan ben je het gewoon.

Wanneer je vormen ziet of geluiden hoort, met je hele lichaam-en-geest, dan schouw je dingen onmiddellijk (…ping!..). Maar anders dan de dingen en hun reflecties in de spiegel en anders dan de maan en haar reflectie in het water is, wanneer een zijde is verlicht, de ander zijde donker.

Wat zegt Dogen hier? Als we onszelf zijn, aanwezig, niet wetend, bij ‘ping’, dan is er alleen maar DIT! Maar als we in de reflectie zijn, zitten we daar niet meer. Je kan nooit in beide zitten – in zo-heid én in de reflectie. Dogen wijst hier op het belang niet vast te zitten in een perspectief.

De weg van de boeddha bestuderen is jezelf bestuderen. jezelf bestuderen is jezelf vergeten. Jezelf vergeten is ontwaken door alles wat zich voordoet. Wanneer je ontwaakt door alles wat zich voordoet, vallen jouw lichaam en geest en de lichamen-en-geesten van anderen weg; Geen spoor van realisatie blijft over en dit spoorloze zet zich eindeloos voort.

Jezelf vergeten is hier aanwezig zijn, volledig. Er zijn talloze manieren om jezelf te vergeten. De vraag is wat het meest behulpzaam is daarbij. Als we met de groep een sutra reciteren kun je de hele groep ervaren, al reciterend door jouw heen. Mensen die graag naar muziek luisteren, zullen die eenheidservaring ook kunnen herkennen. In een intiem contact kan het ook worden ervaren als iets wat beweegt tussen twee personen.

Wanneer je voor het eerst de waarheid zoekt, dan denk je er ver van te zijn verwijderd. Maar de waarheid is al juist overgedragen; je bent onmiddellijk je oorspronkelijke zelf.

Wanneer je in een boot vaart en naar de kust kijkt, dan zou je kunnen veronderstellen dat de kust beweegt. Maar wanneer je je ogen nauwgezet op de boot gericht houdt, dan kun je zien dat de boot beweegt. Overeenkomstig, als je alle dingen met een verwarde lichaam-en-geest onderzoekt, zou je kunnen denken dat jouw geest en wezen duurzaam bestaan. Wanneer je intimiteit beoefent – met je hele lichaam-en-geest – en terugkeert naar waar je bent, dan zal duidelijk zijn dat helemaal niets een onveranderlijke kern heeft.

Waar heeft Dogen het hier over? Er is geen onveranderlijke kern. Heel letterlijk. Je staat op Amsterdam CS, je staat op het station en je ziet al die mensen. Het ziet er allemaal solide uit, met de trein, het spoor. Maar wat je ziet is allemaal flux, het is pure ervaring. Een en al ‘ping’. Dit is wat het is. Het is niet substantieel.

We vullen het voortdurend in en we zetten ons daarmee vast. De illusie is het bewustzijn van jij en ik. Als je wilt weten wat het werkelijk is, dan is het niet te pakken. Als je zintuigen open staan en je gaat naar de bodem ervan ontdek je dat niets vast staat. Er is geen gedachte die je ook maar een milliseconde kan vasthouden. De andere kant, sunyatha is zo leeg nog niet. Het is vaak zo intens dat we ons ervoor moeten afsluiten.

Ontwaken is als de maan die in het water reflecteert. De maan wordt niet nat, noch is het water gebroken. Ofschoon haar licht weids en groots is, wordt de maan gereflecteerd zelfs in een kleine poel water. De hele maan en het totale uitspansel worden gereflecteerd in dauwdruppels op het gras, of zelfs in een enkele waterdruppel.

De maan als zo-heid, ping. Het water, de illusie maar toch… Dogen begon zijn beoefening in de tempel op de berg Hiei zat met de vraag: waarom beoefenen als alles al zo-heid is? Die vraag werd uiteindelijk beantwoord in het ondubbelzinnige gegeven: beoefenen IS de uitdrukking van ontwaken, beoefenen IS de uitdrukking van boeddhanatuur. Het is niet om verlichting te verkrijgen, het is verlichting, is ontwaken. Op zo’n manier dat ping wordt gerealiseerd en vervolgens als de maan in het water. En daarmee alles weer zijn plek krijgt in onze hele dualistische werkelijkheid. Deze teksten helpen de verdieping van onze eigen praktijk. Waar zit dan de verdieping als de ervaring precies is zoals die is? Dat we beseffen dat we van perspectief naar perspectief gaan, dat de ervaring zich telkens toont in meerdere kanten, facetten van dezelfde diamant. Eerst gaat een lamp in de kamer aan, dan gaat ie weer uit en vervolgens gaat een andere lamp aan. Zo werkt verdieping. De eerste lamp is belangrijk. Eerst zie je een deel, dan een ander. Het is de ontdekking van de olifant. Beoefening is in feite jezelf vergeten.

Op maandag 25 september begint de nieuwe zen cirkel, met die andere magistrale tekst van Dogen als thema: Uji, ‘Zijn Tijd’. Kijk voor meer informatie en opgave onder ‘Agenda’ op deze website.

Wie ben ik?

Uit: Ramana Upanishad, Ramana Maharshi

Vertaler: Philip Renard

Iedereen verlangt ernaar om altijd gelukkig te zijn, zonder door lijden te worden gekweld, en iedereen houdt het meeste van zichzelf – vanwege de omstandigheid dat geluk ieders aangeboren aard is, en ‘houden van’ veroorzaakt wordt door geluk. Vandaar dat het voor het verwezenlijken van dit inherente en onaangetaste geluk, dat iedereen iedere nacht ervaart als het denken in de diepe slaap is stilgelegd, essentieel is zichzelf te kennen. Voor dit kennen is onderzoek in de vorm ‘Wie ben ik?’ de beste weg.

Wie ben ik?

Ik ben niet dit fysieke lichaam, niet de vijf zintuigen, niet de vijf instrumenten van handeling, en niet de vijf vitale krachten. Zelfs het denkvermogen (manas) ben ik niet, noch de onwetendheid van de diepe slaap, waarin slechts de subtiele, latente geneigdheden blijven bestaan, zonder dat zintuiglijke objecten worden waargenomen of enige handeling wordt verricht.

Na dit alles vanuit het besef ‘dit ben ik niet, en dit ben ik niet’ afgewezen te hebben, blijk ik het Kennen zelf te zijn dat dan als zodanig overblijft, dit Bewustzijn zelf.

De aard van dit Kennen is Zijn, Bewustzijn, Gelukzaligheid (Sat-Chit-Ananda).

Als het denken, dat het instrument is van alle objectieve kennis en van alle handelingen, tot rust komt, houdt het waarnemen van de wereld der objecten als werkelijkheid op.

Tenzij de illusoire waarneming van de slang eindigt, die in de schemering geprojecteerd wordt op een stuk touw, zal het touw, dat de werkelijke basis vormt waarop geprojecteerd wordt, niet waargenomen worden.

Evenzo zal, indien de waarneming van de objectieve wereld als iets echts niet eindigt, het ‘in-zien’ van de ware aard van het Zelf, dat de werkelijke basis vormt waarop geprojecteerd wordt, niet mogelijk zijn.

Wat ‘denkvermogen’ (manas) wordt genoemd, is een wonderbaarlijk vermogen (shakti) van het Zelf, dat gedachten projecteert.

Als we alle gedachten stilleggen blijkt dat er niet zoiets als een ‘denkvermogen’ overblijft – de gedachten zelf vormen dus het denkvermogen. Ook is er buiten het denken niet zoiets als een objectieve wereld. In de diepe droomloze slaap zijn er geen gedachten, en ook geen wereld. In de wakende en dromende toestand zijn de gedachten er wel, en dan is de wereld er ook. Zoals een spin de draden van zijn web uit zichzelf tevoorschijn brengt en deze later weer in zich terugtrekt, zo projecteert het denkvermogen de wereld vanuit zichzelf, en absorbeert die daarna weer in zichzelf. Wanneer het denken zich vanuit het Zelf ontplooit, verschijnt de wereld, en hierdoor raakt de identificatie met het Zelf versluierd. Vandaar dat als de wereld verschijnt, en werkelijk schijnt te zijn, het Zelf niet wordt ervaren, en als het Zelf wel wordt ervaren, stralend aanwezig, de wereld niet langer als werkelijk wordt ervaren. Door aanhoudend te vragen naar het wezen van het denkvermogen, verandert het denkvermogen in Dat waaruit het ‘ik’ opkomt, en dat is het Zelf, iemands ware natuur.

Het denkvermogen kan alleen bestaan in voortdurende afhankelijkheid van iets tastbaars, iets uit de fysieke wereld – het kent geen onafhankelijk bestaan. Dit denkvermogen is datgene wat ook wel ‘subtiel lichaam’, ‘individuele levenskern’ of ‘ik’ (aham) wordt genoemd. Datgene wat in het fysieke lichaam opkomt als ‘ik’ is het denkvermogen. Als je onderzoekt waar in het lichaam de ‘ik’-gedachte in eerste instantie verrijst, dan zul je ontdekken dat dat in het Hart (Hridaya) is. Dat is de bron, de geboorteplaats van het denken en voelen. Als je onophoudelijk denkt ‘ik, ik’, met je aandacht geheel daarop gebundeld, zul je naar dezelfde plaats geleid worden. Van alle gedachten die in ons opkomen is de ‘ik’-gedachte de allereerste—de oergedachte. Pas wanneer deze geboren wordt, ontstaan alle andere opwellingen. Met andere woorden: pas wanneer de eerste persoon, ‘ik’, opgekomen is, verschijnen de tweede en derde persoon (‘jij’, ‘hij’, ‘zij’ enzovoort). Zonder de eerste persoon zullen de tweede en derde niet kunnen bestaan.

Aangezien een gedachte alleen maar kan opkomen na het opkomen van de ‘ik’-gedachte, en het denkvermogen niets anders is dan een bundel gedachten, zal het denkvermogen alleen maar tot zwijgen worden gebracht door het onderzoek ‘Wie ben ik?’ De gedachte ‘Wie ben ik?’, die de andere gedachten doet oplossen, lost uiteindelijk zelf op, net zoals een stok die gebruikt wordt om een brandstapel op te poken uiteindelijk zelf verteerd wordt door het vuur.

Als tijdens het onderzoek gedachten opkomen, wat je weer gericht doet zijn op objecten, volg dan deze gedachten niet verder, maar vraag je in plaats daarvan af: ‘In wie kwam deze gedachte op?’ Blijf waakzaam, hoe veel gedachten er ook maar opkomen, en onderzoek onmiddellijk na het opkomen van een gedachte in wie deze is opgekomen. Je zult merken dat het antwoord luidt: ‘In mij’. Als je dan de vraag stelt: ‘Wie ben ik?’, zal het denkvermogen (oftewel aandacht zelf) terugkeren van het object naar zijn eigen oorsprong. Aangezien er dan niet meer iemand is die de gedachte aandacht schenkt, lost de gedachte op. Als je op deze manier meer en meer oefent, en volhardt in dit Zelf-onderzoek, zal het vermogen van het denken om in zijn eigen Bron te verblijven, toenemen. Als het denken, het subtiele lichaam, door de hersenen en de zintuigen naar buiten geprojecteerd wordt, verschijnt datgene wat aangeduid wordt met ‘naam en vorm’, de grofstoffelijke wereld. Als het denken in het Hart blijft, zijn eigen Bron, verdwijnen naam en vorm. Het gegrondvest blijven van het denken in het Hart, erdoor geabsorbeerd zodat het niet steeds weer naar buiten wordt gericht, wordt wel ‘Zelfgerichtheid’ of ‘introversie’ genoemd. En als het zich uit het Hart losmaakt en zich naar buiten richt, wordt dat ‘objectgerichtheid’ genoemd. Als het denken geabsorbeerd blijft door het Hart, dan zal langzamerhand de oergedachte ‘ik’ (die de wortel is van de hele menigte van gedachten) uitdoven, en wat dan overblijft is louter Bewustzijn, het Zelf, dat tijdens alle staten van het denken continu stralend aanwezig is. Deze ‘staat’, waarin zelfs niet het kleinste spoor van de ‘ik’-gedachte meer te vinden is, is het aanschouwen van het werkelijk Eigene, het ‘Wezenlijke in eigen wezen’.

En dit is wat Stilte genoemd wordt. Het stil zijn op deze manier, onafscheidelijk versmolten met het Wezenlijke, wordt aangeduid met ‘In-zien’, oftewel het ‘zien met het oog van Inzicht’. Dit stil zijn betekent dat het denken zwijgt en tot rust komt in het Zelf. Iets anders dan dit, bijvoorbeeld psychische vermogens (zoals gedachtelezen, telepathie, helderziendheid enzovoort), kan nooit In-zicht zijn.

Wat je ook doet, doe het zonder ego-motief. Als je zo kunt handelen, zal alles wat zich aandient de aard hebben van de Allerhoogste (Shiva).

Het enige dat werkelijkheid heeft is het Zelf. De wereld, het individu en God zijn projecties of illusoire verschijningen in het Zelf—vergelijkbaar met de schijn van zilver op parelmoer. Deze drie (de wereld, het individu en God) verschijnen tegelijk en verdwijnen tegelijk. In de grond is het dat essentiële wezen van het Zelf, dat gezien wordt als wereld, ik en God: het Zelf is de wereld, het Zelf ben ik, en het Zelf is God. Alles wat bestaat is de manifestatie van het Allerhoogste Zelf.

Om het denken tot rust te brengen is er geen betere methode dan Zelf-onderzoek. Weliswaar kan het denken ook met andere methodes stilgelegd worden, maar het zal dan opnieuw opkomen. Bijvoorbeeld door het beheersen van de ademhaling, de techniek die pranayama wordt genoemd, kan het denken ook beheerst worden, maar het zal slechts stil blijven gedurende de tijd dat de adem en de vitale levenskracht tot rust gebracht zijn. Zodra de controle over de adem weer losgelaten wordt zal het denken eveneens losraken, en het zal weer alle kanten op zwerven, gedreven door de kracht van de erin aanwezige subtiele geneigdheden.

De bron van het denken en van het prana (de adem en de levenskrachten) is één en dezelfde. Het denken of denkvermogen (manas) is in feite niets anders dan de menigvuldigheid van gedachten. De gedachte ‘ik’ is de allereerste gedachte die opkomt in het denkvermogen; dit is het ego. En op de plaats waar de ‘ik’-gedachte opkomt, komt ook de ademhaling op. Vandaar dat als het denken tot stilstand komt, de adem en levenskrachten ook tot stilstand komen, en als de adem tot stilstand komt, het denken ook stil wordt.

Toch blijven in de toestand van diepe slaap (sushupti) de levenskrachten wel degelijk functioneren, ook al is het denken geheel stil. Dit is door de goddelijke wetten zo bepaald, om het lichaam te beschermen en om ieder mogelijk misverstand uit te sluiten over de vraag of een slapend persoon dood is of levend. De vitaliteit die in de ademhaling aanwezig is, wordt door het denken als een soort bewaker achtergelaten. Zonder zo’n beschermingsmaatregel van de natuur zouden slapende lichamen wel eens gecremeerd kunnen worden!

Als daarentegen het denken stilvalt in de waaktoestand, bijvoorbeeld tijdens samadhi, valt de ademhaling wel stil. De adem en de levenskrachten (prana) worden wel aangeduid als de grove vorm of manifestatie van het denkvermogen. Tot het moment van sterven ondersteunt het denkvermogen de adem en de levenskrachten, en zorgt ervoor dat deze in het lichaam blijven – zodra het lichaam sterft neemt het denkvermogen de levenskrachten met zich mee. Omdat het denkvermogen verfijnder en omvattender is dan de adem en de levenskrachten, is adembeheersing (pranayama) dus slechts een hulpmiddel om het denken te beheersen (manonigraha); het is niet in staat om het denken voorgoed uit te doven (mano-nasha). Op dezelfde manier zijn methodes als het mediteren op een van de gestaltes van God (murti-dhyana), het herhalen van heilige woorden en namen (mantra-japa en nama-japa) en het volgen van een streng dieet alleen maar middelen om het denken tijdelijk tot rust te brengen. Door te mediteren op God of door mantra’s te herhalen, wordt het denken eenpuntig gericht. Zoals de rusteloze slurf van een olifant rustig gehouden wordt door hem een ijzeren ketting te laten vasthouden (waardoor hij geen andere voorwerpen kan grijpen), zo zal ook het rusteloze denken dat getraind wordt om een naam of een gestalte van God vast te houden, uitsluitend aandacht hebben voor die naam of vorm. Zodra het denken uitwaaiert in talloze gedachten wordt elke gedachte op zich zwak en effectloos. Als het denken daarentegen tot rust gebracht wordt en tot eenpuntig-gerichtheid en kracht komt, zal Zelf-onderzoek (Atmavich ara) gemakkelijk worden.

Van alle beperkende maatregelen is die wat dieet betreft het best. Door je eten te beperken tot sattvisch voedsel, in kleine hoeveelheden, zal de sattvische kwaliteit van je denkvermogen toenemen, wat een hulp zal zijn voor het Zelf-onderzoek.

Ontelbare geneigdheden (vasana’s), die het denken gericht houden op objecten, komen in snelle opeenvolging op, als golven in de branding. Toch zullen deze geneigdheden door een geleidelijke intensivering van Zelf-meditatie (Svarupa-dhyana) stilvallen, en dan voorgoed uitdoven.

Zonder enige ruimte te geven aan gedachten van twijfel, zoals ‘Is het mogelijk om al deze geneigdheden uit te doven, en als louter Zelf (Atma-svarupa) te vertoeven?’, moet je standvastig zijn in je meditatie op het Zelf. Hoeveel vergissingen of zondes je ook hebt begaan, je moet niet blijven jammeren in de trant van ‘Ach, wat ben ik een zondaar—hoe kan ik ooit verlost worden?’, maar juist de gedachte dat je een zondaar bent volledig loslaten, en je geheel toeleggen op de meditatie op het Zelf. Dan zul je beslist verlost worden.

Zolang er nog geneigdheden (vasana’s) in het denken zijn die het in de richting van objecten drijven, is het nodig door te gaan met het onderzoek, met de vraag ‘Wie ben ik?’. Zodra gedachten opkomen, moet je ze allemaal door middel van dit onderzoek vernietigen, en wel op hetzelfde moment, precies op die plaats, de plaats van hun oorsprong. Geen aandacht geven aan ‘al het andere’ (dat wil zeggen aan elk willekeurig object, dat namelijk neerkomt op ‘tweede persoon’ of ‘derde persoon’) is onthechtheid (vairagya) of verlangenloosheid (nirasha). Het onverzettelijk vasthouden aan het diepste ‘zijn’ van het Zelf (Atmasvar upa) is Inzicht (Jñana). In feite zijn verlangenloosheid en Inzicht een en hetzelfde: verlangenloosheid is afzien van aandacht voor objecten, en Inzicht is het niet-verschijnen van objecten.

Onthechtheid (vairagya) is dus het volledig tenietdoen van gedachten zodra ze opkomen, op de plaats waar ze ontspringen. Zoals een parelduiker met stenen om zijn middel gebonden in zee duikt en de parel van de bodem pakt, zo moet iedereen vanuit onthechtheid diep in zichzelf duiken, en de parel van het Zelf verwerven.

Alleen door je onafgebroken toe te leggen op het herinneren van je ware natuur (svarupa), de aandacht uitsluitend houdend bij ‘ik’, zul je de werkelijkheid ervan beleven, dat wil zeggen het Zelf verwerkelijken. Afleidende gedachten zijn als vijanden in een belegerd fort: zolang zij erin zijn zullen ze pogingen doen eruit te breken. Als je ze meteen vernietigt zodra ze naar buiten komen, zal het fort veroverd worden. God en de Goeroe zullen de weg naar bevrijding slechts aanwijzen; zij zullen het individu niet uit zichzelf naar de staat van bevrijding voeren. God en de Goeroe zijn in werkelijkheid niet verschillend. Net zoals de prooi tussen de kaken van de tijger geen ontsnappen kent, zo zal degene die eenmaal binnen het Genade-blikveld van de Goeroe is gekomen, beslist bevrijd worden en nooit in de steek gelaten. Wel moet de leerling de weg die hem door de Goeroe wordt gewezen, zonder twijfel gaan.

Degene die zich helemaal overgeeft aan het Zelf, dat God is, is de ware toegewijde. Zichzelf overgeven aan God betekent onafgebroken als het Zelf vertoeven (Atmanishtha), zonder ook maar de minste ruimte te geven aan enige gedachte die afwijkt van de aandacht voor het Zelf (Atma-chintana). Geef je hele last aan God, want Hij draagt alles. In feite is de Kracht van de Allerhoogste (Parameshvara Shakti) datgene wat alle dingen doet gebeuren. Waarom zouden wij ons dan constant zorgen maken en ons afvragen: ‘Moet ik dit nou doen of niet?’, in plaats van ons volledig aan deze Kracht over te geven? Als we in de trein zitten en beseffen dat hij alle gewicht draagt, waarom zouden we onze bagage dan nog op onze schouders80 blijven dragen, in plaats van deze naast ons neer te leggen?

Wat ‘geluk’ (sukha) wordt genoemd is in feite de eigen aard van het Zelf (Atmasvar upa) – geluk en het Zelf zijn niet verschillend van elkaar. Zelf-geluk (Atma-sukha) is het enige dat bestaat, het enige geluk dat werkelijk is. In geen enkele van de ontelbare dingen van de wereld is enig geluk te vinden. Uitsluitend door gebrekkig onderscheid (aviveka) denken we dat geluk voortkomt uit deze dingen. Wanneer het denken zich op objecten richt, is juist lijden het gevolg. Het is in feite zo dat zodra onze verlangens vervuld worden, ons denken terugkeert naar zijn bron en dan alleen maar het geluk van het Zelf (Atmasukha) ervaart. Hetzelfde ervaren we in de diepe slaap, tijdens samadhi en als we flauwvallen. Telkens wanneer iets dat we graag willen hebben verkregen is, of iets dat in de weg zit weggenomen wordt, keert het denken zich naar binnen en ervaart louter het geluk van het Zelf. Zo slingert het denken eindeloos heen en weer—dan weer uit het Zelf naar buiten gaand, en dan weer erin terugkerend.

In de brandende zon is het ondraaglijk heet, maar in de schaduw van een boom is het prettig vertoeven. Iemand die buiten in de zon heeft gelopen zoekt de schaduw op, en hij is blij als hij de koelte ervan ondervindt. Na een tijdje in de schaduw te hebben gezeten gaat hij weer weg, de zon in, maar dat wordt opnieuw ondraaglijk, en dus keert hij weer in de schaduw terug. Zo wordt hij onophoudelijk heen en weer geslingerd. Dit is het gedrag van iemand zonder onderscheidingsvermogen (avivekı). Iemand die wel onderscheid kan maken (vivekı) zal de schaduw nooit verlaten. Op dezelfde manier zwerft de aandacht van degeen die de waarheid kent (jñanı) nooit weg van het Absolute (Brahman). De onwetende (ajñanı) daarentegen ervaart allerlei pijn en verdriet bij het naar buiten gaan in de wereld der verschijnselen, afgewisseld door een kort moment van geluk bij een tijdelijke terugkeer tot Brahman.

Deze wereld der verschijnselen is in feite niets anders dan een beeld in het denken. Als de wereld verdwijnt, dat wil zeggen als je vrij bent van gedachten, ervaar je gelukzaligheid (ananda), terwijl je, als de wereld verschijnt, angst en zorgen ervaart.

De zon gaat op zonder enig verlangen, intentie of inspanning. Louter door de aanwezigheid van de straling van de zon is het mogelijk dat een vergrootglas vuur maakt, dat de lotus bloeit, dat water verdampt en dat mensen dingen kunnen doen. In de buurt van een magneet gaat een kompasnaald bewegen. Precies zo is het louter dankzij de aanwezigheid van God (Ishvara) dat de individuen (jıva’s), die onderworpen zijn aan de drievoud van ontstaan, onderhoud en ondergang, hun handelingen overeenkomstig hun karma verrichten, en na hun handelingen rusten. Maar God heeft zelf geen enkele intentie, en Zijn werkzaamheid is onaangetast door welk karma dan ook. Dit komt overeen met de zon die in het geheel niet aangetast wordt door de gebeurtenissen op de wereld, en met de allesomvattende ruimte (akasha) die totaal niet geraakt wordt door goede of slechte eigenschappen van de overige elementen, aarde, water, lucht en vuur.

Alle teksten zeggen dat je om tot bevrijding (mukti) te komen het denken en voelen stil moet laten vallen. Als je eenmaal weet dat het tot rust brengen van het denken en voelen (mano-nigraha) de uiteindelijke boodschap van de teksten is, zal het duidelijk zijn dat eindeloos doorgaan met het lezen van boeken niet nuttig is. Om het denken en voelen tot rust te brengen is het alleen maar nodig om jezelf te vragen: ‘Wie ben ik?’ – hoe zou je dit met boeken kunnen doen?

Je kunt jezelf alleen maar kennen met je eigen ‘oog van het Kennen’ (Jñanakan). Of heb je soms een spiegel nodig om te beseffen dat je er bent?

Wat je als ‘jezelf’ ervaart ligt binnen de vijf omhulsels (kosha’s), terwijl teksten daarbuiten zijn. Omdat het Zelf alleen gekend kan worden door alle omhulsels, dat wil zeggen alle lagen van de persoonlijkheid, te herkennen en eraan voorbij te gaan, is een zoeken naar jezelf in boeken nutteloos.

Alleen door te onderzoeken wie die ‘ik’ is die zich gebonden voelt, en door je ware aard (svarupa) te realiseren, is er bevrijding (mukti).

Zelf-onderzoek (Atma-vichara) betekent dat de aandacht onafgebroken in het Zelf verblijft; meditatie (dhyana) is beseffen dat je het Absolute (Brahman) bent, dat wil zeggen Zijn, Bewustzijn, Gelukzaligheid (Sat-Chit-Ananda).

Je zult op een gegeven moment alles wat je geleerd hebt helemaal moeten vergeten. Net zoals je er niets aan hebt om de vuilnis die je hebt verzameld, nog eens aan een analyserend onderzoek te onderwerpen, is het voor het kennen van jezelf van geen enkel nut om al de beginselen of categorieën (tattva’s) te gaan tellen en hun kenmerken te onderzoeken. Deze beginselen zijn omhulsels die het Zelf versluieren, en ze moeten opzijgeschoven worden. Je moet de hele wereld die aan je verschijnt beschouwen als een droom.

Er is geen verschil tussen de toestand van de droom en die van het wakker-zijn, behalve dat de droomtoestand korter duurt. Alle gebeurtenissen in de droom lijken tijdens het dromen net zo echt te zijn als de gebeurtenissen in de waaktoestand echt lijken tijdens het wakker-zijn. Het is alleen zo dat in de droom het denkvermogen een ander ‘lichaam’, een andere vorm aanneemt. Gedachten aan de ene kant en dat wat ‘naam en vorm’ (nama-rupa) genoemd wordt, de wereld der verschijnselen, aan de andere kant, ontstaan gelijktijdig –zowel tijdens het wakker-zijn als tijdens de droom.

Het geheel van denken en voelen is op zich niet goed of slecht. Wel zijn de erin werkzame geneigdheden verschillend, namelijk die met een gunstige invloed en die met een ongunstige. Als het denken de invloed ondergaat van gunstige geneigdheden wordt het ‘goed’ genoemd, en ‘slecht’ als het door ongunstige wordt beïnvloed. Hoe slecht een bepaalde neiging ook lijkt te zijn, je moet deze niet haten of verachten, en zo moet je ook een andere die goed lijkt niet speciaal koesteren. Laat zowel voorkeur als afkeer los, iedere goedkeuring of afkeuring. Je moet je aandacht niet te veel richten op de verschijnselen en gebeurtenissen in de wereld, en je zo min mogelijk bemoeien met andermans zaken. Alles wat je aan anderen geeft, geef je eigenlijk aan jezelf – als dit werkelijk tot je doordringt, zou je dan een ander nog iets kunnen weigeren?

Als het ik opkomt, komt al het andere op; als het stilvalt, valt alles stil.

Hoe groter de nederigheid is waarmee we ons opstellen, hoe beter het voor ons is. Als het denken is stilgevallen, maakt het dan nog wat uit waar je je bevindt?

 

 

Teisho Intensive 2017 (3): Dogens Genjo Koan

Omdat alles boeddha dharma is, is er illusie en realisatie, beoefening, geboorte en dood en zijn er boeddha’s en levende wezens.  Omdat alles onbepaald is, is er geen illusie, geen realisatie, geen boeddha, geen levend wezen, geen geboorte en geen dood.  De weg van de boeddha is, fundamenteel, voorbijgaan aan het vele en het ene, dus is er geboorte en dood, illusie en realisatie en zijn er levende wezens en boeddha’s.  En toch, in gehechtheid vallen de bloesems en in afkeer verspreidt zich het onkruid.

We lezen hier in feite vier perspectieven van ontwaken. Geen regel is meer of minder waard dan de ander. De Genjo Koan is voor alles een perspectivistische tekst. Het gaat van sluier naar sluier, van waarheid naar waarheid, van illusie naar illusie.

Omdat alles boeddha dharma is, is er illusie en realisatie, beoefening, geboorte en dood en zijn er boeddha’s en levende wezens.

Alles is boeddha dharma. Wat is boeddha? Het staat voor ontwaakt zijn. Denk aan bodhiboom, boom van ontwaken. Wat betekent ontwaakt concreet? Wakker, aanwezig zijn. Wat is die aanwezigheid? Waar is die aanwezigheid? Het Hartsoetra verwijst er in heldere bewoordingen naar: Hiér, Shariputra is vorm leegte etc. Hier. Waar? HIER! Dharma’s zijn alle dingen. Alle dingen vormen deze aanwezigheid. Dogen zegt: Wanneer je vormen ziet en geluiden hoort met heel je lichaam en geest dan zie je de dingen onmiddellijk.

Adem uit de onderbuik, zit in je lichaam, let op! (Maurice slaat de bel) De vraag is, waar klinkt de bel? Is de bel buiten of binnen? Denk er niet over na. Het is HIER! Alles is de werkelijkheid van mijn, van jouw aanwezigheid: de bel, vogel, kaars, wierook, er is ook weerstand, het beheerderskoppel, tulpen, geboorte, dood, klein kind, ouderdom, bloemen, stadsbus, angsten, pijn, vreugde, boeddha’s, levende wezens, ziekte, liefde, haat. Alles is de werkelijkheid van jouw aanwezigheid.

Luister met heel je lichaam en geest nog eens naar de bel. (Maurice slaat de bel). Wat is dit? We zijn zo gewend en gehecht er een naam aan te hangen dat we genoegen nemen met aanduidingen. Wat is dit ‘’pling’’? (Stilte) Hier hebben we te maken met een fundamentele verlegenheid. Want in feite weten we het niet! We hebben geen idee! We hebben geen flauw idee waar we vandaan komen, waar we heen gaan, wat we zien, waar we het over hebben, wat we horen. Zoals Lin Chi zei: Zen is voor domme ezels.

Omdat alles onbepaald is, is er geen illusie, geen realisatie, geen boeddha, geen levend wezen, geen geboorte en geen dood.

En wat is er nog meer niet? Er is geen Martin, geen Lydia, enz. Er is ook geen weerstand. Hoe kan dat? Wanneer is er geen weerstand? Ben eens je weerstand. Er wordt heel veel weerstand opgeroepen, maar als je er één mee bent, als je intiem bent met je weerstand, dan is er alleen maar weerstand. En daarmee geen weerstand. Geen pijn. Steek je vinger eens tussen de deur en er is alleen ‘’Au’’. Het is precies dat! Er is geen ‘’ik’’, geen stress, geen werkdruk, geen liefde, geen vakantie. Vreemd hé! Het voelt heel leeg en tegelijk heel vol. Het is geen leegte in de zin van een nihilistisch niets. Het is vervuld van alle leven en tegelijk onbepaald. Je zou kunnen zeggen, dit is in de diepste zin de mystieke ervaring, weidse leegte, niets heiligs (bodhidharma). Geen geboorte, geen ouderdom, geen dood, geen opheffing, geen Weg, geen neus, geen oor, geen denkorgaan. Het Hartsoetra. Geen zon, geen maan, geen sterren.

De weg van de boeddha is, fundamenteel, voorbijgaan aan het vele en het ene, dus is er geboorte en dood, illusie en realisatie en zijn er levende wezens en boeddha’s.

Wat is dit? (Maurice slaat de bel). Het is duidelijk ‘’pling’’. Het is aan de ene kant ‘’pling’ en tegelijkertijd weten we niet wat het is, maar het is wel ‘’pling’’. De vinger tussen de deur brengt een ‘’Au’’ teweeg, we weten niet wat het is maar het is ‘’Au’’. Nog wonderlijker is het als je naar je lichaam gaat, het gebeurt hier. Als je dit lichaam op het kussen zet en je laat het een tijd sudderen ontstaat het gevoel dat ‘’dit’’ niet te bepalen is, dat alle grenzen wegvallen. Alles zit in deze aanwezigheid. Het is niet te bepalen waar dit begint of waar het eindigt. Het is volstrekt open, een open veld, er is niets uitgesloten van jou op dit moment zegt Dogen. Maar tegelijkertijd is die eindeloze ruimte waarin niets is uitgesloten, precies dit. Die eindeloze ruimte is heel duidelijk begrensd, bepaald, geconditioneerd, IS geboorte, dood, boeddha’s, levende wezens, weerstand, illusies, liefde en haat.

Een gezegde in zen luidt: Voor ik aan zen ging doen waren rivieren rivieren en bergen en bergen. Toen ik met zen bezig was waren rivieren geen rivieren meer en bergen geen bergen. Nu ik jaren geleden met zen ben gestopt zijn rivieren weer rivieren en bergen weer bergen.

Er is alleen maar precies ‘’dit’’. Ik kan niet zeggen wat het is. Vorm IS openheid, het is identiek! Deze vorm, dit lichaam, zo vergankelijk als het is, met zijn geboorte, met zijn beperking is tegelijk eindeloze openheid. Zoiets kun je alleen op het spoor komen door op het kussen te zitten en alleen maar te zijn. Alles wat we erover zeggen is het net niet. In feite staan we met de mond vol tanden. Fundamentele verlegenheid en tegelijk functioneren we volledig en staan we misschien wel voller in het leven dan ooit tevoren. Er is een verschil of je leeft te midden van concepten of dat je langzaam maar zeker intiemer wordt met HIER, waardoor je niet langer zogenaamd geluiden hoort maar ‘’pietepiete’’, je het tjilpen van de vogel bént. Je hoort niet de bel maar je bént ‘’boing’’. Het zit veel dichter op de huid. Alles zit in feite op de huid.

Als kind had ik die ervaring dat alles zo dicht op de huid zat, dat het zozeer met alle macht binnenkwam, dat ik verdedigingswerken moesten bouwen om de zaak hanteer te maken en waar nodig buiten te houden. Het ego dat zo ontstaat is ook nodig om te overleven. Maar het effect is dat alles een naam krijgt en substantie krijgt. De bel is massief, de stok is van hout. Maurice wordt in dat perspectief echt. En ik ga ook heel hard bewijzen dat ik er echt ben. Ik heb heel veel geld op mijn spaarrekening, dat voedt mijn ego. En ik ben een heel goed spreker en schrijver, heb je al die boeken gezien? Die heb IK geschreven, mijn naam staat erop. Zo werken we ons een slag in de rondte om een identiteit te krijgen en op te houden en binnen en buiten goed te scheiden.

De Genjokoan drukt uit dat dit leven een paradox is, duidelijk geconditioneerd, duidelijk afhankelijk, duidelijk geboren, duidelijk tekortschietend. En tegelijkertijd volkomen onbepaald, ongeboren. Wanneer je dit zenpad gaat, waar kom je dan uiteindelijk op uit? Wat heb je dan gewonnen als je uitkomt bij ‘’pietepiete’’ en ‘’boing’’, wat hebben we dan gewonnen? Ja, bevrijding uit de dualiteit, bewustzijn daarvan. Maar er is nog een andere, hele grote waarheid namelijk: dit is HET! Er is niets anders dan dit. Hier hebben we het mee te doen. De hele wonderlijke realiteit is HIER. Alles waarnaar je ooit hebt gezocht, zit onder je neus. Het is precies wat je nu hoort, ziet, denkt. Er is niets anders dan dat. Er is verder geen hoop, het is de bekrachtiging van je totale bestaan.

En toch, in gehechtheid vallen de bloesems en in afkeer verspreidt zich het onkruid.

Dit is zeer poëtisch uitgedrukt. Dogen zegt hiermee: En toch hecht ik me met heel mijn leven aan mijn kind, mijn partner, mijn familie enz. We maken zo’n lange tocht en uiteindelijk zijn we gewoon menselijk. En in afkeer het onkruid zich verspreidt. Niets menselijks is mij vreemd. We hebben een karmische constitutie – we leven samen met een man of vrouw, een kind, hond enz. Daar hechten we ons aan. Rond hechting bestaat een enorme illusie. Men denkt werkelijk onthecht te kunnen raken. Maar wat is onthechting? Stel je voor dat je echt onthecht wilt raken. Wat kun je dan laten vallen? Alles wat je je maar kan bedenken: luxe artikelen, huis, vrouw of man, vriendschap, de meeste voeding, liefde, je eigen leven, iemand zijn. En wat is dan het laatste dat je moet laten vallen? De gehechtheid aan onthechting! En wat gebeurt als je dat laat vallen? Dan ben je gehecht tot aan je kruin aan alles. Volledig gehecht. Je zit aan het leven vast, in alles. Je komt niet los.

In de Zen Cirkel die op 25 september in Utrecht begint, staat Dogens meesterwerk Uji (Zijn Tijd) centraal. Voor meer informatie en opgave zie in de agenda van deze website.

Teisho Intensive 2017 (2): Zen en lichaamswerk

Het lichaamswerk brengt ons meer in het lichaam. Dat bevordert het heel fysiek zitten in zazen (zitmeditatie). De Japanse manier voor zazen is een wijze die men ook gebruikt bij bepaalde sporten en waarbij je de spieren in de onderbuik aanspant, daar waar je chi zit. Dat aanspannen gebeurt ook bij het uitademen waardoor je zit met een bolle buik. Het effect is dat je met heel je lichaam werkelijk zit. In de zendo van Dogen was dit de sleutel tot zazen. Zonder echt lichaamswerk is het moeilijker te realiseren. Het lichaam zit, je zit met het lichaam. En toch wordt het niet genoemd door Dogen. Waarom niet? Het was namelijk heel vanzelfsprekend. In de eeuwen van het Chinese ch’an werkten de monniken op het land. Men deed ’s ochtends en ’s avonds laat zazen. Daar kreeg Dogen zijn echte scholing.

Terug in Japan waren veel zenstudenten, met name in de Rinzai scholen, Samoerai, Japanse krijgers. De martiale kunsten waren dan ook intiem verbonden met zenkloosters. Dogen schrijft vrij uitvoerig over de innerlijke houding, van de oren en de kruin tot de voetzolen, maar noemt de energiehuishouding amper. Het onderwijs daarover wordt in de praktijk overgedragen, van leraar op student. Het is heel fundamenteel onderricht. Mijn leraar Genpo stelde dit ook heel duidelijk: je leert zazen niet uit boekjes. Je krijgt door de jaren heen de instructie in en ervaring met hoe je houding en je ademhaling is en hoe je je buikspieren aanspant. Je zit vanuit je hara wat als een rode draad door het onderwijs loopt.

Binnen mijn zengroepen besteed ik er in elke bijeenkomst bij de aanvang van elke meditatie aandacht aan. Je zit met een rechte rug, op het puntje van je kussen of stoel, kantelt je bekken, de buik komt naar voren, je hangt in de onderbuik en vandaar uit bouw je je houding op. Zo heb ik het zelf altijd in de introductiecursus overgebracht. De energie, de aandacht zit in je onderbuik. De Japanse zenleraar Hakuin schrijft er in de 17e eeuw overigens wel over. Hij omschreef het alsof je zit op een bal van lucht, van energie. Vechtsporters gebruiken dit in hun beweging en houding omdat het een ongelimiteerde fysieke kracht genereert en een balans.

Het is de sleutel tot zazen. Bij kinhin (loopmeditatie) doe je hetzelfde, je gaat naar je onderbuik, spant de spieren aan en je loopt vanuit je onderbuik. Dan kun je het doortrekken naar alle aspecten van de zen-context, bijvoorbeeld tijdens het reciteren van de soetra’s. Luister maar eens naar de opnames van reciterende monniken in de zenkloosters, het klinkt als een diep monotoon gebrom, het stemgeluid komt van diep uit de onderbuik. De dikke boeddhabuik geldt niet voor niets als een symbool voor de poort tot bevrijding. In ons lichaamswerk staan we wel eens in een kring. Je houdt de hand op de onderrug van degene naast je. Het stemgeluid komt vanuit de onderbuik, dat helpt bij het aarden. Zowel bij zitten, chanten, loopmeditatie en bij het werken, is de onderbuik het kardinale punt. Het brengt je hier, maakt dat je aanwezig bent.