…voor inspiratie, levenswijsheid en bezinning

Archive for mei, 2018

Boeddha’s basics 9: juiste inspanning, aandacht en aanwezigheid

De laatste drie oefeningen van het achtvoudige pad zijn tezamen te beoefenen in de formele, geritualiseerde zitmeditatie (zie hieronder) en elk individueel, op de plek waar je bent, in de dingen die je doet.

‘Juiste inspanning’ (samyagvyayana)

Een van de oorzaken van duhkha, het aanlopen van de as van het wiel van mijn leven, is het energetisch vastzetten van mijn energie in een object van weerstand of verlangen. De beoefening van ‘juiste inspanning’ is het energetisch afstemmen op de energie die me draagt in een situatie. Hiertoe zal ik mijn verkramping rond het object van mijn weerstand of verlangen moeten loslaten, minder doen, minder inspanning leveren, om vervolgens af te stemmen op het resoneren met de energie in de situatie. Dit afstemmen is te vergelijken met het stemmen van de snaren van een sitar, zoals de historische Boeddha eens heeft gezegd. Eerst stem je de snaar te strak, je doet te veel. Dan stem je hem losser, je doet te weinig en dan klinkt de snaar ook niet. Vervolgens blijf je stemmen, totdat de snaar precies resoneert met de andere snaren van de sitar. Uiteindelijk betekent de juiste inspanning geen inspanning, maar een gedragen worden door de energieën binnen een situatie, precies zoals de Chinese wijze Lau-tse dit verwoordde in het achtenveertigste hoofdstuk van zijn befaamde Tau Te Tsjing:

‘Wie studie beoefent, wordt dagelijks meer. Wie de Weg beoefent, wordt dagelijks minder. Van minder wordt het minder, tot het komt tot daadloosheid (wu-wei). Door daadloosheid is er niets dat niet wordt gedaan.’ Ik word gehandeld…

‘Juiste aandacht’ (samyaksmrti)

Een andere manier om de vastgezette energie op een object van weerstand of verlangen los te laten en terug te keren tot mezelf, tot mijn integrale existentie, fysiek en mentaal, is om mijn aandacht te richten op bijvoorbeeld mijn ademhaling en deze aandachtig te volgen, adem in, adem uit… Er wordt gezegd dat dit de meditatieoefening van de Boeddha was, toen hij met gekruiste benen zeven dagen lang onder een oude ficusboom te Bodh Gaya zat, voor zijn ontwaken. We kunnen deze oefening in juiste aandacht vanzelfsprekend ook in elke andere activiteit dan het zitten in meditatie verrichten. We kunnen wandelen in aandacht, de ene voet aandachtig voor de andere plaatsend, zoals de Vietnamese zen leraar Tich Nhat Hanh dit onderwees. We kunnen aandacht hebben voor de dagelijkse handelingen die we verrichten, het met aandacht thee of koffie drinken, de beker aandachtig naar mijn mond brengend, met aandacht proeven en slikken, de beker weer aandachtig terugzetten op de tafel, et cetera. Moeilijker is het om aandachtig de emotie te volgen die opkomt in de situatie waarin ik me bevind, van het oprijzen, naar het tot volle wasdom komen en weer verdampen. Of het met aandacht volgen van een gedachte die oprijst, zich ontvouwt en weer verdwijnt. Het zijn allemaal oefeningen in ‘mindfulness’ die we op de plek waar we ons bevinden, in de handeling die we daar verrichten, in praktijk kunnen brengen. Deze oefeningen in mindfulness gaan terug op de aloude vipassyana meditatie die door de historische Boeddha aan zijn leerlingen is onderwezen:

‘Een ijverige monnik die de dingen helder begrijpt en oplettend is, leeft terwijl hij de handelingen van zijn lichaam waarneemt, en de hebzucht en afkeer ten aanzien van de wereld van het lichaam overwonnen heeft; terwijl hij zijn gevoelens waarneemt, en de hebzucht en afkeer ten aanzien van de wereld van de gevoelens overwonnen heeft; terwijl hij de activiteiten van zijn geest waarneemt, en de hebzucht en afkeer ten aanzien van de wereld van zijn geest overwonnen heeft; terwijl hij de mentale objecten waarneemt, en de hebzucht en afkeer ten aanzien van de wereld van mentale objecten heeft overwonnen.’ Sattipatthana-sutta, Majjhima Nikaya 10. ‘Overwonnen hebben’ is in concreto energetisch losgelaten hebben.

‘Juiste aanwezigheid’ (samyaksamadhi)

‘Zorg ervoor dat je kleding los en netjes zit. Plaats je rechterhand op je linkervoet en je linkerhand op je rechterhand terwijl je duimtoppen elkaar zachtjes raken. Plaats je handen in deze positie voor je lichaam zodat beide duimtoppen zich ter hoogte van je navel bevinden. Strek je lichaam en zit rechtop. Leun niet naar links of rechts, nijg niet naar voren of naar achteren. Je oren moeten op een lijn liggen met je schouders en je neus op een lijn met je navel. Laat je tong tegen je gehemelte rusten en adem door je neus. Je mond moet gesloten zijn met je tanden zachtjes tegen elkaar. Je ogen moeten geopend zijn, niet te wijd maar ook niet te nauw. Nadat je lichaam en geest op deze wijze in orde hebt gebracht, adem je in en weer helemaal uit.

Zit stevig in intimiteit en denk niet-denkende. Hoe je niet-denkende denkt? Zonder te denken. Dit is de kunst van zitten in zen. Zitten in zen is niet leren te concentreren. Het is de werkelijkheidspoort van groot gemak en vreugde. Het is het onbezoedelde beoefenen-ontwaken. ‘ Fukanzazengi, Dogen Zenji

Het bovenstaande citaat betreft de formele beoefening van geritualiseerde zit meditatie, zazen of shikantaza, ‘alleen maar zitten’. Het is de moeilijkste vorm van meditatie, juist omdat er helemaal niets is om te doen en niets is waarop ik me kan richten. Er is enkel het zittende lichaam waarnaar ik kan terugkeren, als ik mijn vastgezette energie op het object van mijn verzet of verlangen heb losgelaten. Tegelijkertijd is het ook de gemakkelijkste en meest directe meditatieoefening: alleen maar zitten en zijn, zonder meer, zonder minder. Ik word gezeten, in mijn lichaam borrelen spontaan gedachten op zonder dat ik denk en ik weet me gedragen door de energieën in de situatie. Hier ben ik terug bij mezelf, bij sukha, het moeiteloos en vreugdevol stromen van mijn zijn. Hier vind ik nirvana, de onverstoorbare vrijheid van geest, waarin niets wordt uitgesloten.

Om zo naar mezelf terug te gaan, naar mijn aanwezigheid in de situatie en de situatie in mij, zal ik echt in mijn lijf moeten zijn, zowel tijdens de formele meditatie als in mijn dagelijkse activiteit. Ik zal moeten leven vanuit mijn buik, ademend naar mijn onderbuik toe, gedragen door mijn hara, tien centimeter onder mijn navel. Ik zal mijn ledematen moeten voelen, staande op mijn voeten, zittend op mijn zitbeentjes, grijpend met mijn handen, tastend met mijn vingers. Wat ik hoor, wat ik zie, wat ik voel, wat ik proef, brengt me terug naar mezelf, naar mijn integrale existentie, mijn incarnatie, waar het Ongeborene mijn individuele bestaan met schittering en vreugde vervult. Dit lijf is mijn toevlucht, maar dit lijf is niet van mij. Het is een instrument in de handen van alle krachten en condities van de situatie waarin ik me thans bevindt, om daarin precies datgene te doen dat klopt.

Boeddha’s basics 8: juiste gedrag en juiste levenswijze

‘Alles wat hem over zen werd gevraagd beantwoordde meester Gutei

eenvoudig met het opsteken van een vinger. Eens vroeg een bezoeker

aan Gutei’s jonge bediende: ‘Waaruit bestaat de leer van je meester?’

Toen stak de knaap eveneens een vinger op. Toen Gutei dit hoorde,

sneed hij de jongen met een mes zijn vinger af. Huilend van pijn liep de

jongen weg. Gutei riep hem na. Toen de jongen zijn hoofd omdraaide,

stak Gutei een vinger op. Toen werd de jongen plotseling verlicht.

Toen Gutei op sterven lag zei hij tot de verzamelde monniken:

‘Deze één-vinger-zen heeft Tenryu aan mij doorgegeven. Ik heb hem

mijn hele leven gebruikt maar niet alles eruit gehaald wat erin zit.’ Na

deze woorden trad hij het nirvana binnen.’

Mumonkan, ‘De Poortloze Poort’, casus nr. 3.

 

Door middel van mijn spreken en handelen drukt het Ongeborene zich uit in de wereld. En het doet dit in elke handeling, hoe onbeduidend ook en op mijn hoogst individuele wijze. In mijn spreken en handelen komen het onpersoonlijke absolute (het Ongeborene) en het persoonlijke relatieve (mijn eigenheid) samen. In feite spreekt en handelt het Ongeborene altijd door me heen, ook als ik denk dat ‘ik’ dat ben. Als ik sterk bevangen ben door de gedachte dat ik het doe, beperkt dat evenwel het vrije functioneren van het Ongeborene. Dan stroomt mijn energie niet meer vrijelijk en ben ik geboeid door de gedachten aan ik, mij, mijn. Dan is er duhkha, het wringt, wrijft, knelt in mijn kern, de as van het wiel van mijn leven loopt aan, het stokt. Eigenlijk kan ik de dingen alleen op mijn botte wilskracht doen, ze ontstaan niet organisch vanuit de situatie waarin ik me bevind, noch zijn ze daarop afgestemd.

Dus, ofschoon het Ongeborene altijd door me heen werkt in mijn spreken en handelen, kan ik in mijn spreken en handelen stokken of stromen ervaren. Wanneer mijn handelen bedacht, berekenend of gekunsteld is, zoals in de bovenstaande koan, werkt het Ongeborene zonder twijfel door me heen, maar beperkt, gemankeerd. De oefening in het juiste handelen nodigt me uit om telkens weer terug te gaan naar mezelf, mijn lichaam en de situatie waarin het zich bevindt en contact te maken met wat zich in mijn handelen tot uitdrukking brengt. Daar werkt de Eeuwige in de eindige wereld.

Het ‘juiste gedrag’ betekent niet moreel ‘goed handelen’, het is geen ethisch imperatief. Vergelijk de bovenstaande koan, het afsnijden van een vinger is ethisch niet goed te noemen. Maar het gedrag is afgestemd op de situatie, het rijst op in intimiteit met de situatie en betreft wat in de situatie ondersteunend en ‘juist’ is om te doen, in dit geval om de leerling zijn leven terug te geven.

Bij de beoefening van de juiste levenswijze moet ik blijven checken, of wat ik doe en met wie ik ben nog klopt, of ze een adequate uitdrukking zijn van wie ik ben. Bij tijd en wijle stel ik mezelf de vraag: klopt het wel dat ik dit heb te doen, dat ik met deze mensen samen ben, op deze plek, in deze fase van mijn leven? Ik kan nooit zelfverzekerd achterover leunen en ervan uitgaan dat ik er ben. Ik ben er, altijd, en arriveer voortdurend op een plek en met een werkzaamheid die nooit vastligt, maar zich onophoudelijk ontvouwt vanuit mijn werkzame handen.

Hoe weet ik dat het klopt wat ik doe? Ik weet het, zoals ik weet of het koud of warm is en zoals ik weet of de soep te zout of te flauw is. Dit weten is een intiem, ongedeeld en onmiddellijk weten, ze is een expressie van mijn essentie op dat moment.

Boeddha’s basics 7: juiste spreken

Er zit een verschil tussen de uitspraak ‘Ik ben boos’ en de uitspraak ‘Ik ben boos op jou.’ De laatste legt de oorzaak van mijn boosheid buiten mezelf en voegt daarmee iets toe aan datgene wat ik aan den lijve ervaar. Ze scheidt de intimiteit van die directe ervaring in een subject en een object. De eerste uitspraak echter, drukt precies uit wat zich in mijn leven voordoet, zonder dat daarin ook maar enige afstand wordt gecreëerd. Dit spreken vanuit de intimiteit met de ervaring is wat we het ‘juiste spreken’ kunnen noemen. Het drukt in een ongehinderde stroom onmiddellijk uit wat is.

Het juiste spreken is spreken vanuit de onderbuik, een ‘buikspreken’, dichtbij mezelf, waarin ik geen woord heb gesproken. Het is een uitspreken van mijn diepste essentie. Niet een spreken vanuit mijn ‘ik’, dat onverzettelijke bastion dat gescheiden is van de rest van de wereld en als een eiland is in de situatie. Het is een spreken vanuit het zelf dat alles omvat. Het juiste spreken drukt de situatie uit precies zoals ze is en het zelf is hierin de pijp waardoorheen de situatie stroomt. Als in deze stroom geen positie wordt ingenomen, maar onmiddellijk tot expressie wordt gebracht, dan stroomt de situatie door mijn spreken heen en stroomt mijn essentie.

Hoe blijf ik dichtbij mezelf in mijn spreken en dichtbij de situatie? Als ik besef dat ik afdwaal van wat concreet is, van wat in het vlees is en afstand neem, mezelf afscheid, terugdeins, me verzet, ik stelling neem en vervolgens vaar op mijn oude, diep ingesleten patronen van denken, zien en spreken, mijn ‘stokpaardjes’, dan kan ik vanuit dit besef terugkeren naar de situatie zoals ze is, deze vlezige situatie, dit stromende lichaam. Ik voel het, de situatie resoneert in elke porie, in ben haar en druk uit wat is.

Sprekend dichtbij mezelf en afgestemd op de situatie, volg ik moeiteloos de intenties die over het juiste spreken zijn gegeven onder de Tien Grote Mahayana Voornemens: niet liegen, niet kwaad spreken over anderen en mezelf niet verheffen ten koste van de ander. Ik druk ‘slechts’ mezelf uit, mijn essentie en ben niet bezig met mijn verhouding tot welke ander dan ook.

Wie spreekt daar dan? In het juiste spreken spreek ik niet, maar er wordt door me heen gesproken. Het ‘ik’ blijft buiten spel, het wordt even ‘in de wacht’ gezet en heeft in het juiste spreken nooit een woord gezegd. Het ‘ik’ is een instrument in het verwoorden van wat is, door wat is. Ik word gesproken. Hakkelend en herroepend zoekt het juiste woord naar het juiste woord, en verwoordt daarmee de situatie, geeft haar stem en heeft toch niets gezegd.