…voor inspiratie, levenswijsheid en bezinning

Posts Tagged ‘alchemie’

Het alchemistische stookproces

In de daoistische traditie van de Chinese Innerlijke Alchemie is het stookproces de kern: een praktijk die herkenning van de volkomen werkelijkheid mogelijk maakt. Wat mij zo aanspreekt in deze traditie is de direct herkenbare waarheid van de noodzaak om moeite te doen teneinde het moeiteloze te bereiken. Over directe, onmiddellijke realisatie wordt heel duidelijk gesteld dat het mogelijk is, maar dat er maar heel weinig mensen zijn bij wie dat gebeurt: het is voor de meeste mensen niet weggelegd. Voor mij ook niet, het zij zo. Blijft over wat in de alchemie ‘de weg van de lagere deugd’ wordt genoemd. Die weg wordt beschreven in alchemistische termen, en om die weg te volgen moet een bepaalde inspanning worden geleverd om het moeiteloze ‘niet-handelen’ te bereiken.

Dat de dualiteit niet de laatste werkelijkheid is kan ik begrijpen, en ik kan ook oprecht geloven dat ze voor eens en voor altijd kan worden overstegen, omdat van tijd tot tijd de dualistische ervaring inderdaad wegvalt. Maar het punt is dat daarmee de dualistische kijk en ervaring nog niet definitief en voorgoed zijn verdwenen. Steeds weer doemen situaties op waarin het voor even of voor langere tijd vergeten wordt, steeds zijn er situaties waarin lijden ontstaat als gevolg van de gespletenheid die zich voordoet. Ineens is er onenigheid of frustratie over dit of dat, in een oogwenk komt het op vanuit het niets, en voor je het weet is de verwarring compleet: ik tegenover een vijandige of vreemde ander, ik alleen in een wereld waarin ik ronddwaal. Dan is er niets meer over van mooie ideeën over heelheid en eenheid; dat alles is ineens vervangen door boosheid, frustratie, verontwaardiging of erger. En het helpt echt niet om te doen alsof het niet zo is, je van die ervaring af te keren en tegen jezelf te zeggen dat alles één is: dat is namelijk op dat moment niet de waarheid die je ervaart, en dus een leugen……De waarheid is dat eenheid, zolang jij jezelf en de wereld (het andere) als twee ervaart, eenheid niet kan bestaan. Tijdelijke harmonie is mogelijk, maar eenheid is pas daar als jij én je wereld zijn verdwenen.

Het oprechte verlangen naar duurzame, onverwoestbare eenheid wordt in de alchemie de ‘Ware intentie’ genoemd. Niet toevallig natuurlijk, want alle intenties zijn in wezen afsplitsingen van deze ene echte intentie: de Dao bereiken, de dualiteit overstijgen. En alle andere intenties zijn onwaar in die zin, dat ze onherroepelijk dood lopen, want zolang de splitsing tussen ik en de wereld in het bewustzijn bestaat, zijn duurzame vrede en vrijheid onmogelijk.

Hierover vertelt Zhuang Zi het beroemde verhaal over de vissen, die op de bodem van een opgedroogde bron trachten te overleven:

“Wanneer de bron opdroogt, blijven de vissen met elkaar op de bodem. Dan blazen ze op elkaar met hun adem, ze bevochtigen elkaar met hun speeksel, maar toch weegt dat niet op tegen het elkaar kunnen vergeten in het water van de rivieren en de meren.”

Wat een treurige toestand is dat! En toch is dat precies de situatie waarin we verkeren,  wanneer we de eenheid zijn vergeten, en met elkaar proberen ‘er het beste van te maken’.

Maar wie de Ware intentie durft te volgen, neemt hier geen genoegen mee, en gaat in plaats daarvan op onderzoek uit. Die zegt tegen zichzelf: OK, eenheid is de eerste en de laatste werkelijkheid, dat begrijp ik, en dat weet ik, maar nu dus even niet. Wat is er aan de hand? Dan worden er oprechte vragen gesteld: hoe ben ik de eenheid uit het zicht verloren? Hoe is dat gegaan, en hoe is dat begonnen? Wat in mij heeft dat mogelijk gemaakt? Wat waren mijn motieven, mijn verwachtingen, mijn gevoelens? In hoeverre is de Ware intentie uit het zicht verdwenen?
Zo’n eerlijk onderzoek, waarin de aandacht vol gericht wordt op de ervaren tweespalt, is een voorbeeld van het stookproces. De alchemist kijkt daarmee in het donker om het licht terug te vinden.

Het stookproces is in wezen met aandacht ‘erbij blijven’ wanneer de dualistische beleving spanning en ongemak oproept, in het besef van het feit dat de eenheid uit het zicht is geraakt. Dat is eerlijk naar jezelf, en ook grondig, want pas als het zicht op de eenheid weer is hersteld, is het stookproces ten einde. In de alchemistische metafoor is dan het elixer tot stand gebracht: innerlijke heelheid en vrede zijn teruggekeerd. Dat tot stand brengen van het elixer is beeldspraak voor een werkelijkheid: de polariteit die gevangen zette blijkt een zelfgeschapen verwarring, waarin het eigen zicht werd vertroebeld. Voorbeelden daarvan zijn verwachtingen, of ideeën over hoe je moet zijn, of over wat slecht is of goed. Zodra de onjuiste aannames over jezelf, de ander of de situatie worden doorzien, verdwijnt de beklemming die daardoor werd ervaren en ontstaat opluchting, ontspanning, ruimte en is er vrede met wat er gaande is. Zelfbeeld en wereldbeeld zijn losgelaten of lossen op, en je weet nu: zo is het, en niet anders. Je verzet is verdwenen, en het stookproces is klaar.

Nu zou je kunnen denken dat het hier om een mentaal proces gaat: stel de goede vragen, spoor de foute ideeën op, klaar is Kees! Maar zo is het niet. Allereerst spelen allerlei gevoelens mee, die hun eigen bestaansrecht hebben, en die niet altijd redelijk of verklaarbaar hoeven zijn. Ze zijn er gewoon, punt. En veel van onze gedachten, meningen en beelden vloeien voort uit onze gevoelsmatige instelling en eigen-aardigheid. Bovendien laten onze diepste gedachten en gevoelens zich niet zo gemakkelijk betrappen, en al helemaal niet als ze voor onszelf geheel of gedeeltelijk geheim zijn, of in ieder geval onbewust. Het stookproces is daarom ook een energetisch proces dat een natuurlijke loop kan hebben. Het begint met de spanning die ontstaat tussen de diep gevoelde innerlijke waarheid en de door het ik geconstrueerde werkelijkheid. Die innerlijke waarheid laat zich niet uitpuzzelen, of opvissen, maar moet doordringen in het bewustzijn, en dat gebeurt onder invloed van de ontstane spanning.

Vandaar het beeld van de smeltkroes, de alchemistische retort, waaronder een vuur wordt gestookt: door aandacht te geven aan wat dwars zit zal de spanning oplopen, en dat moet ook! Als je de spanning uit de weg gaat, komt de waarheid niet tevoorschijn. Want de geconditioneerde geest is sterk: ze verzet zich, en geeft vastgeroeste opvattingen en instellingen niet zomaar prijs. Maar de spanning mag ook weer niet te veel oplopen, want dan kun je het niet aan en breek je: voortijdig spuien, de zaak eens even oplossen, uit je slof schieten, of erger. In beide gevallen mislukt het stookproces totaal, komt de waarheid niet tevoorschijn. Dan moet opnieuw worden begonnen als de kwestie weer opkomt.

Je moet jezelf (de alchemistische retort) dus heel houden, terwijl je een gezonde spanningsboog volgt. Je volgt de spanning zoals die op enig moment is, zonder ze op te voeren of juist af te voeren. En dat is moeilijk, want conditionering is op het energetische vlak nou juist gericht op het reguleren van spanning. Opruiende gedachten als ‘dat pik ik niet’, of ‘zijn ze nou helemaal gek geworden’ trekken ons zomaar uit ons centrum, terwijl aan de andere kant met sussende gedachten als ‘ach, wat maakt het uit’ of ‘ik kan er toch niks aan doen’ de spanning snel weglekt. Het stoken van het vuur -het hanteren van de spanningsboog- is een precair proces: een fout is vlug gemaakt, waarna de eenheid uit het zicht blijft.

De beeldspraak van het stookproces wordt in de alchemistische geschriften gebruikt om in incidentele situaties het zicht op eenheid te herstellen, maar ook voor het levenswerk waarmee dit zicht voorgoed onverwoestbaar wordt gemaakt. In dat laatste geval wordt gesproken van de geboorte van het spirituele embryo. Dan is de weg van de lagere deugd, de weg van handelen, ten einde en kan de weg van niet-handelen beginnen: de weg van de gerealiseerde, de wijze, in de wereld van de dualiteit.

 

Het zwaard van wijsheid*

 

Uit het niets borrelt daar omhoog

een bel van woede,

machteloos

over onrecht, misdaad ook,

in een wereld

waarin niemand mij ziet staan.

 

Is de aanleiding vaak klein

de beroering meestal niet:

hoge golven rijzen op,

mezelf ben ik kwijt,

in een wereld die vijandig vreemd is,

aan een oproerig boze geest

 

Ga ik mee,

ben ik verloren,

in steeds diezelfde droom verzonken.

Hef ik echter het zwaard van wijsheid

dan verschijnt direct het echte:

eenheid die eeuwig leeft.

 

Waar wordt het ijzer voor dat zwaard gevonden?

Wie smeedt de onverwoestbare kling?

Waar brandt een vuur met zoveel macht

dat het eeuwig ijzer wordt gesmolten?

Als het klaar is, flitst het als de bliksem,

en veegt demonen aan de kant.

 

Richt het, en hoge bergen vallen uiteen,

drie werelden van Duivelsprinsen

worden ontmanteld,

en zijn voorgoed ten einde.

 

* vrij naar het gedicht van Li Daochun in de Zhongheji: “Het Zwaard van Wijsheid”.

 

 

 

Sneeuwwitje en de zeven chakra’s

Niet veel mensen beseffen dat de verhaaltjes voor het slapen gaan, die we als kind kregen voorgelezen, ons eigenlijk wakker willen maken. Sneeuwwitje, Assepoester, Doornroosje en Roodkapje, al die eeuwenoude sprookjes zijn metaforen voor een spiritueel ontwaken. De arme wees met de boze stiefmoeder, de prins en de prinses zonder koninkrijk, het verdwaalde kind in het donkere bos, dat zijn wij. En al deze verhalen willen ons leren wat de weg terug is naar ons eigenlijke thuis, naar God.

Door Anne-Marie Wegh

Nog minder mensen realiseren zich dat de symboliek in deze sprookjes veelal verwijst naar de kundalini-energie, de mysterieuze bron van oerkracht die ‘sluimert’ in ons bekken, en die heden ten dage vooral wordt geassocieerd met oosterse tradities. Maar ook in onze westerse mythes, legendes en oude volksvertellingen, zit vaak kundalini-symboliek verborgen. Laten we, als voorbeeld, kijken naar een sprookje dat iedereen kent: Sneeuwwitje. Haar naam verwijst naar de werking van de kundalini-energie: een zuivering van de mens op het niveau van lichaam, geest en emoties. Alleen met een rein hart kunnen wij door de poorten van het Koninkrijk van God.

De boze stiefmoeder

Als Sneeuwwitje wordt geboren, sterft haar moeder, de koningin. Haar vader hertrouwt met een valse vrouw die jaloers is op de schoonheid van Sneeuwwitje. Ze beraamt een plan om haar te doden. De ‘boze stiefmoeder’ komt in veel sprookjes voor. Zij staat voor ‘de materie’, die onze echte ‘moeder’ niet is. Interessant in dit verband is dat het woord materie ook is afgeleid is van mater, het Latijnse woord voor moeder. Onze echte thuis is in de goddelijke dimensies. De mens die incarneert op aarde is als een ‘weeskind’, in de macht van een ‘stiefmoeder’ die haar eigen (egoïstische) agenda erop nahoudt.

De zeven dwergen

De valse koningin geeft een jager de opdracht om Sneeuwwitje te doden. Hij kan dit echter niet over zijn hart verkrijgen en hij laat haar achter in het donkere bos. Moederziel alleen doolt zij rond, totdat zij het huisje vindt van de zeven dwergen:

Daar opeens zag ze een klein huisje; ze wilde erin gaan om uit te rusten. Alles in ‘t huisje was klein, maar sierlijk en keurig; het is niet te zeggen hoe keurig. En er stond een wit gedekt tafeltje, met zeven kleine bordjes, en bij elk bordje een klein lepeltje, en zeven mesjes, en vorkjes en ook zeven bekertjes. Tegen de wand stonden er zeven bedjes naast elkaar, opgemaakt met sneeuwwit beddengoed. En omdat Sneeuwwitje hongerig en dorstig was, at ze van alle zeven bordjes een beetje groente en een beetje brood en dronk uit ieder bekertje een teugje wijn, want ze wilde niet van één alles wegnemen. Daarna – ze was zo moe – probeerde ze een bedje, maar geen van de bedjes paste, het ene te lang en het andere te kort, maar eindelijk, het zevende paste; daarin bleef ze liggen, deed haar gebedje en sliep in.

De zeven dwergen staan voor de zeven belangrijkste chakra’s van ons lichaam. Sneeuwwitje die eet van alle zeven bordjes en bekertjes is een beeld van de kundalini-energie die door onze wervelkolom langs deze zeven chakra’s stroomt. De ronde vorm van borden en bekers correspondeert prachtig met de ‘wiel-vorm’ van chakra’s. Dan laat het sprookje zien hoe de kundalini zich terugtrekt in het bekken, bij het onderste chakra. Dit is het zevende bedje waarin Sneeuwwitje gaat slapen.

Ze mag bij de dwergen blijven wonen en in ruil daarvoor maakt zij hun huisje schoon (kundalini-zuivering), als zij overdag de bergen in gaan om goud (lees: God) te delven. Maar lang duurt haar rust niet. De valse koningin hoort dat Sneeuwwitje nog leeft en gaat op pad om haar alsnog te doden. Het verhaal leert ons nu dat ijdelheid – een van de eigenschappen van het ego – de kundalini ‘slapend’ houdt. Wie gericht is op zichzelf en op de verlokkingen van de materie, krijgt geen toegang tot het goddelijke.

De giftige appel

Verkleed als een verkoopster verleidt de koningin Sneeuwwitje om een ceintuur van haar te kopen, die ze vervolgens zo strak vastsnoert (‘slank willen zijn’) dat haar de adem wordt benomen en zij ‘als dood’ ter aarde stort. De dwergen brengen haar bij thuiskomst echter weer tot leven door de ceintuur los te maken. Daarna probeert de koningin het met een giftige kam (‘mooi willen zijn’), die Sneeuwwitje bewusteloos doet neervallen. Ook nu lukt het de dwergen weer om het meisje bij kennis te brengen. De derde keer slaagt de valse stiefmoeder wel in haar opzet met een giftige appel: ‘Van buiten was hij prachtig, geelwit met rode wangen. Wie ernaar keek, kreeg er trek in. Maar wie er een klein stukje van zou eten – die moest sterven.’ De appel verwijst naar het Bijbelverhaal van Adam en Eva. Deze ‘verboden vrucht’ symboliseert de zintuiglijke verleidingen van ‘de wereld’. Adam en Eva worden na het eten ervan verdreven uit het paradijs (lees: de verbinding met het goddelijke wordt verbroken). 

De glazen kist

De dwergen leggen de (schijn)dode Sneeuwwitje in een glazen kist: ‘Zo lag Sneeuwwitje lange, lange tijd in de kist en ze veranderde niet, maar het leek of ze sliep.’ Het goddelijke leidt in de meeste mensen weliswaar een slapend bestaan, maar kan nooit sterven, zegt dit beeld. In ons bekken, bij het heilig been, wacht de kundalini geduldig tot de spirituele zoeker er klaar voor is om een langdurige weg van zuivering en heling te gaan. Zij ontwaakt vanzelf in eenieder die een op God gericht leven leidt, ongeacht zijn of haar religieuze overtuiging of cultuur, om te helpen de juiste voorwaarden te scheppen voor het ‘heilige huwelijk’: een versmelting van het innerlijk mannelijke en vrouwelijke, waarna een vereniging van de mens met zijn Schepper plaatsvindt.

In het sprookje verschijnt een prins op het toneel, die verliefd wordt op Sneeuwwitje. Deze gebeurtenis symboliseert het begin van de fase van kundalini-ontwaken. Hij neemt haar mee, met kist en al: ‘De prins liet de kist nu door zijn dienaren op hun schouders wegdragen. En toen gebeurde het, dat zij struikelden over een boomstronk, en door de schok schoot het giftige stuk appel dat Sneeuwwitje had afgebeten, uit haar keel.’ De boomstronk symboliseert de wervelkolom waardoor de kundalini naar boven stroomt, naar het kruinchakra. De glazen kist waarin Sneeuwwitje ligt verbeeldt een ‘transparant’ ego, dat door de kundalini-energie is uitgezuiverd.

De prins vraagt opgetogen de wakker geworden Sneeuwwitje ten huwelijk: “Ik heb je lief, meer dan alles op de wereld, kom mee naar ‘t slot van mijn vader, dan zul je mijn vrouw worden.” Het slot van de vader (de Vader) van de prins, symboliseert het Koninkrijk van God: de verblijfplaats van de mens die het goddelijke meer lief heeft dan ‘alles op de wereld’.

De roodgloeiende pantoffels

Prachtig, tenslotte, is de symboliek van het lot van de valse koningin. Als zij verschijnt op het huwelijk van Sneeuwwitje en de prins, staat haar een zeer onaangename verrassing te wachten: Maar er waren al ijzeren pantoffels op een kolenvuur gezet en die werden met tangen binnengedragen. Ze moest in de roodgloeiende schoenen gaan staan en zolang dansen, tot ze dood ter aarde viel.

De dansende koningin is een metafoor voor innerlijke kundalini-activiteit. De werking van deze energie wordt vaker uitgebeeld als een dans. De moedergodin Kali uit het hindoeïsme, bijvoorbeeld, die ook de kundalini symboliseert, wordt meestal dansend afgebeeld. Om haar hals hangt een ketting van bloederige, afgehakte hoofden. Trofeeën van alle ego’s die zij al heeft vernietigd met haar rondzwaaiende armen en benen.

De roodgloeiende pantoffels die de koningin moet dragen, verwijzen naar de zuiverende werking van het kundalini-vuur. Haar dood staat voor de dood van het ego, dat gericht is op de materie, een gebeurtenis die onlosmakelijk is verbonden met het heilige huwelijk.

Alchemie

Het sprookje van Sneeuwwitje roept ons op om de weg van de innerlijke transformatie te gaan. De weg van de alchemist die eenzaam en volhardend in zijn laboratorium probeert lood om te zetten in goud. Een metafoor voor het spirituele groeiproces waarbij het aardse in de mens wordt getransformeerd naar het goddelijke. Het sprookje verwijst subtiel naar de traditie van de alchemie met de beschrijving van Sneeuwwitje: een huid wit als sneeuw, lippen rood als bloed, en haren zwart als ebbenhout.

Negredo (zwart), albedo (wit) en rubedo (rood), zijn de drie fases in het alchemische proces. Negredo, de eerste fase, is als de wereld zijn glans heeft verloren en een afbraakproces begint van de ‘oude mens’. Deze fase wordt in het sprookje verbeeld door Sneeuwwitje die angstig ronddoolt in het donkere bos, op zoek naar een nieuw thuis. Albedo is de fase van uitzuivering. Dit proces wordt gesymboliseerd door Sneeuwwitje die het huis van de zeven dwergen (chakra’s) schoonmaakt, als zij in de bergen zijn om goud te zoeken. In de laatste fase, rubedo, vindt de versmelting van de tegenstellingen plaats, verbeeld in het sprookje door het huwelijk van Sneeuwwitje met de prins.

Spiegeltje, spiegeltje, aan de wand…

Wat dit sprookje ons wil zeggen, via de toverspiegel van de boze koningin, is: maak je niet druk over je buitenkant, richt je liever op je binnenwereld, want wat daarin ligt verborgen is duizendmaal mooier dan al het andere op aarde!

Anne-Marie Wegh is auteur van het boek Kundalini-ontwaken.

www.anne-marie.eu

 

 

Over de verhouding leraar-leerling

De verhouding tussen de leraar en de leerling is er allereerst een van vriendschappelijke aard. Ze berust niet op enige vorm van meer-minder of iets dergelijks. Iedere ongelijkheid in de verhouding is ofwel puur functioneel, ofwel een kwestie van overdracht en tegen-overdracht. De verhouding is in essentie vergelijkbaar met die van de trigrammen van het Scheppende en het Ontvangende in de Yi Jing, zoals die tot uitdrukking komt in de rangschikking van de ‘vroegere hemel’. Daarin bezetten ze twee tegengestelde posities, die wel hoog en laag worden genoemd, terwijl ze toch gelijkwaardig zijn aan elkaar als eerste zuivere uitdrukking van de Dao.

In onze gewone alledaagse werkelijkheid zijn leraar en leerling te vergelijken met de trigrammen Water en Vuur in de Yi Jing. Die zijn in hun essentiële kwaliteit volkomen gelijkwaardig, maar ze vertegenwoordigen in hun positionering in de manifeste wereld (zoals die wordt weergegeven in de rangschikking van de ‘latere hemel’) de hoog-laag verhouding van de twee oertrigrammen Hemel en Aarde. In de alchemistische beeldspraak is het de vereniging van Water en Vuur die het elixer tot stand brengt. Die verbeelding geeft ook de uitwisseling tussen leraar en leerling perfect weer.

De essentie van de verhouding tussen leraar en leerling is de ontmoeting in de geestesgesteldheid die in de alchemistische traditie ‘de Geest van Dao’ wordt genoemd. Dus volkomen vrij, volkomen open en wederzijds tot niets verplichtend. Net als bij vriendschap is er sprake van een diepere gemeenschappelijke liefde die de polariteit overbrugt waarin beiden verschillen. Bij leraar en leerling is het de liefde voor waarheid die wordt gedeeld. In de Chinese Innerlijke Alchemie wordt die liefde wel ‘de Ware Intentie’ genoemd. En de waarheid waar het om gaat is de uiteindelijke eenheid van waaruit alles afkomstig is. Toch is het geen gewone vriendschap, want de spil waarom de verhouding draait, aangedreven door de spanning tussen vrij en onvrij, is het niet-weten, van beide kanten.

Leraar en leerling zijn zich beide bewust van de dualiteit tussen vrijheid en gevangenschap. De leraar beziet deze dualiteit vanuit de geest van Dao, de leerling vanuit de menselijke geest, maar daartoe geïnspireerd door de geest van Dao. De verbinding tussen leraar en leerling berust op mededogen: beiden hebben compassie met het lijden dat ontstaat in de afgesloten menselijke geest. De leerling belichaamt dat mededogen door oprechte vragen te stellen vanuit zijn lijden in de menselijke geest, de leraar belichaamt dat door daarop te antwoorden vanuit de geest van Dao. Zo ontstaat verbinding tussen beide geestesgesteldheden, bij beide deelnemers, waarin voor beiden de menselijke geest oplost in de geest van Dao.

De dertiende-eeuwse alchemist Li Daochun vat dit alles in de Zhongheji uiterst bondig als volgt samen:

Maar ook in de menselijke geest is de geest van Dao aanwezig, en ook in de geest van Dao is de menselijke geest aanwezig.

Uiteindelijk bestaat de dualiteit van leraar en leerling dus in ieder van ons zelf. Maar die worden we ons pas bewust in de ontmoeting met een leraar; zo is het mij althans vergaan. In die ontmoeting werd in mij iets gewekt dat ik hier de geest van Dao noem, en zonder hem zou dat waarschijnlijk niet gebeurd zijn. Het verlichten van de eigen onwetendheid is daarom zo onmogelijk, omdat de menselijke geest, afgesloten in onwetendheid, dat beslist niet wil. Wat de menselijke geest wel wil, is een einde aan het lijden. En de zoektocht naar dat einde kán naar een echte leraar voeren, en dan kán de geest van Dao in de leerling worden gewekt. Dat is allemaal genade: er is geen regel, methode of verdienste die dat bewerkstelligt, het is de Dao die dat doet.

In de oprechte uitwisseling tussen leraar en leerling kan daarom geen sprake zijn van ongelijkwaardigheid. Maar ongelijkwaardigheid kan wel gemakkelijk ontstaan, doordat de menselijke geest nu eenmaal van tijd tot tijd de kop op steekt. Als de menselijke geest dan op enige manier de leiding kan nemen, komt er onoprechtheid in het spel en is de gelijkwaardigheid voorbij. Dan zijn de intenties van leerling en leraar niet meer alleen maar -of zelfs helemaal niet meer- gericht op verheldering, maar op continuering van zelfbeelden en daarmee van posities. De verhouding is dan geheel of gedeeltelijk een voortzetting geworden, of een herhaling, van de verhouding tussen ouder en kind.

De achttiende-eeuwse alchemist Liu Yiming gaat daarom uitvoerig in op het idee van ‘de Ware Intentie’. Het is de Ware Intentie die het ontstaan van het elixer mogelijk maakt. Dat lijkt triviaal: om helder te kunnen worden moet je immers helderheid verlangen. Maar hoe listig is de menselijke geest in het vermommen van zijn op wereldse zaken gerichte verlangens, waarbij de ware intentie als dekmantel wordt gebruikt! Dan zijn er motieven in het spel die niets met verlichting of helderheid te maken hebben, zonder dat de leerling zich daarvan duidelijk bewust is. Oplossingen zoeken voor actuele problemen, een goede leerling willen zijn of geborgenheid zoeken in een gemeenschap of bij een autoriteit zijn maar enkele voorbeelden hiervan. De Ware Intentie wordt dan in de verhouding overgenomen door overdracht.

Precies zo geldt dit voor de leraar: ook zijn intentie moet de ware zijn, dat wil zeggen gericht zijn op helderheid bij het in ogenschouw nemen van wat de leerling hem voorlegt. En ook voor hem geldt dat de menselijke geest hem parten kan spelen, bijvoorbeeld in gevoeligheid voor bewondering, dankbaarheid of macht. Waar de leraar zich dat niet ten volle bewust is gaat dit onherroepelijk een rol spelen, waarbij zijn Ware Intentie in de verhouding wordt overgenomen door tegenoverdracht. Van helderheid of bevrijding is dan geen sprake meer, en in plaats daarvan hebben leraar en leerling dan een overeenkomst met elkaar gesloten, zonder zich daarvan bewust te hoeven zijn.
Maar kan een echte leraar dan nog vatbaar zijn voor de verleiding van de menselijke geest? Die zou hij of zij toch definitief overstegen moeten hebben? Zulke leraren zullen er zeker zijn, maar er zijn toch genoeg voorbeelden van leraren die op enigerlei wijze vatbaar bleken voor verduistering. Want “ook in de geest van Dao is de menselijke geest aanwezig“.

En ook hierin zijn leerling en leraar gelijkwaardig: aldoor moeten geest van Dao en menselijke geest onderscheiden worden, opdat de eerste de leiding houdt. Dit uit zich in een ontspannen oplettendheid, waarin dat onderscheidingsvermogen geoefend wordt. Ook een leraar-leerling verhouding waarin ongelijkwaardigheid aanwezig is kan het werk van de leerling doen vorderen. Als maar wordt doorzien dat die ongelijkwaardigheid in die zin illusoir is, dat ze niets te maken heeft met de geest van Dao die tot de geest van Dao spreekt…..
De leerling en de leraar

De wereld, zoals wij die zien,
rust op een schildpad:
afrondende geborgenheid,
om nog onverdraaglijke leegte
van waarheid te verhullen.

Toch verdwalen wij
in zelf-geschapen wereld,
onszelf verliezend en gedoemd
te leven in vaag beseft gemis,
te zoeken zonder vinden.

Alles wordt tenslotte donker,
het gemis onloochenbaar;
ieder dwaallicht schijnt
het licht van thuis,
de Weg echter onvindbaar.

Totdat we onverwacht
de reisgezel ontmoeten
die Leraar blijkt
en ons de weg wijst:
de Weg waarop wij allen staan.