De verhouding tussen de leraar en de leerling is er allereerst een van vriendschappelijke aard. Ze berust niet op enige vorm van meer-minder of iets dergelijks. Iedere ongelijkheid in de verhouding is ofwel puur functioneel, ofwel een kwestie van overdracht en tegen-overdracht. De verhouding is in essentie vergelijkbaar met die van de trigrammen van het Scheppende en het Ontvangende in de Yi Jing, zoals die tot uitdrukking komt in de rangschikking van de ‘vroegere hemel’. Daarin bezetten ze twee tegengestelde posities, die wel hoog en laag worden genoemd, terwijl ze toch gelijkwaardig zijn aan elkaar als eerste zuivere uitdrukking van de Dao.
In onze gewone alledaagse werkelijkheid zijn leraar en leerling te vergelijken met de trigrammen Water en Vuur in de Yi Jing. Die zijn in hun essentiële kwaliteit volkomen gelijkwaardig, maar ze vertegenwoordigen in hun positionering in de manifeste wereld (zoals die wordt weergegeven in de rangschikking van de ‘latere hemel’) de hoog-laag verhouding van de twee oertrigrammen Hemel en Aarde. In de alchemistische beeldspraak is het de vereniging van Water en Vuur die het elixer tot stand brengt. Die verbeelding geeft ook de uitwisseling tussen leraar en leerling perfect weer.
De essentie van de verhouding tussen leraar en leerling is de ontmoeting in de geestesgesteldheid die in de alchemistische traditie ‘de Geest van Dao’ wordt genoemd. Dus volkomen vrij, volkomen open en wederzijds tot niets verplichtend. Net als bij vriendschap is er sprake van een diepere gemeenschappelijke liefde die de polariteit overbrugt waarin beiden verschillen. Bij leraar en leerling is het de liefde voor waarheid die wordt gedeeld. In de Chinese Innerlijke Alchemie wordt die liefde wel ‘de Ware Intentie’ genoemd. En de waarheid waar het om gaat is de uiteindelijke eenheid van waaruit alles afkomstig is. Toch is het geen gewone vriendschap, want de spil waarom de verhouding draait, aangedreven door de spanning tussen vrij en onvrij, is het niet-weten, van beide kanten.
Leraar en leerling zijn zich beide bewust van de dualiteit tussen vrijheid en gevangenschap. De leraar beziet deze dualiteit vanuit de geest van Dao, de leerling vanuit de menselijke geest, maar daartoe geïnspireerd door de geest van Dao. De verbinding tussen leraar en leerling berust op mededogen: beiden hebben compassie met het lijden dat ontstaat in de afgesloten menselijke geest. De leerling belichaamt dat mededogen door oprechte vragen te stellen vanuit zijn lijden in de menselijke geest, de leraar belichaamt dat door daarop te antwoorden vanuit de geest van Dao. Zo ontstaat verbinding tussen beide geestesgesteldheden, bij beide deelnemers, waarin voor beiden de menselijke geest oplost in de geest van Dao.
De dertiende-eeuwse alchemist Li Daochun vat dit alles in de Zhongheji uiterst bondig als volgt samen:
“Maar ook in de menselijke geest is de geest van Dao aanwezig, en ook in de geest van Dao is de menselijke geest aanwezig.”
Uiteindelijk bestaat de dualiteit van leraar en leerling dus in ieder van ons zelf. Maar die worden we ons pas bewust in de ontmoeting met een leraar; zo is het mij althans vergaan. In die ontmoeting werd in mij iets gewekt dat ik hier de geest van Dao noem, en zonder hem zou dat waarschijnlijk niet gebeurd zijn. Het verlichten van de eigen onwetendheid is daarom zo onmogelijk, omdat de menselijke geest, afgesloten in onwetendheid, dat beslist niet wil. Wat de menselijke geest wel wil, is een einde aan het lijden. En de zoektocht naar dat einde kán naar een echte leraar voeren, en dan kán de geest van Dao in de leerling worden gewekt. Dat is allemaal genade: er is geen regel, methode of verdienste die dat bewerkstelligt, het is de Dao die dat doet.
In de oprechte uitwisseling tussen leraar en leerling kan daarom geen sprake zijn van ongelijkwaardigheid. Maar ongelijkwaardigheid kan wel gemakkelijk ontstaan, doordat de menselijke geest nu eenmaal van tijd tot tijd de kop op steekt. Als de menselijke geest dan op enige manier de leiding kan nemen, komt er onoprechtheid in het spel en is de gelijkwaardigheid voorbij. Dan zijn de intenties van leerling en leraar niet meer alleen maar -of zelfs helemaal niet meer- gericht op verheldering, maar op continuering van zelfbeelden en daarmee van posities. De verhouding is dan geheel of gedeeltelijk een voortzetting geworden, of een herhaling, van de verhouding tussen ouder en kind.
De achttiende-eeuwse alchemist Liu Yiming gaat daarom uitvoerig in op het idee van ‘de Ware Intentie’. Het is de Ware Intentie die het ontstaan van het elixer mogelijk maakt. Dat lijkt triviaal: om helder te kunnen worden moet je immers helderheid verlangen. Maar hoe listig is de menselijke geest in het vermommen van zijn op wereldse zaken gerichte verlangens, waarbij de ware intentie als dekmantel wordt gebruikt! Dan zijn er motieven in het spel die niets met verlichting of helderheid te maken hebben, zonder dat de leerling zich daarvan duidelijk bewust is. Oplossingen zoeken voor actuele problemen, een goede leerling willen zijn of geborgenheid zoeken in een gemeenschap of bij een autoriteit zijn maar enkele voorbeelden hiervan. De Ware Intentie wordt dan in de verhouding overgenomen door overdracht.
Precies zo geldt dit voor de leraar: ook zijn intentie moet de ware zijn, dat wil zeggen gericht zijn op helderheid bij het in ogenschouw nemen van wat de leerling hem voorlegt. En ook voor hem geldt dat de menselijke geest hem parten kan spelen, bijvoorbeeld in gevoeligheid voor bewondering, dankbaarheid of macht. Waar de leraar zich dat niet ten volle bewust is gaat dit onherroepelijk een rol spelen, waarbij zijn Ware Intentie in de verhouding wordt overgenomen door tegenoverdracht. Van helderheid of bevrijding is dan geen sprake meer, en in plaats daarvan hebben leraar en leerling dan een overeenkomst met elkaar gesloten, zonder zich daarvan bewust te hoeven zijn.
Maar kan een echte leraar dan nog vatbaar zijn voor de verleiding van de menselijke geest? Die zou hij of zij toch definitief overstegen moeten hebben? Zulke leraren zullen er zeker zijn, maar er zijn toch genoeg voorbeelden van leraren die op enigerlei wijze vatbaar bleken voor verduistering. Want “ook in de geest van Dao is de menselijke geest aanwezig“.
En ook hierin zijn leerling en leraar gelijkwaardig: aldoor moeten geest van Dao en menselijke geest onderscheiden worden, opdat de eerste de leiding houdt. Dit uit zich in een ontspannen oplettendheid, waarin dat onderscheidingsvermogen geoefend wordt. Ook een leraar-leerling verhouding waarin ongelijkwaardigheid aanwezig is kan het werk van de leerling doen vorderen. Als maar wordt doorzien dat die ongelijkwaardigheid in die zin illusoir is, dat ze niets te maken heeft met de geest van Dao die tot de geest van Dao spreekt…..
De leerling en de leraar
De wereld, zoals wij die zien,
rust op een schildpad:
afrondende geborgenheid,
om nog onverdraaglijke leegte
van waarheid te verhullen.
Toch verdwalen wij
in zelf-geschapen wereld,
onszelf verliezend en gedoemd
te leven in vaag beseft gemis,
te zoeken zonder vinden.
Alles wordt tenslotte donker,
het gemis onloochenbaar;
ieder dwaallicht schijnt
het licht van thuis,
de Weg echter onvindbaar.
Totdat we onverwacht
de reisgezel ontmoeten
die Leraar blijkt
en ons de weg wijst:
de Weg waarop wij allen staan.