…voor inspiratie, levenswijsheid en bezinning

Posts Tagged ‘Nagarjuna’

Karma, patronen en bevrijding. Oorzakelijkheid

Teisho’s gegeven tijdens de Izen intensive 2020 door Maurice Genko Knegtel Roshi

Ten eerste, wat is pratityasamutpada niet? Het is niet de relatie tussen oorzaak en gevolg. Er leefde een groot wijsgeer, die ook wel de tweede Boeddha wordt genoemd, Nagarjuna genaamd, in de 2e eeuw na Chr in India. Hij schreef het filosofische meesterwerk Mulamadhyamakakarika, ‘de Fundamentele Verzen van de Middenweg’. In zesentwintig regels tekst slaat hij alle houvast dat je dacht te hebben weg.

Een regel uit dit werk stelt het volgende over oorzakelijkheid:

stel, de oorzaak van een appel is het zaad en het gevolg is de vrucht.

Als je dat zo stelt, is dan de vrucht reeds in het zaad aanwezig, of zijn vrucht en zaad twee gescheiden zaken? Als je zegt dat de vrucht in het zaad zit, dan kun je niet volhouden dat er een zaad en een vrucht is. Dan gaat het identiteitsprincipe van onze logica, waar we allemaal in ons dagelijkse leven vanuit gaan, namelijk ‘ik ben ik en jij bent jij’ onderuit.

Maar als je zegt dat ze niets met elkaar te maken hebben, hoe zou dan de vrucht uit het zaad kunnen voortkomen? Dan is het causaliteitsprincipe, waar we ook allemaal in ons dagelijkse leven vanuit gaan, immers ‘het kind komt voort uit de moeder’, niet langer houdbaar. Nagarjuna eindigt deze ontluisterende exercitie met de nuchtere conclusie: ‘Oorzaak en gevolg zijn noch hetzelfde, noch verschillend’. Daarmee haalt Nagarjuna alle fundamenten van onze werkelijkheidsopvatting onderuit. We hebben niets meer in handen.

Nagarjuna legt een zinkgat bloot. Onze opvatting van de werkelijkheid is in zichzelf logisch tegenstrijdig. De Boeddha bedoelde met pratityasamutpada niet de relatie tussen oorzaak en gevolg. Bij pratityasamutpada gaat het over een ander aspect van de betekenis van oorzakelijkheid. Oorzakelijkheid kun je vergelijken met een beeld in de spiegel. Dat beeld treedt op in afhankelijkheid van condities. Bijvoorbeeld het licht, de spiegel en de persoon die ervoor staat. Dat zijn drie condities. Als deze condities aanwezig zijn, treedt het beeld in de spiegel op. Als je een conditie verandert, verandert het beeld in de spiegel of verdwijnt het zelfs helemaal. Wat kun je zeggen over het beeld in de spiegel als een metafoor? Er is iets, dat is evident. Maar tegelijkertijd is er ook niets. Je kunt het beeld niet vastpakken. Het heeft geen substantie. Het heeft er de schijn van dat je iets concreets waarneemt. Maar het is een beeld, in afhankelijkheid van condities opgetreden, dat niet op zichzelf bestaat. Dat heet Maya in het Boeddhisme. Letterlijk vertaald uit het Sanskriet: ‘als een illusie’. Maar je ziet wel degelijk iets, in die zin is het geen illusie. Er wordt in het boeddhisme ook nooit gezegd: ‘De wereld is een illusie’. De formulering die men gebruikt is: ‘ALS een illusie’. Het is door en door afhankelijk van de condities om te kunnen verschijnen. Het bestaat niet op zichzelf.

De implicatie van oorzakelijkheid vat de Boeddha samen in de drie kenmerken van bestaan.

Ten eerste, anitya, ‘zonder duur’. Het beeld in de spiegel is zonder duur. Het is niet vergankelijk. Het is de tijdelijkheid zelf. Er komt niets, er vergaat niets, er blijft niets.

Ten tweede, anatman, ‘geen substantie, geen zelf, het bestaat niet op zichzelf’. Wat je in de spiegel ziet is er, maar het is door en door tijdelijkheid en heeft geen enkele substantie.

Ten derde, duhkha, ‘lijden’. Onze oorzakelijke werkelijkheid geeft wrijving omdat we iets in handen willen hebben, en houden. Dan loopt de as van ons bestaan aan.

Oorzakelijkheid is de kern van de Boeddha’s Leer. Het geniale is, dat hij niet zegt: ‘In oorzakelijkheid ontstaat iets en vergaat iets, er is een oorzaak en een gevolg’, Wat hij zegt is: ‘Wat we aan den lijve ervaren is oorzakelijkheid zelf’. De condities veranderen en er is een ander beeld. Wat we aan den lijve ervaren is tijdelijkheid zelf. Het is niet de tijdelijkheid van ‘iets’. Het is tijdelijkheid zelf. De Boeddha was de eerste procesdenker. Met pratityasamutpada verwoordt hij het proces zelf. Kijk vanuit dat perspectief eens naar je eigen levenssituaties, kijk er eens naar als zijnde opgetreden in afhankelijkheid van condities. De situatie zelf is geen hard en substantieel gegeven, ze is door en door afhankelijk van andere condities.

Interessant is het om jezelf af te vragen hoe het dan zit met toeval en het voorbestemde. Je kunt niet zeggen, het is toeval. Immers, de condities zijn gegeven, deze scheppen de situatie. Maar het is ook niet voorbestemd. Het treedt op in afhankelijkheid van condities.

Wat hiermee wordt aangeduid is de menselijke, fysieke ervaring die optreedt in afhankelijkheid van verschillende condities. Dat brengt ons tussen objectiviteit en subjectiviteit in. Je kunt ook zeggen, de menselijke, fysieke ervaring is een bekrachtiging van de realiteit, de situatie waarin we leven, die door en door afhankelijk is. Ons leven is breekbaar, broos, door en door tijdelijk, zonder een vaste kern.

 

Wordt vervolgd. Vanaf 8 maart 2021 starten we onder leiding van Maurice Genko Knegtel Roshi een nieuwe Zen Cirkel, die je deels fysiek in het Graalhuis in Utrecht en deels digitaal via Zoom kunt bijwonen. Klik voor meer informatie en opgave op: https://izen.nl/zen-meditatie/

Het pad van de bodhisattva

De Madhyamakavatara, ‘Het betreden van de Middenweg’ van de Indiase filosoof Candrakirti (600 – 650 n.C.), geeft een commentaar op het beroemdste werk van zijn grote voorganger Nagarjuna (150 – 250 n.C.), die vanwege zijn belang voor de ontwikkeling van het boeddhisme wel ‘de tweede Boeddha’ wordt genoemd. Nagarjuna’s Mulamadhyamakakarika, ‘De fundamentele verzen van de Middenweg’ geldt als een van de belangrijkste werken binnen het boeddhisme en de Indiase filosofie. Candrakirti schrijft in zijn commentaar op dit monumentale werk over de Desabhumika, de ‘tien stadia van het pad van de bodhisattva’.

Het Sanskriet woord bhumi betekent letterlijk ‘grond’ en het wordt vaak vertaald met ‘stadium’. Ik vertaal het echter met ‘veld’. Ik volg Candrakirti in zijn duiding van de velden van het pad van de bodhisattva en stem deze vervolgens af op de wensen en noden van de moderne, westerse beoefenaar. Regelmatig zal ik Candrakirti citeren, de cijfers achter het citaat verwijzen naar het hoofdstuk waaruit het komt en de regel waarin het is terug te vinden. De vertalingen zijn van mijn hand.

Voordat we Candrakirti volgen in zijn beschrijving van het pad van de bodhisattva, moeten we eerst ophelderen wat we kunnen verstaan onder ‘bodhisattva’ en wat er wordt bedoeld met ‘pad’. Ik vaar hier op mijn eigen kompas.

Bodhisattva betekent letterlijk: ‘aanwezigheid (bodhi) zijnde (sattva)’, of het ‘lichaam van aanwezigheid’. Ik vertaal het met ‘incarnerende aanwezigheid’. Dit betekent dat het onbeperkte in het beperkte huist, het grenzeloze in het begrensde, het doodloze in het eindige, het ongeconditioneerde in het door en door karmisch bepaalde, het volmaakt vrije in het streng afhankelijke en gehechte. De bodhisattva is een paradoxaal dubbelwezen, een God-mens, een heuse avatar. Wanneer de bodhisattva zich niet als zodanig herinnert, als een levende paradox, dan blijft zijn leven beperkt tot een begrensd, eindig, door en door karmisch bepaald, volstrekt afhankelijk en gehecht bestaan. Leidend in zijn leven is dan de angst. Zijn bevrijding vindt hij alleen in een waarachtig herkennen van zichzelf. In en door die herkenning kan hij pas echt worden geboren en bekrachtigd als deze vrije, zeer concrete ongeboren vleesjas.

Die herkenning vindt plaats in verschillende velden op het pad van de bodhisattva. In elk veld wordt een aspect van de incarnatie van aanwezigheid aangeduid en onderhouden, opdat de bodhisattva zichzelf, gaandeweg van veld tot veld, van aspect tot aspect en van beoefening tot beoefening herinnert. De herinnering van de verschillende aspecten van de paradox die hij leeft, is tegelijkertijd de uitdrukking van deze aspecten en de verwezenlijking ervan. Als de bodhisattva zich bijvoorbeeld zijn grenzeloosheid herinnert, drukt hij dit uit in een diep gevoelde ervaring van overvloed en verwerkelijkt hij dit in een geste van onvoorwaardelijk geven. Zo wordt de bodhisattva meer en meer zichzelf. Het goddelijke incarneert daadwerkelijk in het weerbarstige vlees.

Candrakirti ziet de velden als een organische en noodzakelijke orde in de tijd. Het pad begint met een ‘ommekeer’, een ‘inkeer’ of een ‘eerste herkenning’ en gaat via ‘onomkeerbaar’ in het achtste veld, naar de ‘bekrachtiging’ van de God-mens in zijn paradoxale totaliteit in het tiende veld. Elk veld biedt een specifieke mogelijkheid tot onderhoud EN een realisatie van een bepaald aspect van de ‘incarnerende aanwezigheid’.

Je kunt de velden ook zien als gebieden van beoefening binnen de context van de gegeven situatie. Vraagt de situatie om loslaten, dan beoefen je onvoorwaardelijk geven. Vraagt de situatie van je om te wachten en uit te houden, dan beoefen je geduld. Hier worden de velden praktisch toepasbaar in dagelijkse situaties die ons met klem om ons antwoord vragen.