…voor inspiratie, levenswijsheid en bezinning

Author Archive

Wat Erwin Schrödinger over de Upanishads zei door Viraj Kulkarni

Kwantumfysica elimineert de kloof tussen de waarnemer en het waargenomene. De Upanishads zeggen dat de waarnemer en het waargenomene dezelfde dingen zijn

 

Erwin Schrödinger, 1933. Foto: Nobel Foundation/Public Domain.

Kwantumfysica is een van de meest opmerkelijke ontwikkelingen van de 21e eeuw. Tot het begin van de 21e eeuw domineerden de bewegingswetten van Isaac Newton de studie van het fysieke universum. Deze werden later voor het grootste deel ‘opgewaardeerd’ door de relativiteitstheorieën van Albert Einstein, en samen konden ze bijna alle fysische verschijnselen op een bevredigende wijze verklaren. Deze klassieke theorieën vormden de basis waarop de hele bovenbouw van de fysica rustte.

Maar aan het begin van de 20e eeuw ontdekten natuurkundigen dat subatomaire deeltjes zoals elektronen zich konden gedragen op manieren die de voorspellingen van de klassieke fysica tartten. Om dit gedrag te verklaren, formuleerden ze de theorieën en principes van de kwantummechanica – een reeks natuurwetten die het gedrag van elektronen en andere subatomaire deeltjes heel goed konden voorspellen.

Enkele van de meer bekende onder deze natuurkundigen waren Einstein, Niels Bohr, Erwin Schrödinger en Werner Heisenberg. Deze natuurkundigen -en anderen- zouden spoedig ontdekken dat Erwin Schrödinger, terwijl hij nieuwe theoretische en technologische vergezichten opende ook enkele vreemde voorspellingen deed. Zo konden volgens hem elektronen door muren heen tunnelen, konden deeltjes zich tegelijkertijd op twee plaatsen tegelijk bevinden, konden zwarte gaten verdampen, en kon informatie sneller dan het licht tussen waarnemers worden uitgewisseld.

Het was een cruciaal moment in de geschiedenis, toen de natuurkunde in een staat van grote omwentelingen geraakte. Het bekende klassieke beeld van de werkelijkheid werd verstoord door een beeld dat te gek leek om waar te zijn, ook al verklaarde het talloze experimentele waarnemingen die eerst niet waar konden zijn. Einstein, Bohr, Schrödinger, Heisenberg en anderen waren diep geraakt over de implicaties ervan. Ze stonden inderdaad voor een persoonlijk dilemma: een belachelijke theorie geloven die werkte, of die verwerpen voor een intuïtieve theorie die niet werkte.

Op dit kritieke moment ontdekten ze dat hun idee, dat de wereld die we zien niet de werkelijkheid zelf is, maar een projectie op ons bewustzijn, niet helemaal nieuw was. In de oude Indiase teksten die bekend staan ​​als de Upanishads, vonden ze echo’s van hun theorieën, en tevens een filosofische basis om ervoor te zorgen dat ze niet langer op drift zouden raken door de implicaties van de kwantummechanica.

Een vreemde wereld

Kwantumfysica kreeg vorm door verschillende contra-intuïtieve ontdekkingen met betrekking tot het inconsistente gedrag van licht. James Maxwell toonde in 1865 aan dat licht gemodelleerd kon worden als elektromagnetische golven. In 1905 publiceerde Albert Einstein zijn artikel over het foto-elektrisch effect, waarin hij voorstelde dat licht bestaat uit kleine massaloze deeltjes, fotonen genaamd. Louis de Broglie, een Franse aristocraat, combineerde deze opvattingen in 1924 met de gewaagde suggestie dat alle materie golfachtig gedrag vertoont. Deze visie, bekend als ‘de dualiteit van golf en deeltje’, opende een doos van Pandora, met argumenten die de aard van de werkelijkheid, zelfs het bestaan ​​ervan, uitdagen.

Volgens de klassieke fysica zijn microscopisch kleine deeltjes zoals elektronen massieve bolvormige materiebolletjes. De kwantumfysica vervangt dit beeld door iets dat vreemd is aan onze overtuigingen. Er wordt beweerd dat een elektron zich niet op één plek bevindt, maar in een diffuse wolk van waarschijnlijkheden. Als je het elektron probeert te observeren, is de kans groter dat je het in een dichter gebied van de wolk aantreft dan in een minder dicht gebied.

Deze wolk wordt wiskundig weergegeven door de golffunctie. En de kern van de kwantumfysica is een vergelijking die bepaalt hoe een golffunctie evolueert naarmate de tijd verstrijkt. De Oostenrijks-Ierse natuurkundige Erwin Schrödinger publiceerde dit inzicht in 1926, en daarom wordt dit de Schrödinger-vergelijking genoemd.

Wetenschappers vinden het boeiend om de spanning weer te geven tussen de realiteit die wordt beschreven door de kwantumfysica en de werkelijkheid die we met onze zintuigen kunnen waarnemen. Aangezien macroscopische objecten zoals bomen en auto’s zijn samengesteld uit microscopisch kleine deeltjes zoals atomen en moleculen, die zich op hun beurt ook gedragen als golven, moeten macroscopische objecten zich óók gedragen als golven. Maar dit is niet wat we ervaren. De computer waarop ik dit artikel heb geschreven en het apparaat waarop je dit leest, voelen zeker niet aan als golven!

Dus wanneer gedraagt ​​iets zich niet meer als een golf, en begint het zich te gedragen als een stuk materie, een object dat strikt uit deeltjes bestaat?

Verrassend genoeg gebeurt dit als we het observeren. Volgens de ‘Kopenhagen-interpretatie’ van de kwantummechanica zorgt het observeren van een object ervoor dat het zijn kwantum-aard verliest en zich samenvoegt in de klassieke vorm die we gewend zijn. Deze samenvoeging van de golffunctie houdt in dat de werkelijkheid die we zien alleen bestaat als wij er zijn om haar waar te nemen.

Een waarnemer neemt niet alleen de werkelijkheid waar, hij maakt die werkelijkheid.

Een waarnemer neemt niet alleen de werkelijkheid waar, hij maakt die werkelijkheid. Als ze aan zichzelf zouden worden overgelaten, zouden de dingen als golven blijven totdat iemand ze observeerde. Einstein, die zich hiermee niet kon verzoenen, vatte het curieuze element in de conclusie van de kwantumfysica samen toen hij een vriend vroeg: “Geloof je dat de maan alleen bestaat als ik ernaar kijk?”

De subjectieve werkelijkheid van de Upanishads

De Upanishads bestaan uit een verzameling Sanskriet teksten die gedurende duizenden jaren mondeling zijn overgedragen van leraar op leerling. Terwijl de Veda’s rituelen voorschrijven om goden te sussen, houden de Upanishads zich bezig met de aard van de werkelijkheid, de geest en het zelf.

Schrödinger kwam rond 1918 voor het eerst in aanraking met de Indiase filosofie, via de geschriften van de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer. Schopenhauer, een fervent onderzoeker van de Upanishads, verklaarde: “In de hele wereld is er geen studie die zo heilzaam en zo verheven is als die van de Upanishads. Het is de troost van mijn leven geweest. Het zal de troost van mijn dood zijn”.

De Upanishads beschrijven de relatie tussen Brahman en het Atman. Brahman is het universele zelf, of de ultieme enkelvoudige werkelijkheid. Het Atman is het innerlijke zelf van de individu, de ziel. Een centraal thema in de Upanishads luidt “tat tvam asi”, wat betekent dat de Brahman en de Atman identiek zijn. Er is maar één universeel zelf, en we zijn er allemaal één mee. (Vertaler: letterlijke betekenis van “tat tvan asi:  is “dat zijt Gij”)

De Isha Upanishad stelt: “Brahman vormt alles wat leeft of niet-leeft … de wijze weet dat alle wezens identiek zijn aan zijn zelf, en zijn zelf is het zelf van alle wezens.”

Schrödinger was gefascineerd door deze gedachte. Volgens Subhash Kak’s boek The Wishing Tree (2008) noemde Schrödinger zijn hond Atman, en zijn toespraken eindigden vaak met de uitspraak ‘Atman = Brahman’, iets dat hij zelf -enigszins zelfverheerlijkend- de Schrödinger vergelijking noemde. Toen zijn affaire met de Ierse kunstenares Sheila May eindigde, schreef ze hem een ​​brief die zinspeelde op deze fascinatie.

“Ik keek je in de ogen en vond daar al het leven, die geest waarvan je zei dat die niet meer jij of ik was, maar wij, één geest, één wezen … je kunt je hele leven van me houden, maar we zijn nu twee, niet één.”

Kwantumfysica elimineert de kloof tussen de waarnemer en het waargenomene. De Upanishads zeggen dat de waarnemer en het waargenomene dezelfde dingen zijn. In zijn boek What is Life? uit 1944 formuleerede Schrödinger een eigenaardige gedachte. Als de wereld inderdaad wordt gecreëerd door onze observatie, zouden er miljarden van zulke werelden moeten zijn, één voor ieder van ons. Hoe komt het dan dat jouw wereld en mijn wereld hetzelfde zijn? Als er iets in mijn wereld gebeurt, gebeurt het dan ook in jouw wereld? Wat zorgt ervoor dat al deze werelden met elkaar synchroniseren?

Hij vond zijn antwoord opnieuw in de Upanishads. “Er is duidelijk maar één alternatief”, schreef hij “namelijk de eenmaking van de geest of het bewustzijn. Hun veelheid is slechts schijnbaar, in werkelijkheid is er maar één geest. Dit is de leer van de Upanishads.”

Volgens de Upanishads bestaat alleen Brahman. Alles wat we om ons heen zien, is Maya, een vervorming van het Brahman, veroorzaakt door onze onwetendheid en onze onvolmaakte zintuigen. De Chandogya Upanishad zegt: “Dit alles is Brahman. Alles komt van Brahman, alles gaat terug naar Brahman, en alles wordt ondersteund door Brahman.”

Hierover schreef Schrödinger: “… er is maar één ding, en dat wat een veelvoud lijkt te zijn, is slechts een reeks verschillende aspecten van dit ene ding, voortgebracht door een misleiding, (de Indiase Maya’s). Dezelfde illusie wordt bijvoorbeeld weergegeven in een galerij met spiegels. En op dezelfde manier bleken de berg Gaurisankar en de Mount Everest dezelfde piek te zijn, gezien vanuit verschillende valleien ”

Volgens de Upanishads bestaat alleen Brahman. Alles wat we om ons heen zien is Maya.

Het is gemakkelijk in te zien waarom een ​​dergelijk concept Schrödinger zou hebben aangesproken. De kwantumfysica houdt vol dat de werkelijkheid bestaat als golven, en de dualiteit van golfdeeltjes ontstaat door onze waarneming. Omdat we de ware golfkarakteristiek van de werkelijkheid niet kunnen waarnemen, reduceert onze waarneming deze tot de onvolledige werkelijkheid die wij zien. Deze reductie is wat we kennen als de ineenstorting van de golffunctie. De opkomst van Maya komt dus precies overeen met deze ineenstorting.

Schrödinger verwees niet terloops naar de Upanishads. In plaats daarvan had hij hun kernboodschap volledig geïnternaliseerd. “Ontelbare zonnen, omringd door mogelijk bewoonde planeten, een veelvoud aan melkwegstelsels, elk met zijn ontelbare zonnen … Volgens mij zijn al deze dingen Maya.”

De Upanishads beschrijven hoe de werkelijkheid uit het bewustzijn voortkomt. Maar bewustzijn kan niet als substantie of als orgaan in ons lichaam worden gevonden. Hoe kan in dat geval een niet-materieel bewustzijn onze materiële lichamen beheersen? Hoe gaat de geest precies om met materie? Deze vraag staat bekend als ‘het lichaam-geest-probleem’ en heeft filosofen lange tijd gekweld. Omdat we deze interactie niet hebben kunnen lokaliseren of verklaren, blijft er een bedrieglijk eenvoudige keuze over: òf bewustzijn òf de realiteit bestaat niet.

De meeste representanten van de moderne wetenschap neigen tegenwoordig naar de materialistische opvatting – dat bewustzijn een bijproduct is van de neurochemische processen die plaatsvinden in onze hersenen. Het bewustzijn hangt van deze processen af, en kan niet zonder hen.

Anderzijds houden de Upanishads een idealistische visie hoog – dat bewustzijn op zichzelf bestaat, en dat de fysieke wereld ervan afhangt. Er is geen objectieve werkelijkheid die onafhankelijk van de waarnemer bestaat. Schrödinger steunde deze opvatting en klaagde over de afkeer ervoor: “Het moet worden gezegd dat deze doctrine voor het Westerse denken weinig aantrekkingskracht heeft, onverteerbaar is, fantastisch, en onwetenschappelijk. Welnu, dit is zo omdat onze wetenschap – de Griekse wetenschap – gebaseerd is op objectivering, waardoor ze zichzelf heeft afgesneden van een adequaat begrijpen van het onderwerp van kennis, van de geest. ”

“Dus het lichaam-geest-probleem”, schreef hij, “is onze vruchteloze zoektocht naar de plaats waar de geest inwerkt op de materie of omgekeerd … De materiële wereld is alleen geconstrueerd ten koste van het zelf. Dat wil zeggen zonder de geest. De geest maakt er geen deel van uit. Het is dus duidelijk dat de geest er niet naar kan handelen, noch door een van zijn onderdelen kan worden beïnvloed.” 

Wie alle wezens in zijn eigen zelf ziet en zijn eigen zelf in alle wezens, verliest alle haat en angst.”

Natuurkundigen en Upanishads

Schrödinger was geëmotioneerd door de Upanishads. Hij besprak ze met iedereen die hij ontmoette en deed vastbesloten pogingen om het in zijn leven op te nemen. De tekst op zijn grafsteen luidt: “ Dus al het Zijn is een uniek Zijn. En dat blijft zo als iemand sterft. Dit vertelt je dat hij niet ophield te bestaan.”

En hij was niet de enige. Niels Bohr heeft de beroemde uitspraak gedaan: “Ik ga naar de Upanishad om vragen te stellen.” In The Tao of Physics (1975) schreef Fritjof Capra over de tijd dat Heisenberg Rabindranath Tagore ontmoette, en deed de uitspraak dat ‘de introductie tot het Indiase denken Heisenberg veel troost bracht’.

Robert Oppenheimer, die het Manhattan-project leidde om de eerste kernwapens ter wereld te ontwikkelen, leerde Sanskriet zodat hij de Bhagavad Gita in zijn oorspronkelijke vorm kon lezen. Toen hij getuige was van de ontploffing van de eerste atoombom, herinnerde hij zich een beroemd vers uit de Gita, waarin Krishna Arjuna zijn ware gedaante laat zien. Hij vertaalde het vers als volgt: “Nu ben ik de Dood geworden, de vernietiger van werelden.”

De Upanishads boden troost – een opvatting over de werkelijkheid en het universum, gebaseerd op waarneming en redenering. In de verkregen inzichten uit deze teksten vonden de natuurkundigen morele troost, intellectuele moed en spirituele begeleiding.

Schrödinger was in de eerste plaats een natuurkundige die diepgeworteld was in de methoden van de wetenschap. De Indiase filosofie kalmeerde zijn ziel, maar het is onwaarschijnlijk dat het hem hielp om wiskundige vergelijkingen te formuleren.

In feite was Schrödinger vaak kritisch over veel Indiase ideeën, en hij wees erop dat ze vatbaar waren voor bijgeloof. De moderne wetenschap vertegenwoordigde volgens hem het hoogtepunt van het menselijk denken. Hij zocht de Indiase filosofie niet om de methoden van de wetenschap te vervangen, maar om geïnspireerd te worden. Hij was zich ervan bewust dat het niet gemakkelijk was om twee denkpatronen te vermengen die duizenden jaren van elkaar gescheiden waren. Hij geloofde dat het westerse denken – met grote zorg – ideeën uit de Indiase filosofie moest ontlenen.

Zoals hij schreef: “Ik geloof dat dit precies het punt is waarop onze huidige manier van denken moet worden aangepast, misschien door een beetje bloedtransfusie afkomstig uit het oosterse denken. Dat zal niet gemakkelijk zijn. We moeten op onze hoede zijn voor blunders – bloedtransfusie heeft altijd grote voorzorgsmaatregelen nodig om stolling te voorkomen. We willen de logische precisie die ons wetenschappelijk denken heeft bereikt niet verliezen, en dat is ongeëvenaard, waar en wanneer dan ook.”

Afgezien van de filosofie hebben Indiase denkers essentiële wetenschappelijke bijdragen geleverd aan astronomie, wiskunde, literatuur, rechten, biologie, psychologie en aan de meeste andere gebieden van het menselijk streven, zo niet aan allemaal. Ze krijgen vaak niet de erkenning die hen toekomt.

De Upanishads prediken zelf een boodschap van eenheid en zijn tegen elke vorm van discriminatie. Om de woorden van de Isha Upanishad te citeren: “Wie alle wezens in zijn eigen zelf ziet en zijn eigen zelf in alle wezens, verliest alle haat en angst.”

 

Auteur van dit artikel: Viraj Kulkarni. Hij heeft een master in computerwetenschappen van UC Berkeley. Hij zit op Twitter op @VirajZero.

 

Vertaling Hansjelle Dijkstra

Het Avatamsaka soetra (slot). Sudhana’s weg

Het Avatamsaka soetra gaat over de weg van de pelgrim Sudhana en deze staat voor de wording van de bodhisattva in het Mahayana boeddhisme. In feite is dit de weg van een ieder die van het meditatiekussen opstaat en het ondermaanse bestaan inloopt.

Sudhana’s weg begint met het brandende verlangen om wakker te worden, te zien, in het Sanskriet bodhicitta genoemd. Of beter gezegd, dit brandende verlangen begint met hem, nog voordat hij er zelf erg in heeft. Het verlangen naar ontwaken voert de pelgrim in achtendertig delen van het Avatamsaka soetra langs vijftig leraren en leraressen, die hem allemaal inzichten en tips voor beoefening geven, om hem tenslotte te brengen tot de toren van Maitreya in deel negenendertig van het soetra. Hier, in de Gandhavyuha, ziet Sudhana voor het eerst de wonderlijke realiteit van zijn aan den lijve ervaren. Hij ontwaakt voor het feit dat niets, maar dan ook niets, in ruimte en tijd is uitgesloten van zijn aanwezigheid in dit moment en op deze plaats. Alles komt hier samen, precies zoals het is, zonder elkaar te hinderen, in een natuurlijke orde en in volmaakte vrijheid. Deze wonderlijke maar o zo reële werkelijkheid, in feite de enige werkelijkheid die is, wordt ook wel de Dharmadhatu genoemd, de werkelijkheid van sunyata, ‘leegte’. Maar ze is verre van leeg! Ze is een werkelijkheid van overvloed en vervulling: alles is hier aanwezig, in dit moment, op deze plek, niets ontbreekt. We zouden sunyata daarom beter kunnen vertalen met ‘onbepaald’, want ik kan niet bepalen wat deze werkelijkheid is, noch wat erin verschijnt. Woorden schieten tekort, concepten keren ervan terug, mijn kennen heeft er geen vat op.

Met het horen van het knippen van Maitreya’s vingers, keert Sudhana weer terug naar zijn beperkte, door en door geconditioneerde, vergankelijke bestaan, compleet met zijn dualistische wijze van waarnemen en denken. Maar hij keert terug met twee vragen. Ten eerste, hoe ga ik de overvloed die ik heb ervaren en die ik amper kan houden, delen? En, hoe ben ik anderen van dienst? Waarmee deelt Sudhana de overvloed en waarmee dient hij? Dat kan maar een ding zijn: zijn door en door geconditioneerde, beperkte bestaan, precies zoals het is. In het terugkeren naar zijn individuele leven door het horen van het knippen van de vingers, neemt Sudhana voor het eerst van zijn leven zijn individuele bestaan bewust aan. Dit is het. Hiermee doe ik het. Dit is de pijp waardoorheen de vervulling stroomt, dit is het instrument ten bate van anderen.

Hiermee staat zijn individuele bestaan niet meer ten dienste van zijn ik, maar ten dienste van zijn wakkere aanwezigheid (jnana, het licht waarin alles verschijnt), adhisthana, het ‘iets gaat zijn gang’ dat door ons heen stroomt en… Pranidhana, zijn voornemen om alle levende wezens te dienen, dat tot de geboorte van de bodhisattva heeft geleid. Door pranidhana staan we op van ons kussen en lopen de wereld in om precies datgene te delen wat we zijn.

Is hiermee zijn brandende verlangen tot rust gekomen? Geenszins, zo stelt de laatste alinea van deel negenendertig van het Avatamsaka soetra: bodhisattva Maitreya sprak tot Sudhana: ‘Wanneer iemand enig werk wil verrichten, is het eerste waarop hij zich richt zijn eigen leven. Precies zo is het wanneer de Bodhisattva de beoefening van alle waarheden van de Boeddha wil uitvoeren, dan is het eerste waarop hij zich richt, zijn brandende verlangen om te ontwaken (bodhicitta) is. Wanneer iemand zijn eigen leven verliest, is hij niet meer in staat enig werk voor zijn ouders en vrienden te verrichten. Precies zo is het wanneer de Bodhisattva zijn brandende verlangen om te ontwaken verliest, dat hij zijn zicht (jnana) verliest en niet meer in staat is zijn Boeddha-inzicht voor alle levende wezens te gebruiken.’

De bodhisattva zal moeten blijven oefenen, onderzoeken, onderhouden, verlangen, om zijn zicht niet te verliezen. We vergeten snel en laten ons gemakkelijk meeslepen in onze bevangenheid. Daarom brengt Sudhana in het laatste deel van het Avatamsaka soetra een bezoek aan Samanthabadra bodhisattva, de bodhisattva van toewijding en beoefening, om tenslotte met hem samen te vallen en zich de rest van zijn wonderlijke weg te wijden aan onderzoek en realisatie, slijpen en rijpen, ontwaken en incarneren.

Als basistekst voor mijn vertaling heb ik het ‘palmblad manuiscript’ van de Royal Asiatic Society in Londen gebruikt, folio 247b en verder, waar ik toegang toe had via mijn Sanskriet leraar destijds, de pandit Pran Paul, de specialist op het gebied van Avalokitesvara (Kanzeon bodhisattva).

Probeert de evolutie postmoderne fouten te corrigeren in dit ‘Trump Tijdperk’?… door Nick Hilden

Ken Wilber denkt van wel……

“Een land waarin 50 procent van de bevolking ronduit een hekel heeft aan de andere 50 procent, is geen land dat vooruitgang kan boeken met enige vorm van gratie, waardigheid en integriteit. En dat is precies de situatie waar in de Verenigde Staten zich op dit moment in bevinden.”

Schrik en verrassing sloegen op hol toen het presidentschap werd gewonnen door een reality-tv-ster die ooit een rolletje speelde in Home Alone2. Sinds die noodlottige dag hebben theoretici een reeks van verklaringen aangevoerd over hoe het kon gebeuren.

Ongebreideld racisme en vrouwenhaat, ophitsen van de media, misstappen van Clinton, wijdverbreide economische stress, de e-mails, Rusland – het zijn slechts enkele van de hypothesen die zijn aangedragen. Maar één denker heeft een enigszins nieuw en gedetailleerd idee over hoe en waarom het allemaal ten onder ging. In ‘Trump and a Post-Truth World’ presenteert schrijver, filosoof en systeemtheoreticus Ken Wilber een uitgebreide opvatting over het bovenstaande. Het was niet alleen de schuld van racisme, noch was het Clintons rechteloos maken van de zwakkeren in de samenleving. Het waren beide en nog veel meer.

Volgens Wilber is het de schuld van het universum.

Dit zal wat uitleg vergen.

De Groeihiërarchie van de Evolutie

Ken Wilber is de leidende geest achter de Integral Theory-beweging, die ernaar streeft vrijwel alle kennis, ervaringen en manifestaties samen te brengen in één enkele, verenigde metatheorie. Hij geeft een uitgebreide uitleg van Integrale Theorie in zijn boeken Sex, Ecology, Spirituality, en het veel meer toegankelijke A Theory of Everything, en zijn meest recente opus The Religion of Tomorrow. Maar voor onze doeleinden hier zal ik proberen om een beperkt overzicht op te stellen. Zo kaal mogelijk.

Wilber plaatste het hele bestaan ​​in een raster van vier kwadranten dat twee ervaringsassen in kaart brengt: interieur-exterieur en individueel-collectief. Zijn theorie stelt dat individuen, culturen, sociale systemen, en inderdaad al het andere, zich langs deze groeihiërarchieën ontwikkelen.

De All-Quadrants, All-Levels Map of Integral Theory

Als een mens volwassen wordt, ontwikkelt hij zich bijvoorbeeld door middel van een reeks interne stadia. Een baby kent alleen overlevingsimpulsen, en als peuter kent hij alleen zijn ego. Van daaruit leert het zijn kleine sociale groep waarderen. Hij overstijgt dit vervolgens om een ​​individu te worden met een mondiaal perspectief buiten de sociale groep, alvorens de perspectieven van alle individuen op multiculturele schaal te leren herkennen. Om dit verder te vereenvoudigen: egocentrisch wordt etnocentrisch en wordt wereldcentrisch.

Samenlevingen werken ook op deze manier. Bijvoorbeeld, etnocentrische, religieuze en autoritaire rijken en monarchieën, (die burgers ondergeschikt maakten aan het ego van degenen die aan de macht waren), maakten bijvoorbeeld plaats voor democratieën die opkwamen voor individuele rechten. Denk maar aan de Franse en Amerikaanse revoluties die in de afgelopen 60 jaar leidden tot een radicaal relativisme dat de nadruk legt op unieke subjectieve, contextuele realiteiten. Denk ook aan hoe de burgerrechtenbeweging en de culturele revolutie van de jaren zestig de concepten van zelfbeschikking en individuele vrijheid van de Amerikaanse grondleggers verdiepten en uitbreidden.

Eikel werd jong boompje, werd eik. Of in ons geval werd traditioneel (religieus, autoritair, etnocentrisch) modern. Wetenschap, rationaliteit, mondiaal zakendoen, individualistisch werd postmodern, (context-gebaseerd multiculturalisme).

En volgens Wilber: “De welbekende strijd tussen deze drie waardensystemen wordt overal ‘de cultuuroorlogen’ genoemd.” 

Nu moet erop worden gewezen dat Wilber benadrukt dat geen van deze stadia “beter” of “slechter” zijn dan de andere. Het zijn gewoon ontwikkelingsfasen die alle mensen kunnen ervaren. Als er een “waarde” is die boven elkaar kan worden geplaatst, is dat alleen het feit dat iemand met elk hoger niveau een meer inclusief perspectief krijgt. Een eik is niet “beter” dan de eikel waaruit hij groeide, maar je kunt zeker een weidser uitzicht krijgen vanaf zijn takken.

Het is ook belangrijk om te vermelden dat niet iedereen, en in feite maar heel weinig mensen, zich ontwikkelen tot de hogere regionen van dit spectrum. De meeste mensen nemen een vaste positie in en blijven daar in plaats van verder te gaan. Dit gebeurt om een ​​aantal redenen. Er komen maar weinig zaden uit, slechts een handvol daarvan groeit verder, en nog minder daarvan dragen vrucht.

En de ontwikkeling van culturen kan worden beoordeeld aan de hand van de verhoudingen van de bevolking die aan deze stadia kunnen worden toegeschreven. Volgens ontwikkelingsonderzoekers is de overgrote meerderheid van de huidige wereldbevolking etnocentrisch.

De Amerikaanse Revolutie vond pas plaats toen er een groep van moderne-individualisten was ontstaan die groot genoeg was om een ​​’voorsprong’ in de ontwikkeling tot stand te brengen. Later kwam de burgerrechtenbeweging alleen tot stand toen er genoeg mensen postmodern werden en het voortouw namen.

Dit, zegt Wilber, is zoals het gaat bij onze individuele ontwikkeling en collectieve sociale evolutie. En we zijn allemaal klaar voor de volgende stap.

De huidige stand van zaken

Het is vrij duidelijk te zien waar de verschillende facties van de Amerikaanse samenleving in deze hiërarchie zich bevinden.

Trump en Co genieten van hun traditionele etnocentrisme: bescherm onze kleine groep ten koste van alles – zonodig met een muur. Wilber heeft ze met een kleur gecodeerd als: ‘rood/amber’.

De Clintons en de Bushes van de wereld zijn modernisten: de rechten van het individu prevaleren boven alle overwegingen – tenzij het het zakendoen in de weg staat, omdat de voordelen van het zakendoen bovenal kunnen worden gerationaliseerd. De Integral Theory noemt ze ‘oranje’.

En Bernie Sanders vertegenwoordigt de postmodernisten: niets is belangrijker dan de individuele en culturele context – er is geen waarheid dan mijn eigen waarheid. Dit zijn de “groenen”.

We kijken nu allemaal naar de strijd tussen deze drie kampen.

Ogenschijnlijk heeft, volgens Wilber, de evolutie ons allemaal vooruit gestuwd naar het postmodernisme, dat vervolgens plaats zal maken voor een meer harmonieus integratief niveau van de samenleving. Maar deze evolutie heeft een probleem: de postmodernisten hebben hun, (en als ik eerlijk moet zijn, ook mijn), kijk te ver doorgevoerd, en daarmee hebben ze iedereen kwaad gemaakt. Evolutie inbegrepen.

Als gevolg hiervan is de evolutie gedwongen een stap terug te doen voordat ze weer vooruitgang kan boeken. Maar ik loop mezelf voorbij.

Voordat we kunnen komen tot waar Trump in dit plaatje past, moeten we eerst begrijpen waar het postmodernistische groen de fout in is gegaan.

Perspectiefloze waanzin: narcisme en nihilisme

Volgens Wilber zijn de postmodernisten om tal van redenen op een dwaalspoor geraakt. Maar hij schetst als centrale probleem hun standpunt dat hij ‘perspectiefloze waanzin’ noemt.

De kern van het postmodernistische geloof – althans theoretisch gesproken – zijn de beweringen dat iemands eigen ‘waarheid’ alle andere externe oplegging overtroeft, en dat feiten volledig contextueel zijn. Tot het uiterste gedreven, verheffen deze opvattingen narcisme, (geen waarheid behalve de mijne), en nihilisme, (helemaal geen waarheid), boven alles: “een cultuur van post-waarheid”.

“Dat ‘geen waarheid-idee’ onderwijzen in een ivoren toren,” legt Wilber uit, ”gescheiden van elke praktische realiteit, aan nietsvermoedende studenten is één ding; het in het echt in actie zien is iets heel anders”

Is het in de echte wereld, waar de meeste mensen op een egocentrisch/etnocentrisch ontwikkelingsniveau leven, een verrassing dat de ‘post-waarheid’-theorieën van groen verkeerd zouden worden toegepast? Dat ze, in plaats van multiculturele toepassingen voor deze concepten te zoeken, zich achter de ‘koning’ van narcisme en nihilisme zouden scharen?

“… het enige dat geldt voor Donald Trump – meer dan enig ander kenmerk dat hem definieerde, (meer dan zijn seksisme, meer dan zijn racisme, meer dan zijn xenofobie) – is dat elk woord dat uit zijn mond kwam anti-groen was en post-waarheid .”

Aan de ene kant hadden de etnocentristen misschien postmodernistische idealen overgenomen en misbruikt, terwijl ze aan de andere kant de postmodernistische houding zeker beu waren.

“Overal word je verteld dat je volledig gelijk bent en onmiddellijke en volledige empowerment verdient, maar overal worden je de middelen ontzegd om dit daadwerkelijk te bereiken. Je stikt, je lijdt, en je wordt heel, heel boos. “

Superioriteitscomplex

Wilber beweert dat groene postmodernisten in een ongelukkige val van slechte logica zijn getrapt:

“Ze geloofden dat alle kennis interpretatief is, behalve die van hen, die zou betrouwbaar zijn en een nauwkeurig beeld schetsen van de omstandigheden. Ze geloofden dat hun mening volkomen superieur is in een wereld waarin ze eveneens geloofden dat absoluut niets superieur was. Oeps.”

Met andere woorden, groenen bazuinen rond dat er geen waarheid is, behalve dat er geen waarheid is. Geen mening is beter dan enige andere mening, behalve hun mening, die de juiste is. Als dat tegenstrijdig klinkt, is dat omdat het zo is. Groenen oordelen net zo snel als dat ze zeggen dat we elk oordeel moeten verafschuwen.

“… groen multiculturalisme heeft het intense en absolute oordeel dat wereldcentrische, allesomvattende opvattingen categorisch beter zijn dan etnocentrische – dat zijn immers door macht gedreven en onderdrukkende opvattingen – maar het heeft daarnaast ook de overtuiging dat oordelen zelf inherent onderdrukkend en slecht zijn …”

En hoewel de zoektocht om multiculturalisme te implementeren zeer zeker bewonderenswaardig is, doen zich problemen voor als groen de omstandigheden waarbinnen het zoekt verkeerd identificeert. Groen lijkt totaal in de war door het feit dat etnocentrisch rood het niet eens is met de pluralistische bedoelingen:

“… Groen kijkt gewoon naar hun verschijning, naar hun gedrag, en wil dat elke persoon vrij is van oordeel, rangorde, onderdrukking, overheersing, dwang of controle door anderen. Wat groen helaas niet doet, is rekening houden met de innerlijke realiteit van elk van die individuen, en kijken naar welke van die individuen eigenlijk voor dat doel van gelijkheid zijn. Helaas blijkt dat de meerderheid van de individuen geen voorstander is van dat wereldcentrische doel. “

De meeste mensen zijn gewoon nog niet zover ontwikkeld dat ze pluralisme zelfs maar kunnen begrijpen. De eikel kan niet begrijpen hoe de eik de wereld ervaart.

Als gevolg hiervan ontstond een “call-out-cultuur”, toen postmoderne multiculturalisten probeerden verbijsterde etnocentristen te schande te maakten teneinde hen een ​​pluralistisch wereldbeeld te doen accepteren. Multiculturalisten die fundamenteel niet toegerust waren om de redenering achter deze schande te begrijpen.

“De culturele overtuiging was dat iedereen gelijk geschapen is, dat alle mensen een perfect en gelijk recht hebben op volledige persoonlijke macht, dat niemand intrinsiek superieur is aan iemand anders, (overtuigingen die opbloeiden met groen). Toch was de overweldigende realiteit er in toenemende mate een van een grimmige en snel groeiende ongelijkheid – in termen van inkomen en totale waarde, in eigendom van onroerend goed, werkgelegenheid, toegang tot gezondheidszorg, en in problemen met het ‘levenstevredenheid’ … Overal word je verteld dat je volledig gelijk bent en onmiddellijke en volledige zelfbeschikking hebt, maar overal worden de middelen je ontzegd om dit daadwerkelijk te bereiken. Je stikt, je lijdt en je wordt heel erg boos. ”

Gewapend met post-waarheidsideeën buiten hun bereik, aangevallen vanwege gedragingen die ze nooit in twijfel hadden getrokken, (en besef dat vanuit etnocentrisch standpunt blanke suprematie of een andere vorm van wij tegen de anderen vooroordelen te verwachten zijn – jouw groep is boven alles het belangrijkst tenslotte), en gehavend door een gebroken sociaal systeem, is het geen wonder dat deze etnocentrische massa zich tot iemand als Trump wendde.

De Evolutie Corrigeren

Wilber beweert niet dat dit een goede zaak is. Hij zegt wel dat dit een kans biedt. Volgens zijn denken doet de evolutie een stap terug en schept die in zekere zin de ruimte om postmoderne groenen ertoe te bewegen om op zichzelf te reflecteren en bied het de kans om echt leiderschap te op te pakken.
Zoals Wilber opmerkt, realiseerden de groenen zich binnen enkele dagen na de verkiezing van Trump de dwaasheid van ongeremde niet-waarheid. “De waarheid is nu belangrijker dan ooit”, verklaarde de New York Times.

Wilber beweert dat het nu de tijd is voor groen om “onwaarheid” achter zich te laten en het idee te poneren dat pluralisme in feite “beter” is dan etnocentrisme. En om dit effectief te doen, moeten ze leiderschap op zich nemen in plaats van zich ervoor te schamen. Om dit te bereiken, adviseert Wilber dat we een ‘bewuste ontwikkelingscultuur’ opzetten. Hij geeft een reeks specifieke aanwijzingen die dit doel zullen bevorderen. Hier zijn een paar van de belangrijkste:

  • Oranje modernisten moeten een universeel basisinkomen omarmen op een manier die voorziet in de materiële en interne behoeften van iedereen. Fysieke, materiële en emotionele veiligheid ondersteunt de evolutie.
  • Groene postmodernisten moeten meer aandacht besteden aan het oplossen van hun eigen problemen.
  • Perspectiefloze waanzin moet worden opgegeven. De nadruk op on-waarheid moet wijken voor de waarde van pluraliteit.
  • Groen moet zich bewust worden van de nadelen van overgevoeligheid. Wilber zegt dat we zullen weten dat dit is bereikt als grote komieken weer op universiteiten gaan optreden.
  • Groen moet leren om enthnocentrisch oranje te omarmen en lief te hebben zonder hun negatieve gedrag te bestraffen. Ze zijn niet “betreurenswaardig” – het zijn mensen die onderwijs, groei en leiderschap nodig hebben.

Volgens Wilber hebben groene postmodernisten gelijk als ze de waarde van multiculturalisme benadrukken. Het probleem doet zich voor als ze proberen om het racistische, vrouwenhatende en over het algemeen etnocentrische externe gedrag van Trump-aanhangers te schande te maken of zelfs te criminaliseren zonder aandacht te besteden aan de overwegingen die hen motiveren.

“… de gezonde, correcte, rechtvaardige reactie op dergelijke realiteiten is een houding van hulpvaardigheid, omhelzing, mededogen en zorgzaamheid.”

__________________________

Recensie bol.com:

Een provocerend en evenwichtig onderzoek van onze huidige sociale en politieke situatie – door een vooruitstrevende filosoof van onze tijd.

De wereld is in rep en roer. Terwijl populistische golven door Europa, Turkije, Rusland, Azië trekken en door de VS sinds de verkiezing van Donald Trump – bedreigen nationalistische en extremistische politieke krachten de vooruitgang die de afgelopen decennia is geboekt. Democratieën worstelen met nihilisme en narcisme. Hoe zijn we hier gekomen? En hoe kunnen we, met zoveel antagonisme, cynisme en onenigheid, de breuken in onze samenlevingen herstellen?

In dit provocerende werk past filosoof Ken Wilber zijn integrale benadering toe om uit te leggen hoe we zijn aangekomen waar we zijn en waarom er reden voor hoop is. Hij legt een groot deel van de schuld bij een mislukking aan de progressieve, voorhoede van de samenleving. Deze voorsprong wordt gekenmerkt door de wens om zo rechtvaardig en inclusief mogelijk te zijn, en hieraan hebben we het streven naar gelijke vrouwenrechten, de burgerrechtenbeweging, de milieubeweging en de zorg voor onderdrukking in al zijn vormen te danken. Dit is allemaal evolutionair gezond; wat ongezond is, is een sluipend postmodernisme dat elitair is, ‘politiek correct’, dat aandringt op een egalitarisme dat zelf paradoxaal genoeg hiërarchisch is, en dat neerkijkt op de minder ontwikkelde midden- en lagere klassen. Combineer dit met de techno-economische teloorgang van veel traditionele manieren om de kost te verdienen, en je krijgt een explosieve mix. Zoals Wilber zegt, voor sommige Trump-kiezers: “Overal word je verteld dat je volledig gelijk bent en onmiddellijke en volledige empowerment verdient, maar overal worden je de middelen ontzegd om dit daadwerkelijk te bereiken. Je stikt, je lijdt, en je wordt heel, heel boos. ”

Alleen wanneer leden van de voorhoede van de samenleving tot inkeer kunnen komen, kan er een nieuwe, integrale evolutionaire kracht ontstaan ​​die ons voorbij de sociale en politieke onrust van onze huidige tijd beweegt om echt leiderschap te bieden in de richting van grotere heelheid.

Vertaling Hansjelle Dijkstra

Wat we kunnen leren van de walvissen, haringen en zeesterren door Eva Meijer

Om de huidige problemen, zoals de klimaatcrisis, aan te pakken moeten we vloeibaarder denken. We staan als mens immers niet los van de natuurlijke wereld. ‘We hebben de haringen nodig.’

De zeespiegel stijgt. Momenteel beslaan zeeën en oceanen 72 procent van het oppervlak van onze planeet, en met het verder smelten van de ijskappen zal dat toenemen. Met dijken en schepen hebben mensen de zee steeds beter leren bedwingen, en misschien begrijpen. Maar luisteren naar de zee doen we weinig.

Een van de opgaven voor de filosofie op dit moment is om de mens niet meer als uitzondering te denken maar juist als deel van een groter geheel. Een onderdeel daarvan is beter leren luisteren naar de natuurlijke wereld. In het geval van niet-menselijke dieren is duidelijk waarom: zij hebben ook een perspectief op onze gedeelde wereld. Bij de zee is dat niet zo. Ik besloot om uit te zoeken of het toch belangrijk is om naar de zee te luisteren, en hoe dat ongeveer in zijn werk zou moeten gaan.

—————

Onze tijd wordt wel het Antropoceen genoemd, het geologische tijdperk dat gevormd is door de mens. Maar het is niet gevormd door al het menselijk handelen: het gaat om het handelen van een mens die zich verheven voelt boven de rest van de natuurlijke wereld, die vooruitgang economisch meet en autonomie benadrukt. Dat handelen heeft tot de grote problemen van onze tijd geleid – de klimaatcrisis, verlies van biodiversiteit, de coronapandemie. Sommigen denken dat de techniek ons daar weer uit zal redden. Maar technologische ontwikkelingen binnen het bestaande systeem laten dat systeem intact en we kunnen niet ongelimiteerd de aarde en een groot deel van haar bewoners uitbuiten. En er is al zo veel verloren. We hebben een andere houding nodig, andere soorten kennis, andere richtingaanwijzers.

De Franse socioloog en filosoof Bruno Latour schrijft in deze context dat we de wereld kwijt zijn. Omdat de wereld onder onze voeten vergaat en omdat verschillende groepen mensen geen gemeenschappelijk wereldbeeld meer hebben. Die zaken hangen bovendien samen.

Mensen die wetenschappelijk onderzoek over klimaatverandering serieus nemen en betogen dat we nu moeten handelen om überhaupt te kunnen overleven, zoals activisten en wetenschappers, staan volgens Latour tegenover degenen die niet bereid zijn om hun eigendom op te geven, die soms simpelweg ontkennen dat er een probleem is. Deze groepen zijn het niet alleen met elkaar oneens: ze delen geen referentiekader. Om de afstand tussen verschillende groepen te overbruggen en te kunnen voortbestaan, roept Latour ons op om een nieuwe politiek te ontwikkelen, die de aarde centraal stelt, want die aarde verbindt ons. We hebben nieuwe landkaarten nodig en nieuwe manieren om ons te wortelen in de wereld onder onze voeten.

Op zee kunnen we met onze zwemvliesloze voeten en veerloze lichamen niet landen, maar van de zee en haar bewoners kunnen we wel leren. Dat kan ons nieuw zicht geven op de toekomst. Zeker in een waterig land als Nederland lijkt dat geen overbodige luxe.

De meest voor de hand liggende manier om de zee te leren kennen lijkt haar te onderzoeken. Wetenschappers meten temperatuur en waterkwaliteit, brengen dieptes en afstanden in kaart, bestuderen eb en vloed. Maar bij veel van zulke praktijken en processen draait het erom het leven van mensen te vergemakkelijken of tenminste beter te begrijpen – niet om de zee als zee. Wetenschappelijke kennis is van oudsher vaak gericht op het efficiënter leren gebruiken van de aarde. Vaak wordt gedacht dat de mens in dit soort processen actief is, en de natuurlijke wereld passief. Maar dat blijkt niet zo simpel te liggen.

De Bajau, een nomadenvolk dat in en op de wateren van de Filipijnen, Maleisië en Indonesië van de visvangst leeft, kunnen wel dertien minuten onder water blijven zonder adem te halen – de meeste andere mensen redden het net een paar minuten. Net als bij walvissen is hun milt vergroot. Onderzoekers denken dat ze door het leven met de zee op hun eigen manier geëvolueerd zijn. De lichamen van andere zeewezens – of ze nu vleugels, schubben of schilden hebben – zijn op vergelijkbare wijze door het leven in of om de zee gevormd. En de invloed van de zee reikt verder, tot in wat wij vaak als specifiek menselijk beschouwen: de cultuur.

In Aan de rand van de wereld: Hoe de Noordzee ons vormde laat historicus Michael Pye zien hoe de Noordzee de levens van kustbewoners bepaalt en verandert. Hij beschrijft hoe verschillende groepen mensen in de Middeleeuwen steeds meer gaan leunen op de zee. Ze gebruiken die zee niet langer alleen om te vissen: ze gaan over het water op pad om nieuwe landen te ontdekken, pelgrimstochten te maken, vrouwen te roven en mensen tot slaaf te maken. De zee brengt Friezen en later Vikingen voort, volkeren die hun welvaart te danken hebben aan de zee. De Vikingen zijn zo trots op hun waterbestaan dat ze zich laten begraven in stenen schepen.

De zee zorgt voor nieuwe vormen van rijkdom en leidt tot uitwisseling van kennis, maar neemt ook levens – zo komt de pest overzee naar Europa. Pye schrijft dat de zee zelfs nieuwe vormen van bureaucratie laat ontstaan, omdat handel over water bijgehouden moet worden in een systeem dat in verschillende landen gelijk is. Dit systeem wordt uitgedrukt in wetten en andere documenten – woorden reizen ook over het water. De samenlevingen rondom de Noordzee krijgen zo mede door de aanwezigheid van de zee hun uiteindelijke vorm.

_____________

Dat de zee macht heeft wordt door de meeste mensen wel erkend – in Nederland gaan bijna alle kinderen naar zwemles – maar toch wordt er vaak een scherp onderscheid gemaakt tussen de manier waarop een ding, zoals de zee, invloed uitoefent, en de manier waarop mensen dat doen.

In de filosofische traditie is agency, het vermogen om te handelen, om iets teweeg te brengen in de wereld, over het algemeen voorbehouden aan mensen. Dat is omdat het verbonden wordt met intentionaliteit – je handelt volgens de meeste filosofen pas echt als je doet wat je je bewust voorneemt. Sterker nog, het wordt vaak vastgemaakt aan het vermogen tot het hebben van tweede-orde-gedachten, oftewel in staat zijn te denken over denken. Omdat dingen dat vermogen niet hebben, en volgens veel filosofen niet-menselijke dieren overigens ook niet, worden alleen mensen als actoren beschouwd.

Er zijn in de filosofische traditie ook altijd tegenstemmen geweest. Baruch Spinoza schreef dat de dingen macht hebben. Alle dingen willen in zichzelf volharden, schrijft hij, en mensen worden daardoor beïnvloed. Nieuwe materialisten, zoals Latour en Jane Bennett, borduren daarop voort, en noemen dat vermogen van de dingen ook agency. Deze nieuwe materialisten wijzen erop dat er allerlei soorten handelingen zijn, die ook bij mensen meer of minder intentioneel kunnen zijn. Bovendien zijn de handelingen van mensen en niet-mensen vaak met elkaar verweven. Mensen worden in hun handelen en denken beïnvloed door hun lichaam, de seizoenen, sociale patronen, taal, het landschap en ga zo maar door. Hetzelfde geldt voor andere dieren.

In deze opvatting van actorschap is de zee dus ook een handelend wezen, dat in assemblages, samenstellingen met andere wezens – van mossels tot academici – invloed uitoefent en zaken tot stand brengt.

_____________

Mensen zijn dus gevormd door de zee – als individuen en als samenleving. En de materialisten wijzen er terecht op dat wij ook lichamelijke wezens zijn die altijd in verbinding staan tot anderen. Toch lijken we dat vaak te vergeten en lijkt veel van wat we doen er juist op gericht afstand tot de rest van de wereld te creëren. Als we meer willen weten over de zee is het daarom goed om te rade te gaan bij de niet-mensen. Mensen die met de zee leven, zoals vissers of strandwachten, kunnen de zee vaak goed lezen – ze moeten wel. Maar zeedieren hebben een unieke toegang tot, en perspectief op, het zoute water. Ze weten bovendien hoe ze er duurzaam mee om kunnen gaan, iets dat van belang is in het denken over de toekomst.

Mensen hebben vissen over het algemeen niet erg hoog zitten. Dat geldt voor de meeste niet-menselijke dieren. Hun vermogen tot nadenken, hun gevoel, hun talen en culturen werden lang niet erkend en worden zelfs nu door sommigen nog ter discussie gesteld. Wetenschappelijk onderzoek naar de innerlijke levens van andere dieren speelt daarin een dubbelrol. Het kan ons helpen dieren beter te leren kennen maar heeft vaak de neiging om stereotiepe ideeën over bepaalde groepen te versterken. Ook wetenschappers zijn een product van hun cultuur.

In het geval van vissen werd bijvoorbeeld lang aangenomen dat zij geen pijn voelen en dus werd er tot 2005 vrijwel geen onderzoek naar hun pijnbeleving gedaan. Inmiddels is onomstotelijk bewezen dat ze wel degelijk pijn voelen – vissenbioloog Victoria Braithwaite schreef er een standaardwerk over. We weten ook dat ze gereedschap gebruiken, vrienden maken, samenwerken, depressief kunnen zijn (zalmen in de visindustrie gaan soms dood aan die depressies) en op verschillende manieren complex met elkaar en met wezens van andere soorten communiceren.

Een ander voorbeeld is dierculturen. Lang werd aangenomen dat andere dieren toch geen cultuur hadden, en daarom werd er geen onderzoek naar gedaan. Dat is in de laatste jaren veranderd. Uit dat onderzoek blijkt dat er in veel diergemeenschappen sprake is van cultuur, zoals bijvoorbeeld begrafenisrituelen, kennis over trekroutes, sociale kennis die doorgegeven wordt aan nieuwe generaties (hoe ga je met neushoorns om als olifant, dat soort dingen). Vooral in het geval van grote zoogdieren, zoals orang-oetans en orka’s, wordt cultuur steeds meer gezien als iets wat beschermd moet worden.

Culturele kennis in deze diergemeenschappen, over hun leefgebieden en het leven zelf, gaat momenteel verloren. Door de jacht, klimaatverandering die dieren dwingt hun habitat te verlaten, en andere menselijke invloeden. Dat heeft grote gevolgen voor het leven van de dieren die het betreft en daarom moeten niet alleen de individuen of de soorten beschermd worden, maar ook gemeenschappen. Andersom zou aandacht voor hun manier van leven mensen beter kunnen leren met de aarde om te gaan. Er zijn filosofen, zoals Steve Cooke en John Hadley, die voorstellen dat we bepaalde stukken land aan de dieren moeten geven, dat het dus hun eigendom moet worden, omdat zij er beter voor kunnen zorgen dan wij.

Zeezoogdieren, zoals dolfijnen en walvissen, hebben ook tradities, rituelen, talen en kennis over de zee die ze van generatie op generatie overdragen. Kleinere zeebewoners hebben weer een eigen perspectief op de situatie, net als zeevogels en stranddieren. Om dat perspectief te leren kennen, moeten we beter naar ze gaan luisteren.

—————

In de filosofie wordt taal al sinds de oude Grieken door de meesten afgebakend als mensentaal. Wie niet spreekt in mensentaal spreekt niet. Maar taal is breder dan dat en betekenis ontstaat ook buiten mensenwoorden om.

Dolfijnen hebben namen, octopussen communiceren met beweging en kleur, Caribische pijlinktvissen gebruiken kleursignalen op hun huid als een taal met een grammatica, er zijn vissen die elke ochtend samen zingen, garnalen kraken naar elkaar, kwallen gebruiken licht om elkaar dingen te zeggen (zie mijn boek Dierentalen voor meer over dieren en taal).

Het is voor mensen economisch gezien niet gunstig om deze uitingen als betekenisvolle communicatie te erkennen: het serieus nemen van deze wezens zou verstrekkende gevolgen hebben voor menselijke eet- en leefpatronen. Maar empirisch gezien staat buiten kijf dat de grens tussen mensen aan de ene kant, en alle andere dieren aan de andere kant, niet houdbaar is. En dat heeft morele gevolgen.

De meeste dierfilosofen zijn het met elkaar eens dat wezens die sentient zijn, oftewel in staat tot het subjectief ervaren van pijn en plezier, recht hebben op morele consideratie. Dit is ook wat veel dierenactivisten steeds onder de aandacht brengen. Die filosofen en activisten hebben gelijk, maar daarmee zijn we er nog niet. Het onderzoek naar taal en cultuur dat ik net besprak laat zien dat ze hun eigen samenlevingen vormen, dat ze zelf ideeën hebben over het goede leven en de wereld die we samen delen. Ze werkelijk serieus nemen vereist daarom ook dat we, waar mogelijk, met ze in gesprek gaan over het delen van de wereld. Dat is een kwestie van rechtvaardigheid.

Wanneer we over wier denken, raken vragen naar taal en moraal op een andere manier met elkaar verknoopt. Planten hebben geen centraal zenuwstelsel en worden niet beschouwd als sentient. Bij dieren is het erkennen van hun agency van belang in het kader van zelfbeschikking, bij planten is er waarschijnlijk niet op die manier een zelf. Toch laat recent wetenschappelijk onderzoek zien dat ook zij op complexe wijzen met elkaar en de rest van de levende wereld communiceren. En we weten van de dieren – en trouwens ook door de loop van de menselijke geschiedenis, want bepaalde groepen mensen zijn ook lang niet als subject beschouwd – dat we voorzichtig moeten zijn met het trekken van lijnen, omdat macht en kennis daarin zo hecht verweven zijn.

Bij de zee ligt het weer anders. De zee is niet sentient, er is geen sprake van een ik. Er is ook geen sprake van communicatie die vergelijkbaar is met die van sociale wezens. Sommige denkers betogen echter dat er geen ik nodig is om moreel serieus genomen te worden, en we in onze morele overwegingen niet naar individuen maar juist naar ecosystemen moeten kijken.

Volgens aanhangers van deep ecology heeft menselijk en niet-menselijk leven hetzelfde recht op floreren. De natuur staat in dit theoretische kader niet in dienst van de mens maar heeft een eigen morele waarde. Dat geldt niet alleen voor diersoorten, maar ook voor ecosystemen. In deze opvatting heeft de zee dus waarde als zee, los van haar waarde voor de mens. Die moet gerespecteerd worden in nieuwe beslissingen, en waar mogelijk moeten gebieden die door de mens uitgebuit zijn weer in ere hersteld worden.

Dit perspectief kan helpen in het denken over de waarde van de wereld om de mens heen, maar het staat haaks op een aantal diepgewortelde intuïties, zoals dat het hebben van een subjectieve ervaring – dat er een ‘ik’ is die iets ervaart – van moreel belang is. Als de zee geschaad wordt, is dat moreel van een andere orde dan wanneer een bultrug of een mensenkind geschaad wordt. De zee is een ander type wezen.

Maar dat de zee zelf geen morele waarde heeft wil niet zeggen dat de zee überhaupt geen waarde heeft – los van esthetische overwegingen speelt de zee een rol in allerlei morele en politieke relaties, en maakt ze leven mogelijk. Zoals andere ecosystemen hoedt de zee de levens van allerlei figuren. De zee verbindt (en scheidt) individuen, arrangeert ontmoetingen, is voertuig voor leven en werk, en ook jacht, industrie en vervuiling.

Luisteren naar de zee is dus niet van belang om met die zee te kunnen spreken als met een individu. Dat is de zee niet, daar heeft een zee niets aan, en dat is ook niet de manier waarop we rekening met de zee moeten houden. Maar onderzoeken hoe een zee relaties mogelijk maakt, en die relaties in kaart brengen, is nodig om onze verstandhouding met allerlei anderen te kunnen hervormen. En om opnieuw onze houding als mens te bepalen, in een tijd waarin we erachter komen dat onze uitzonderingspositie meer kwaad dan goed heeft gedaan. Dat vergt meer dan empirisch onderzoek: we moeten ook anders gaan denken.

Thales van Milete, die beschouwd wordt als de eerste filosoof in de westerse traditie, zag water als het primaire filosofische principe. Hij schreef dat de aarde op water rust en dat water het archè, het begin van alles, de eerste oorzaak, was. Alles stroomt en water symboliseert het worden. De meeste filosofen na Thales hebben moeite met de zee. Die is te vloeibaar, te weinig grijpbaar, te veranderlijk. Vaste dingen laten zich misschien makkelijker denken. Plato, Descartes, Kant, Hegel, ze slaan het water allemaal over. Maar er is een uitzondering.

In Marine Lover of Friedrich Nietzsche spreekt de Franse filosoof en psychoanalyticus Luce Irigaray als nautische geliefde tegen filosoof Friedrich Nietzsche. Ze neemt in de tekst de rol aan van de vrouw die in de filosofische traditie weggedrukt is. Ze eist geen plaats op bij of naast de mannen, maar nestelt zich in de ruimte die die mannen voor haar – en alle andere vrouwen – hebben overgelaten, om van daaruit te laten zien dat de hiërarchie op valse veronderstellingen berust. Nietzsche zag vrouwen niet als gelijken, zo konden ze bijvoorbeeld geen vriend zijn, alleen een geliefde. Dus besluit Irigaray hem als geliefde toe te spreken, en als een goede geliefde zegt ze hem de waarheid.

Het personage dat Irigaray als hoofdpersoon opvoert komt niet van het land maar uit de zee. Dat is geen toeval: ze wil wijzen op een werkelijkheid en een waarheid (het is tenslotte filosofie) die vloeibaar is, tegenover Nietzsche’s gehechtheid aan de aarde en de zon.

In het denken over de relatie tussen mensen en de natuurlijke wereld is die vloeibaarheid ook van belang. In de filosofische traditie leek de menselijke uitzonderingspositie stevig verankerd. Dat wij het belangrijkst zijn is de grond onder onze voeten. Maar feministische en dekoloniale theorie laten zien dat het beeld van de mens als autonome heerser niet klopt en bovendien gebouwd is op uitsluiting. Naarmate de ecologische crisis toeneemt en we meer leren over andere dieren brokkelt dat beeld verder af. We staan niet los van de natuurlijke wereld, we zijn met anderen verbonden, soms zelfs van ze afhankelijk, dat waren we altijd al. We moeten leren om dat weer serieus te gaan nemen, we moeten ons oefenen in het centraal stellen van de ander. In verantwoordelijkheid zit antwoord, schrijft Donna Haraway.

Latour wijst er steeds op dat kennis ook vloeibaar is. Dingen die vast lijken te zijn en te staan – feiten, kennissystemen, de tastbare aarde zelf – zijn eigenlijk culturele fenomenen, die altijd anders geïnterpreteerd kunnen worden. Dat heeft iets griezeligs. Het lijkt of we dan ineens afglijden naar fake news of relativisme. Maar dat is niet wat hieruit volgt. Juist door een stap terug te nemen en verschillende kennissystemen te vergelijken kunnen we op een nieuwe manier kritisch zijn – naar de geschiedenis en de toekomst. En momenteel staat er niet minder op het spel dan de aarde: als planeet en als denkfiguur.

—————

De vraag is niet of Nederland onder water verdwijnt, maar wanneer, schrijft klimaatwetenschapper Peter Kuipers Munneke in juli 2018 in een opiniestuk in de NRC. De zee komt, en onze dijken houden het nog wel een paar generaties, maar niet voor altijd. Voorspellingen over hoe snel de zeespiegel zal stijgen variëren. De uiteindelijke stijging zal mede afhangen van de beslissingen die mensen in de komende maanden of jaren zullen nemen, maar duidelijk is wel dat verandering in aantocht is.

In Nederland zijn we gewend onder zeeniveau te leven. Het water lijkt onder controle. Maar de komende jaren zal de zee weer een geduchtere tegenstander worden. Om de problemen die daaruit volgen het hoofd te kunnen bieden, zijn technologische uitvindingen niet genoeg. We zullen vloeibaarder moeten leren denken om nieuwe landkaarten, gemeenschappen en politieke praktijken te ontwikkelen. Hoe die eruitzien kunnen we niet alleen bedenken. Daarvoor hebben we de walvissen en de haringen en de zeesterren nodig. En zij ons.


Eva Meijer is filosoof, schrijver, kunstenaar en singer-songwriter. Ze schreef onder meer de romans Het schuwste dier (2011), Het vogelhuis (2016) en Voorwaarts (2019). In 2017 verscheen haar grensverleggende essay De soldaat was een dolfijn en in 2019 verscheen De grenzen van mijn taal, een essay over depressie. Bovenstaand essay schreef ze op verzoek van de Ambassade van de Noordzee

Bron: De Groene Amsterdammer

Het Avatamsaka soetra. Je diepste, brandende verlangen

Sudhana pelgrimstocht langs tweeënvijftig leraren en leraressen en de wonderbaarlijke verschijning in de toren van Maitreya begonnen met bodhicitta, zijn verlangen tot ontwaken. In een oude Indiaas wijsheidsboek, de Brihadaranyaka Upanisad, staat over dit verlangen geschreven: ‘Je bent wat je diepste, brandende verlangen is. Zoals je verlangen is, zo is je wil. Zoals je wil is, zo zijn je handelingen. Zoals je handelingen zijn, zo is je bestemming.’ Voor Sudhana was zijn brandende verlangen de vraag naar verlichting: hij wilde ontwaken en zien. Maar dit brandende verlangen kent veel verschillende vormen. Wat is jouw diepste, brandende verlangen?

Het brandende verlangen drijft ons en het is zeldzaam om je eraan toe te vertrouwen. Maar nog zeldzamer is het, om vanuit het ontwaken, de bodhisattva geboren te laten worden en terug te keren naar de wereld van beperking en verval. Dit is wat Sudhana deed, zoals we in de voorgaande vertaling van dit deel van het Avatamsaka soetra hebben kunnen lezen. In de Toren-samadhi ervoer hij hoe zijn aanwezigheid op dit moment en op deze plek alles in ruimte en tijd bevatte en hij zag zichzelf terug in elk ander wezen en resoneerde met de situatie waarin elk andere levend wezen verkeerde. Vanuit deze overvloed en vervulling, die tegen de randen van zijn bestaan op klotste, kwam geheel vanzelfsprekend de vraag ‘Hoe deel ik dit met anderen?’ op. Maar daartoe moest Sudhana weer terugkeren tot zijn beperkte, strak geconditioneerde en eindige vleesjas, want alleen dit door diepe patronen getekende bestaan, kan hij inzetten om de overvloed en vervulling die hij heeft ervaren met anderen te delen. Dit is het paradoxale bestaan van de bodhisattva ten voeten uit. Sudhana verlaat de Eeuwige om terug te keren als doodgewone sterveling in dit ondermaanse bestaan. In de woorden van het Avatamsaka soetra:

Maitreya sprak tot Sudhana: ‘Ga naar Manjusri en vraag hem naar verlichting’. Sudhana dankte Maitreya uit de grond van zijn hart en vertrok. Sudhana trok langs meer dan honderdtien steden, ging naar Sumanamukha en verbleef daar terwijl hij aan Manjusri dacht. Hij wenste vurig hem te ontmoeten. Toen strekte Manjusri over honderdtien mijl zijn hand uit, legde die op Sudhana’s hoofd en zei: ‘Goed gedaan, goed gedaan, O zoon van een goede familie! Nu je het verlangen naar verlichting (bodhicitta) hebt laten ontwaken, zoek je naar het leven van de Bodhisattva. O zoon van goede familie, het is zeldzaam om iemand te zien wiens verlangen naar verlichting is ontwaakt, maar het is nog zeldzamer om iemand te ontmoeten die, nadat zijn verlangen naar verlichting is ontwaakt, op zoek gaat naar het leven van de Bodhisattva. Daarom, O zoon van een goede familie, als je het inzicht wil bereiken dat de Al-ziende Ene bezit, zorg ijverig dat je je met goede vrienden (kalyanamitra) inlaat.’

Wordt vervolgd.

Boze mensen

Een veel gehoorde klacht in tijden van crisis is, dat er zoveel boze mensen zijn. Mensen die zich niet aan de gestelde regels houden en een grote bek geven als ze aangesproken worden op iets. Nu is het zo, dat dit een tendens is die al veel langer gaande is en niet alleen toegeschreven kan worden aan de crisis van nu. De uitspraak ‘korte lontjes’ wordt al langer gebruikt om aan te geven dat de moderne mens niet meer alles pikt wat hem of haar wordt voorgeschoteld.

Als je nadenkt over tijden van crisis, hoe men b.v. in WOII met weerstanden omging, dan zie je dat er een groot verschil is in tolerantie. Terwijl  wat wij meemaken, eigenlijk maar een fractie is van wat mensen in WOII meemaakten. De  vraag die rijst is: zijn wij dan zoveel mondiger en krachtiger geworden. Het antwoord is volgens mij: neen! Dit zal de lezer wellicht verwonderen maar de oorzaak van onze korte lontjes zit hem volgens mij in heel iets anders.

Na de ontdekking van 1930 van Pluto hebben de mensen die vanaf die tijd geboren werden, een heel ander bewustzijn meegekregen dan de mensen die daarvoor zijn geboren. Toen Pluto ontdekt werd aan de hemel, ontstond er een eerste aanzet voor het bewustzijn van de vrije wil. Dit had in aanvang tot gevolg dat de mensen die vóór 1930 geboren werden deze verandering in de evolutie waarnamen maar dit moeilijk in hun systeem konden integreren; met andere woorden: zij hadden er geen zintuig voor. Wat zij voelden was een sterk gevoel van onrust; dit werd bij mensen die gevoelig hiervoor waren, (lees gecompliceerde aspecten met Pluto) geprojecteerd op hun medemens. Gevaarlijk werd het als deze mensen leiderschap opeisten zoals: Adolf Hitler, Stalin en Mao Zedong; zij wilden ook die vrije wil, maar zetten deze om in dictatuur. Een ander moest naar hun luisteren en daardoor werd hun wil als het ware in korte tijd versterkt en verwezenlijkt. De ander moest willen wat zij ook wilden NB. Adolf Hitler had Neptunus conjunct Pluto; Stalin had Mars oppositie Pluto en Mao Zedong Neptunus conjunct Pluto oppositie Mercurius:  De twintigste eeuw is daarom de meest gewelddadige eeuw allertijden, geworden.

Maar er is nog een factor! De bioloog/architect/astroloog A.T. Mann bespreekt kernachtig in een dun overzichtelijk boekje: Alles over reïncarnatie Uitgever Strengholt of in het Engels uitgebreider: The Divine Life Astrology waarin hij weergeeft dat vanuit de DNA opbouw van de mens overeenkomsten zijn met de dierenriemtekens en dat er door de evolutionaire ontwikkeling van de mens heen, een soort versnelling in bewustzijn optreedt. Zo had de mensheid 50.000 jaar nodig om één keer de dierenriemtekens te doorlopen om bewustzijn voor alle dierenriemtekens te krijgen. Beginnende 48.000 v. Chr. en eindigend in 1950 van de vorige eeuw. Dit proces verloopt niet gelijkmatig maar versnelt zich in ieder teken vanaf het dierenriemteken ram. Die versnelling is in de twintigste eeuw zo snel geworden, dat vanaf 1950 tot 2000 in slechts 50 jaar, de gehele dierenriem wordt doorlopen en die versnelling gaat nog steeds zo door ook in de 21ste eeuw.

Dientengevolge gaat het reïncarneren van zielen ook sneller omdat herkenbare energieën uit vorige levens sneller langskomen waarop de ziel onbewust reageert, met alle gevolgen van dien. Wanneer de theorie van Mann klopt, dan heeft bijna iedereen die nu leeft, ook een incarnatie gehad in de negentiende of twintigste eeuw. Omdat de herinnering relatief kort geleden is, en de twintigste eeuw zo gewelddadig is geweest, zijn deze zielen tot de tanden toe gewapend en halen van allerlei traumatische herinneringen uit het onbewuste en mengen dit met het huidige bewustzijn en zien dit als hun specifieke waarheid. Dit is waarschijnlijk de motor achter de zogenaamde complotdenkers; zij zijn in contact met hun getraumatiseerde verleden (slachtoffers van de holocaust, communisme alles wat in de twintigste eeuw passeerde) en vertalen dit naar de situatie van nu. En, omdat het onbewuste zich altijd in bizarre beelden manifesteert (denk aan dromen) gelooft men heilig in zijn eigen stelling.
Wat nu zo ingewikkeld is, is dat in elke complotgedachte toch een kern van waarheid zit. Aan de moderne mens is het de opdracht om daarmee te leren omgaan. Dit bereik je niet, zoals psychologen die zich recentelijk over dit onderwerp bogen, door de complotdenkers belachelijk te maken maar door met mensen die een uitgesproken visie hebben, in gesprek te gaan. Als je goed luistert zit in hun (heftige) overtuigingen vaak een asymmetrisch verband met een geschiedenis uit het recente verleden. In mijn boek: Het Collectief geheugen: Het verleden met zijn invloed in het heden (deel 1 en 2) ga ik dieper op dit onderwerp in. Eén en ander wordt ook zichtbaar in de (maansknoop) horoscoop; de plaats waar iets heftigs gebeurde wordt zichtbaar door gebruik te maken van de Astrocartografie. In mijn onlinecursus bespreek ik deze theorie; deze is nu in de Herfstaanbieding.

We hebben regeneratieve landbouw nodig, geen geo-engineering.

De ‘quick fix’-mentaliteit achter geo-engineering moet worden getransformeerd naar een die een bescheiden partnerschap met de natuur zoekt als we klimaatverandering willen aanpakken.

Geo-engineering kwam in het nieuws nadat de Amerikaanse National Research Council een voorstel had goedgekeurd om de planeet te omhullen met een laag sulfaat aerosolen om de zonnestraling te verminderen en de atmosfeer te koelen. Het voorstel is breed bekritiseerd vanwege mogelijke onbedoelde gevolgen, zoals aantasting van de ozonlaag, verzuring van de oceaan en verminderde regenval in de tropen. Misschien nog verontrustender is dat geo-engineering een technologische aanpak is die het economische en industriële systeem dat de klimaatverandering veroorzaakt onaangetast laat.

De mentaliteit achter geo-engineering staat in schril contrast met een opkomende ecologische, systeembenadering die vorm krijgt in de ‘regeneratieve’ landbouw. Meer dan alleen als een alternatieve strategie, vertegenwoordigt regeneratieve landbouw een fundamentele verschuiving in onze relatie met de natuur.

Regeneratieve landbouw omvat een reeks technieken die de bodem opnieuw opbouwen en daarbij koolstof vastleggen. Meestal worden bodembedekkende gewassen en vaste planten gebruikt zodat kale grond niet wordt blootgesteld, en dieren kunnen grazen op een manier die het grazen van dieren in de vrije natuur nabootst. Regeneratieve landbouw biedt ook ecologische voordelen die veel verder gaan dan koolstofopslag: het stopt bodemerosie, remineraliseert de bodem, beschermt de zuiverheid van het grondwater, en vermindert de schadelijke afvoer van pesticiden en kunstmest.

Maar deze methoden zijn traag, duur en onpraktisch om een ​​groeiende bevolking te voeden, toch?

Klopt niet. Hoewel uitgebreide statistieken moeilijk te verkrijgen zijn, overtreffen de opbrengsten van regeneratieve methoden vaak de conventionele opbrengsten.

(Informeer u over de situatie in Nederland op de site van de Wageningen Universiteit. Landbouw van de toekomst volgens de Wageningen Universiteit)

Aangezien deze methoden goede grond opleveren, onkruid verdringen en vocht vasthouden, kan de toevoeging van kunstmest en herbiciden worden verminderd of volledig worden geëlimineerd, wat resulteert in hogere winsten voor boeren.

Met de “no-till-methode”, (landbouw zonder te ploegen), worden zaden direct met specialistische beplantingsapparatuur in onbewerkte grond gezaaid. Het oogstrestant van voorgaande seizoenen blijft op het veld liggen om te decomposteren en de bovenste bodemlaag te beschermen. Door deze methode wordt het vocht in de bodem beter vastgehouden en is zowel de biodiversiteit als de potentiële oogst groter. Kortom, deze nieuwe methode biedt veel voordelen ten opzichte van traditionele landbouwtechnieken.

De methode is vooral populair in de VS, Brazilië en Australië; regio’s met een overvloed aan land en grootschalige boerderijen. No-till is uitermate geschikt voor een droog klimaat, omdat die methodiek het vocht in de bodem beter vasthoudt. No-till-methoden kunnen jaarlijks tot wel koolstof 2,5 ton koolstof per hectare vasthouden. Alleen al in de VS kan dat neerkomen op bijna een kwart van de huidige uitstoot.

De schattingen van de totale potentiële impact lopen uiteen. Rattan Lal van de Ohio State University stelt dat verwoestijnde en anderszins aangetaste bodems tot 3 miljard ton koolstof per jaar kunnen vasthouden, (is gelijk aan 11 miljard ton CO2, of bijna een derde van de huidige uitstoot). Andere experts voorzien nog meer mogelijkheden. Volgens onderzoek van het Rodale Institute zouden organische regeneratieve technieken die op gecultiveerd land worden toegepast, als ze universeel worden ingesteld, meer dan 40% van de wereldwijde uitstoot kunnen compenseren, terwijl ze op weilanden 71% kunnen compenseren.

Dat komt neer op een CO2-reductie op het land van meer dan 100% van de huidige uitstoot – en dat omvat niet eens herbebossing en bebossing, die volgens het ‘Intergovernmental Panel on Climate Change’ in Amerika nog eens 10-15% kunnen compenseren. Dit is natuurlijk geen vergunning om een ​​infrastructuur voor fossiele brandstoffen in stand te houden, aangezien er uiteindelijk een limiet is aan de hoeveelheid koolstof die bodem en biomassa kunnen opslaan. 

Werken met de natuur
Gegeven het feit dat ze zelfs uit puur commerciële overwegingen beter zijn, waarom hebben regeneratieve toepassingen zich dan niet sneller verspreid? Een reactie die vaak door boeren zelf wordt gegeven is dat ‘mensen traag veranderen’. Misschien is dat zo, maar in dit geval is er meer aan de orde. Regeneratieve landbouw gaat over meer dan een verschuiving van toepassingen. Het is ook een verschuiving in paradigma, en in onze fundamentele relatie tot de natuur, in vergelijking met geo-engineering.

Ten eerste probeert regeneratieve landbouw de natuur ‘na te bootsen’ en niet te domineren. Zoals Ray Archuleta, bodemgezondheidsspecialist bij de USDA, het verwoordt: “We willen afstand doen van de controle over de landbouw. We zouden moeten boeren naar het voorbeeld van de natuur. Geo-engineering daarentegen probeert onze eeuwenlange overheersing van de natuur naar een nieuw uiterste te forceren, waardoor de hele planeet een object van manipulatie wordt”.

Ten tweede wijkt regeneratieve landbouw af van het lineaire denken en van de beheersing van variabelen door middel van mechanische en chemische middelen. Het waardeert de diversiteit van polyculturen, waarin dieren en planten een complex, symbiotisch en robuust systeem vormen.

(Polycultuur is bijvoorbeeld een vorm van landbouw waarbij meerdere gewassen op hetzelfde stuk land worden verbouwd. Het bootst de diversiteit van natuurlijke ecosystemen na ,en vermijdt grote percelen met slechts één gewas, wat ook wel monocultuur wordt genoemd.)

Geo-engineering negeert daarentegen de wet van onbedoelde gevolgen die elke poging om een ​​zeer niet-lineair systeem te ontwikkelen, teistert. Het illustreert lineair denken: als de atmosfeer te warm is, voeg dan een koelfactor toe. Maar wie weet wat er dan gaat gebeuren?

Ten derde probeert regeneratieve landbouw de diepe basis van ecologische gezondheid aan te pakken: de bodem. Het ziet te lage vruchtbaarheid, en afvoer van vruchtbare grond door water en andere problemen als symptomen, niet als het kernprobleem. Geo-engineering leidt tot opwarming van de aarde, terwijl de oorzaak onaangetast blijft.

Met regeneratieve biologische landbouw kunnen we de gezondheid van onze bodem herstellen en tegelijkertijd voedsel verbouwen dat gezonder is voor ons en de planeet’

Er is geen snelle oplossing
In tegenstelling tot de beoogde snelle oplossing van geo-engineering, kan regeneratieve landbouw niet op grote schaal worden geïmplementeerd zonder diepgaande culturele veranderingen. We moeten ons afkeren van een houding van natuur-als-technisch-object naar een van bescheiden partnerschap. Waar geo-engineering een globale oplossing is die de logica van centralisatie en de economie van globalisme voedt, is regeneratie van bodem en bossen fundamenteel lokaal: bos voor bos, boerderij voor boerderij. Dit zijn geen generieke oplossingen, omdat de eisen van de grond voor elke plaats uniek zijn. Het is niet verwonderlijk dat ze doorgaans arbeidsintensiever zijn dan conventionele toepassingen, omdat ze een directe, intieme relatie met het land vereisen.

Uiteindelijk daagt klimaatverandering ons uit om onze langdurige scheiding van de natuur te heroverwegen, waarin we denken dat we eindeloos een weg kunnen vinden uit de schade die we hebben veroorzaakt. Het roept ons terug naar onze ‘biofilie’, onze liefde voor de natuur en voor het leven, naar ons verlangen om voor alle wezens te zorgen, en of ze nu wel of niet de hoeveelheid broeikasgassen laten stijgen of dalen.

Geo-engineering is, afgezien van de catastrofale risico’s ervan, een poging om die roep te vermijden, om de mentaliteit van dominantie en controle uit te breiden tot nieuwe uitersten, en om een economie van overconsumptie nog een paar jaar langer te laten duren.

Het is tijd om verliefd te worden op het land, op de grond en de bomen, om hun vernietiging te stoppen en om hun herstel te dienen. Het wordt tijd dat het landbouwbeleid en de landbouwpraktijk in overeenstemming worden gebracht met regeneratie.

Regeneratieve landbouw – een oplossing voor klimaatverandering?
De regeneratieve landbouw heeft de afgelopen jaren echt aan kracht gewonnen. Het omvat landbouwmethoden en -technologieën die koolstof opslaan, de bodem nieuw leven inblazen en het milieu in de omgeving verbeteren. Voorstanders van het voorstel beweren dat het talrijke voordelen biedt voor zowel landbouwers als het milieu.

Het gaat hierbij onder meer om het beschermen van de bovengrond tegen erosie en uitputting, het actief verbeteren van de kwaliteit, het opslaan van het grootste deel van door de mens uitgestoten broeikasgassen, het leveren van voedingsstoffen met zeer weinig externe input, het produceren van hoge opbrengsten, het bevorderen van gezonde gewassen die onkruid- en ongediertevrij zijn, het verbeteren van de menselijke gezondheid en het verhogen van de winsten voor de boeren. ‘Met regeneratieve biologische landbouw kunnen we de gezondheid van onze bodem herstellen en tegelijkertijd voedsel verbouwen dat gezonder is voor ons en de planeet’, zegt Jeff Moyer, de directeur van het Rodale Instituut. (Engelstalige website).

De regeneratieve landbouw heeft de afgelopen jaren echt aan kracht gewonnen.

 

Vertaling: Hansjelle Dijkstra

Het Avatamsaka soetra. Waar komt die wonderlijke werkelijkheid vandaan?

En dan ineens is die wonderbaarlijke manifestatie die Sudhana aan den lijve ervoer verdwenen. Wat heeft zich nu feitelijk voorgedaan? Waarom verdween die wonderlijke werkelijkheid zo plotsklaps? Waar is ze heengegaan? En waar kwam ze vandaan? En waar komt nu eigenlijk de bodhisattva vandaan… De antwoorden op deze en andere vragen vinden we in het onderstaande fragment van het Gandhavyuha deel van het Avatamsaka soetra.

‘Toen trad de bodhisattva Maitreya de Toren binnen, knipte met zijn vingers en sprak tot de jonge pelgrim Sudhana: ‘Sta op! Zo is de aard van alle dingen die optreden in afhankelijkheid van condities, dit is de eigenheid van alle dingen, die niet op zichzelf bestaan, maar als een droom zijn, een visioen, een reflectie in een spiegel.’

Toen Sudhana het geluid van de knippende vingers hoorde, eindigde zijn samadhi. Maitreya sprak tot hem: ‘Zag je het wonderbaarlijke spel van de magische kracht van ontwaakte aanwezigheid? Besef je het ondoorgrondelijke van de bevrijding van alle levende wezens? Heb je de samadhi van de Bodhisattva’s genoten?’ Sudhana sprak: ‘Ja, zeker, O eerbiedwaardige heer, door de wonderlijke, dragende kracht van een goede vriend. Maar zeg me, wat is dit voor een bevrijding?’

Maitreya antwoordde: ‘Dit is de Vyuhagarbha, de bovennatuurlijke manifestatie van de niet verwarde herinnering, die de kennis van alle objecten van verleden, heden en toekomst bevat. O, zoon van goede familie, deze bevrijding kent meer bevrijdingen dan kan worden beschreven en geteld, die uitsluitend bereikt kunnen worden door de Bodhisattva.’

Sudhana vroeg: ‘O eerbiedwaardige heer, waar is deze magnifieke manifestatie heengegaan?’

Maitreya sprak: ‘Naar waar ze vandaan komt.’

Sudhana vroeg: ‘Waar komt ze vandaan?’

Maitreya antwoordde: ‘Ze komt van het zicht (jnana) en de dragende kracht van de bodhisattva. Ze komt niet en ze gaat niet, ze kent geen vermeerdering, geen groei, geen verblijven, geen hechting, geen afhankelijkheid van aarde of lucht. Het is als met de Naga koning die de regen uitstort: hij komt niet voort uit zijn lichaam, noch uit zijn geest, noch is er enige hoeveelheid vloeistof in hem, maar hij komt voort uit de Naga’s aanwezigheid, deze neerslag over de gehele wereld. Dit gaat alle menselijke begrip te buiten. Zo is het met de opeenvolgende zaken die jij hebt gezien. Ze komen niet van binnenuit, noch van buitenaf en toch verschijnen ze recht voor je neus, dankzij de wonderlijke kracht van de bodhisattva verkregen door zijn beoefening. De wonderbaarlijke opeenvolging van zaken die jij hebt gezien, komt niet en gaat niet en verblijft nergens, maar is hier vanwege het dragende en alles doordringende zicht (jnana) en de voornemens van de bodhisattva.’

Daarop vroeg Sudhana: ‘Maar, O eerbiedwaardige heer, waar komt u dan vandaan?’

En Maitreya antwoordde: ‘De bodhisattva komt noch gaat, beweegt noch verwijlt, wordt geboren noch sterft, komt voort noch verdwijnt, verlangt noch hecht, doet noch oogst, ontstaat noch vergaat, is eeuwig noch eindig. En toch, o zoon van goede familie, het is op deze wijze dat de bodhisattva komt: hij komt waar een alles omvattende liefde is, omdat hij ernaar verlangt alle levende wezens te disciplineren; hij komt waar een groot compassievol hart is, omdat hij alle levende wezens in hun lijden wil bijstaan; hij komt waar de tien voorschriften worden uitgeoefend, omdat hij ernaar verlangt geboren te worden waar hij iemand van dienst kan zijn; hij komt waar grote geloftes worden vervuld, vanwege de kracht van de oorspronkelijke gelofte; hij komt waar daadloosheid is, omdat hij nooit ver is verwijderd van de voetstappen van alle Boeddha’s; hij komt waar geen geven noch nemen is, omdat hij geen streven kent; hij komt voort uit de uit prajna geboren behendige middelen (upaya), omdat hij is afgestemd op de gesteldheid van geest van alle levende wezens; hij komt waar transformaties zich manifesteren, omdat alles wat verschijnt als een spiegelbeeld is, als een getransformeerd lichaam. Omdat dit het geval is, O zoon van goede familie, en jij mij hebt gevraagd waar ik vandaan kom, kan ik je zeggen, dat ik uit mijn vaderland Maladi kom. Ik kom hier om de Dharma te onderrichten aan een jonge man genaamd Gopalaka.’’

 

Wordt vervolgd.

Het Avatamsaka soetra. Het licht en de diepe sporen

Nadat Sudhana zich met het openen van de Toren van Maitreya had gerealiseerd dat alles in ruimte en tijd samenkomt in zijn aanwezigheid op deze plaats en in dit moment, realiseerde hij zich nog drie dingen. Ten eerste, de onbeperkte aanwezigheid zelf, die het licht is waarin alles verschijnt, die zich in zijn leven incarneert. Ten tweede, de beperking van deze onbeperktheid in de vorm van de diepliggende patronen die zijn individuele leven vormen. En ten derde, iets dat in het Sanskriet wordt aangeduid met het woord adhisthana, een woord dat zich moeilijk laat vertalen en dat ik heb vertaald met ‘dragende kracht’, datgene dat hem beweegt, dat in hem werkt, het ‘iets gaat zijn gang’. Door adhisthana is Sudhana getuige geweest van de wonderlijke gebeurtenissen die in de nu volgende vertaling van het Avatamsaka soetra worden beschreven.

‘Sudhana ziet in het bijzonder een toren die groter is dan alle andere binnen de Vairocana toren en die een alles overtreffende schittering bezit. In die toren ziet hij een universum van miljarden werelden met daarbinnen honderdmiljoen continenten. En in elk van deze werelden, ziet hij bodhisattva Mairteya’s verschijnen op aarde, zijn geboorte, zijn zeven passen lopen, zijn onderzoeken van de tien windrichtingen, zijn leeuwenschreeuw, zijn leven als kind, zijn zich terugtrekken uit de wereld om inzicht te verkrijgen, zijn leven zonder voorwaarden, zijn accepteren van het kommetje melk, zijn ontvangen van volkomen ontwaken onder de Bodhi-boom, zijn leven als leraar, zijn gemeenschap, zijn discipline, voornemens, ondersteunen van levende wezens en het onderhouden van de Dharma, dat verschillende vormen aanneemt in verschillende Boeddha’s. Op dat moment is Sudhana niet onderscheiden van al die Boeddha’s die hun Boeddha-werk verrichten in verschillende gemeenschappen. Dan hoort hij alle bellen, groot en klein, al de netten met juwelen, alle muziekinstrumenten, in alle torens, een variëteit aan onderrichten uitdragen, afgestemd en in een natuurlijke orde. ‘

‘Sudhana ziet hoe alle torens aan alle zijden muren hebben die zijn opgesierd met allerlei kostbare stenen en in elk van deze stenen, ziet hij de bodhisattva Maitreya gereflecteerd, terwijl hij in zijn vorige levens de voornemens van de bodhisattva uitoefende. Hij ziet hoe de bodhisattva zijn hoofd weggeeft (danaparamita), zijn ogen, zijn ledematen, zijn lippen, zijn tanden, zijn tong, zijn botten, zijn merg. Hij ziet hoe de bodhisattva zijn bezittingen weggeeft, zijn vrouwen, zijn maîtresses, zijn huishoudsters, zijn bedienden, zijn steden, zijn paleizen, zijn dorpen, zijn landen, en zelf zijn troon, aan een ieder die het nodig had. Een schipper wordend, helpt hij mensen om het water over te steken; een wagenmenner wordend, redt hij mensen van het noodlot; een leraar wordend, legt hij verschillende onderrichten uit; een meester wordend, beoefent hij de tien voorschriften en gaat hierin anderen voor, die hem daarin volgen; een dokter wordend, geneest hij allerlei ziekten. Voor ouders is hij een ondersteunende zoon, voor vrienden een betrouwbare metgezel.’

‘Sudhana is getuige geweest van al deze wonderlijke gebeurtenissen (vikurvita) vanwege de dragende kracht van bodhisattva Maitreya, maar ook vanwege zijn inzicht dat de drievoudige wereld is als een droom (maya), zijn beëindigen van de beperkte kennis die hij met alle wezens deelde en zijn verkrijgen van een diep doordringend en onbelemmerd zicht, behorend bij de geestelijke toestand van een bodhisattva. En omdat hij in staat is zich op alle levende wezens af te stemmen.’

 

Wordt vervolgd.

Het Avatamsaka soetra. Door het knippen van de vingers.

Sudhana vraagt de Bodhisattva Maitreya om de Toren te openen en hem binnen te laten. De Bodhisattva treedt naar voren en knipt met zijn vingers en kijk, de deur gaat open! En welk een schouwspel wordt hem geopenbaard! De vertaling van het fragment die nu volgt is de meest accurate expressie van de non-duale ruimte (de eenheidservaring) die ik ken. De Toren is metafoor voor jouw leven als bodhisattva, dat paradoxale dubbelwezen. In de zelfvergeten activiteit van het knippen van de vingers opent de Toren en wordt een inzicht verschaft in Sudhana’s vraag: ‘Wat is verlichting?’

‘De Toren is wijds en uitgestrekt als de hemel. De Toren is versierd met banieren, juwelen, parelkettingen, gouden draden, spiegels, spitsbogen, pilaren, wolken van kostbare kleding, gouden bananenbomen, beelden van ontwaakten en zingende vogels. Binnen de Toren ziet hij honderdduizenden andere torens, eveneens prachtig versierd. Ook deze zijn weids en eindeloos uitgestrekt als de hemel en stralen in alle richtingen. Toch hinderen de torens elkaar niet in hun verschijning. Ze zijn duidelijk van elkaar onderscheiden in al hun karakteristieken, terwijl ze zich harmonieus in elkaar weerspiegelen, elke toren individueel en alle torens collectief. Er is een volkomen vermenging in een natuurlijke orde. Sudhana wordt overweldigd door vreugde en ontzag en hij buigt zijn lichaam in alle windrichtingen.’

‘En op het moment dat hij buigt, neemt hij door de kracht van Maitreya zichzelf waar in al die torens en in elke toren individueel, terwijl alle torens in een toren zijn bevat en elke toren alle torens bevatten. In een van de torens ziet hij hoe Maitreya voor het eerst intens verlangt naar het volledige ontwaken (bodhicitta). In een andere toren ziet hij Maitreya geabsorbeerd in de Samadhi van liefde (maitra), vandaar dat hij zijn naam, Maitreya, ‘De Geliefde’ kreeg. In een andere toren ziet hij Maitreya de paramita’s beoefenen, de tien stadia van het bodhisattva-pad doorlopen en hoe hij de leer van de Boeddha onderhoudt. Hij ziet hoe Maitreya zich de waarheid realiseert dat alle dingen ongeboren zijn. In weer een andere toren ziet hij hoe Maitreya door een soeverein vorst wordt verzocht zijn volk te begeleiden in het beoefenen van de tien Mahayana voorschriften. Sudhana ziet het rijk van de doden in een andere toren verschijnen, waarin de bodhisattva een groot licht uitstraalt dat alle levende wezens bevrijdt van de pijn van alle hellen. Hij ziet de bodhisattva in de wereld van de hongerige geesten (de preta’s), die hij laaft met voedsel en drank om hun intense lijden te verzachten. Hij ziet de bodhisattva in het rijk van de beesten, die hij traint met verschillende middelen.’

‘Sudhana hoort alle onderrichten van de Boeddha melodieus uit elke porie van de huid van alle bodhisattva’s komen. Hij ziet de Boeddha’s omringd door hun gemeenschappen, hij ziet de verschillende plaatsen van geboorte, hun families, hun lichaamsvormen, hun leeftijden, kalpas, landen, namen, onderrichten van de Dharma, en hun begeleiden en ondersteunen van alle wezens.’