…voor inspiratie, levenswijsheid en bezinning

Archive for the ‘Artikel’ Category

‘Ver reikend’ en ‘onbeweeglijk’

Wanneer het oog van prajna, ‘onderscheidende helderheid’, eenmaal is geopend en de bodhisattva zichzelf zowel als een beperkte vorm, opgetreden in afhankelijkheid van condities, als als een onbeperkte en onbepaalde aanwezigheid herinnert, en wanneer deze aanwezigheid is vervuld van alle levende wezens, dan treedt de bodhisattva het zevende veld van de Desabhumika binnen, het veld genaamd durangama, ‘ver reikend’.

Omdat zijn hart overloopt van het leven van alle andere incarnaties, begint de bodhisattva het onzegbare dat hem bezielt spontaan uit te drukken. Hij spreekt het onuitsprekelijke uit en zal zich telkens moeten herroepen, omdat het onuitsprekelijke niet uit te spreken is. En toch doet hij het. Hij kan niet anders. Hij is er vol van. Zijn aanwezigheid loopt over van alle energieën die hem bewegen en hij voelt de angst, de bevangenheid en de innerlijke strijd van andere incarnaties als zijn eigen angst, bevangenheid en strijd. Al weet hij dat er niets en niemand is te bevrijden, toch resoneert hij met de schreeuw van de wereld en verleidt hij anderen op zoek te gaan naar ‘verlichting’, ‘bevrijding’, ‘geluk’,  in de hoop dat ze eenmaal op weg, bij zichzelf stranden en ontwaken tot de ongeboren, grenzeloze aanwezigheid  die ze altijd zijn geweest.

De bodhisattva beoefent upayah, ‘behendige middelen’, of ‘bevrijdingsstrategieën’. Hij reikt verder dan zijn eigen grenzeloze aanwezigheid en stemt zijn verleidingspraktijken af op de individu en zijn situatie. Aangezien hij in zijn bevrijdingsstrategieën feitelijk de dualistische reflectie op de spits drijft en kortsluit, schrijft de Indiase filosoof Candrakirti, dat hij ‘in dit veld de vernietiging van dualistische gedachten ingaat, van het ene moment naar het andere.’ (Madhyamakavatara 7 (1))

En aldus het onuitsprekelijke uitdrukkend, het onzegbare zeggend, de dualistische reflectie ondermijnend, treedt de bodhisattva geheel buiten zijn eigen inspanningen om, een veld binnen waaruit hij niet meer terug kan, het achtste veld, genaamd acala, ‘onbeweeglijk’. ‘In dit veld bereikt de bodhisattva de onomkeerbaarheid van het pad’, schrijft Candrakirti. (ibidem 8 (1)) Geheel buiten zichzelf om en totaal onverwacht, realiseert de bodhisattva zich dat er geen enkel verschil bestaat tussen zijn beoefenen, de paramita’s, en zijn dagelijkse leven zoals hij dat leidt. Vanaf dit moment stopt hij niet meer met meditatie, omdat hij er nooit mee is begonnen. Elke handeling is beoefening, alle activiteit is uitdrukking van de wonderlijke, paradoxale totaliteit die zijn geïncarneerde aanwezigheid is. Hij kan niet meer terug. Hij leeft het pad. Moeiteloos oefent hij pranidhana, ‘het voornemen’ alle levende wezens te onderhouden en ondersteunen uit. Voor mij was dit moment van het wegvallen van het onderscheid dat ik zelf maakte tussen meditatie en mijn dagelijkse bestaan in 2006, het einde van mijn jarenlange zoektocht naar de integratie van meditatie in mijn dagelijkse leven en het begin van Integrale Zen, mijn voornemen om de dagelijkse handelingen als meditatie in herinnering te blijven brengen.

In het achtste veld, genaamd ‘onbeweeglijk’, is er niets meer te zoeken en is er niets meer te doen. Het Koninkrijk Gods is in u. Alles is Boeddha-natuur. De bodhisattva is volkomen in rust en wordt tegelijkertijd door alles bewogen.

 

‘Onmiddellijk zien’, de verborgen bloei

In de uitoefening van energie in veld vier, genaamd ‘schitterend’, herinnert de bodhisattva zich zijn leven als opgetreden in afhankelijkheid van condities. In de uitoefening van aanwezigheid in veld vijf, genaamd ‘onoverwinnelijk’, herinnert de bodhisattva zich zijn leven als ongeboren, grenzeloze openheid, waarin niets komt en niets gaat. In beide oefeningen ontwikkelt de bodhisattva geheel buiten zichzelf om prajnaparamita, de uitoefening van prajna, ‘onderscheidende helderheid’. Dit brengt hem in het zesde veld van het bodhisattvapad, het veld van het ‘onmiddellijk zien’ (abhimukhi).

De helderheid die de bodhisattva in dit veld verkrijgt is onderscheidend in tweeërlei zin. In de eerste plaats leert de bodhisattva het onderscheid kennen tussen wat is en wat hij ervan maakt, het onderscheid tussen realiteit en verbeelding. Wat verschijnt in zijn aanwezigheid wordt niet gedekt door het concept, het is niet hetzelfde als de aanduiding. Brood kun je niet eten, je kunt het alleen uitspreken en opschrijven. Wat je eet is geen brood, het is precies wat je hier en nu ruikt en proeft.

In de tweede plaats leert de bodhisattva het onderscheid zien tussen sattva en bodhi, of zoals Candrakirti in navolging van de grote Indiase filosoof Nagarjuna het noemt, de waarheid van het ‘scherm’ (samvrtisatya) en de hoogste waarheid. De waarheid van het scherm is de waarheid van de energieën, herinnerd in veld vier: wat zich hier en nu in mijn leven voordoet, is opgetreden in afhankelijkheid van verschillende condities (energieën). Dingen komen en gaan, ontstaan en vergaan, worden geboren en sterven. Echter, als we in veld vijf, zittend in aanwezigheid, door dit ‘scherm’ heenkijken, herkennen we bodhi, of de hoogste waarheid. Er komt niets en er gaat niets, er ontstaat niets en er vergaat niets, ik kan noch het begin, noch het einde vinden van deze aanwezigheid, ze kan niet stuk en alles wat erin verschijnt is onzegbaar zo, open, onbepaald, precies zoals het is. Proef het brood en je weet het. Onmiddellijk. Maar je kunt niet zeggen wat het is.

Beide zijn waar, ze onderscheiden zich van wat ik in mijn hoofd van de realiteit maak, in mijn concepten, ideeën en zienswijzen. Beide zijn de enige realiteit die er is en toch zijn ze duidelijk van elkaar onderscheiden, zoals de golf en het deeltje van het natuurkundige fenomeen licht. In prajnaparamita begint de bodhisattva zich de paradox die hij leeft te herinneren. Zijn leven is zowel streng geconditioneerd als volmaakt open, eindig en niet stuk te krijgen, karmisch bepaald en volkomen vrij, tegelijkertijd! Dat Candrakirti de ene waarheid hoger dan de andere waardeert, heeft te maken met het gegeven dat de waarheid van sunyata, ofwel openheid, bevrijdend werkt. Als we ons de openheid van alle dingen, elke situatie en ons eigen bestaan herinneren, kunnen we ontspannen. Er is niets om ons aan vast te houden.

Ook wat het zelf betreft begint de bodhisattva beide tegengestelde waarheden te herkennen. Aan de ene kant is het zelf een karmische structuur die ons de wereld in brengt en ons in staat stelt te overleven. Aan de andere kant kunnen we het zelf nergens vinden; nergens vinden we een solide kern of substantie die we het zelf zouden kunnen noemen. Als de bodhisattva zich deze hogere waarheid herinnert, kan hij zich ontspannen. Immers, het draait allemaal niet meer om mij, ik hoef niet te doen en ik hoef niet te dragen. Integendeel, ik word gedragen, ik word bewogen, ik ben diep, diep verbonden met alles wat is. Eindelijk kan ik loslaten en vrij ademen. Dit heldere onderscheid, ook wel ‘wijsheid’ genaamd, groeit geheel vanzelf in het uitoefenen van energie en aanwezigheid en brengt de bodhisattva als een ongrijpbaar en onbegrijpelijk paradoxaal dubbelwezen in herinnering.

 

Paradox

De mensheid lijkt zich er steeds bewust van te worden dat de waarheid een glibberig fenomeen is dat als een paling door de snot van ons bestaan glijdt. Tot voor kort gingen we er nog met zijn allen vanuit dat de waarheid bestaat uit feiten, maar sinds de uitvinding van alternatieve feiten lijkt de waarheid geen substantie meer te hebben. We kunnen ieder feit inmiddels opzoeken en verifiëren en in een verhaal passen, maar daar staan dan wel weer eindeloos veel andere feiten en verhalen tegenover. Uit gewoonte kiezen we één van de vele mogelijke versies van de waarheid als de ‘echte’ waarheid (bestaat er dan een onechte?), maar dat gebeurt bijna altijd niet op basis van argumenten, maar van onderbuikgevoelens die we vervolgens rationaliseren, of, erger nog, rechtvaardigen met behulp van geschreeuw en gescheld.

Dat roept de vraag op of er überhaupt een waarheid bestaat die boven al dat gekrakeel uitstijgt. Die zuiver is en waar we ons op kunnen verlaten. Velen van ons zijn er naar op zoek, maar willen niet in nieuwe discussies, argumenten en conceptuele bouwwerken terechtkomen. We willen de ‘echte’ waarheid, voor minder doen we het niet. En dus wenden we ons tot de wijsheidstradities waarvan beweerd wordt dat ze ons iets over de waarheid onthullen. Die tradities bevestigen dat ze daartoe in staat zijn, maar waarschuwen ons ervoor dat we dan wel onze normale visie op de waarheid moeten loslaten, omdat het bestaan altijd twee kanten heeft: een objectieve en een subjectieve, een absolute en een relatieve kant. De waarheid, zeggen de wijzen, heeft uitsluitend betrekking op datgene wat die  dualiteit, die twee kanten van het bestaan, overstijgt.

Woorden om daar uitdrukking aan te geven, zijn uiterst moeilijk te vinden. Taal is van zichzelf dualistisch en niet in staat twee dingen tegelijk te zeggen, de twee kanten van het bestaan tegelijkertijd ruimte te bieden. Toch wordt juist dat al eeuwen gedaan. De oude zenmeesters waren er in dat opzicht heel vroeg bij en zijn misschien wel nooit meer overtroffen. Joshu, een tempelpriester uit de 9e eeuw, zei: “Zodra je spreekt en woorden gebruikt, refereer je aan het relatieve of het absolute. Maar ik, Joshu, ben nergens te vinden in het gebied van het Absolute.” Daarmee wees hij de weg naar het domein dat buiten de dualiteit van relatief en absoluut, menselijk en goddelijk, wet en vrijheid valt. Hij gebruikte daarvoor de paradox, en betoonde zich daarmee een zeer wijs man. Want de paradox is zelf een voorbeeld van wat hij zichtbaar probeert te maken. De betekenis ervan overstijgt de woorden. De paradox legt niets uit omdat verklaringen ons steeds verder verwijderen van de waarheid. In plaats daarvan keert hij de logica de rug toe en is hij radicaal inconsequent, en zie: het ongrijpbare wordt gegrepen, het onzegbare wordt gezegd. De zenmeester spreekt ons aan op het meest wezenlijke deel van onszelf als hij vraagt: “Als je een meester op straat tegenkomt, moet je spreken noch zwijgen. Hoe begroet je hem dan?” De dichter Sodô deed hetzelfde toen hij de volgende haiku schreef:

In mijn hut deze lente

bevindt zich niets –

bevindt zich alles.

De haiku is om nog een reden een middel bij uitstek om de waarheid aan te duiden. Want het is niet zo dat de waarheid niet te zien is, onkenbaar is. We zien haar de hele dag zonder het te weten. Ze staart ons recht in het gezicht en we kijken niet terug. In plaats daarvan roepen we om water terwijl we er tot onze knieën in staan. De haiku drukt ons daarom met een minimum aan woorden met de neus op Wat Is:

Met één schrille kreet

heeft de fazant

het hele veld verzwolgen.

Of hij drukt een emotie uit die niet op een andere manier geuit kan worden. Zoals de zendichter Basho deed bij de vroege dood van zijn vriend Isshô:

Schud, o tombe!

Mijn jammerstem

is de herfstwind.

Het enige dat een haiku vermag, is een aha-erlebnis oproepen, een ‘Ja, natuurlijk!’, een ‘Ja, ik zie het!’. Of niet, en dat confronteert je met je dagelijkse blindheid die de gang door het leven zo zwaar maakt. Maar als het wel gezien wordt, wordt de gloeiendhete ijzeren bal van de paradox doorgeslikt en krijgen alle dingen ieder op zich een oneindige waarde.

Misschien is de waarheid alleen maar in woorden uit te drukken met behulp van een paradox. Want alles wat niet paradoxaal is, is relatief en daarmee onwaar. Gelukkig zijn er nog andere manieren. Toen Boeddha op het eind van zijn leven gevraagd werd wat de waarheid is, plukte hij een bloem, stak die omhoog zodat iedereen het kon zien, en zweeg. Niemand begreep het gebaar, behalve Ananda, zijn belangrijkste leerling. Ook hij zweeg en glimlachte om de levende, onuitsprekelijke waarheid van dat moment, en ontsteeg daarmee voorgoed de wereld van de dualiteit.

 

‘Onoverwinnelijk’, de beoefening van meditatie

 

Zazen, in het Nederlands vertaald met ‘meditatie’ betekent letterlijk: zitten (Jap.: za) in een specifieke gesteldheid van geest (Jap.: zen, Sanskriet: dhyana). Zazen is dhyanaparamita, de uitoefening van een specifieke geestesgesteldheid, namelijk die van een Boeddha, een ‘Ontwaakte’. De geestesgesteldheid van een Boeddha is derhalve een wakkere en dus zouden we zazen kunnen vertalen met ‘zitten in wakkere aanwezigheid’.

Aldus zittend herinnert de bodhisattva zich zijn ware natuur. Hij neemt hiervoor een speciale houding aan, een houding van aanwezigheid, met gekruiste benen, kracht in de onderbuik en een rechte rug. En hij neemt zich voor niets te doen, louter aanwezig te zijn. Dit laatste hoeft hij niet te doen, want dat is hij al. Als de bodhisattva de greep op zichzelf nu loslaat, herinnert hij spontaan zichzelf zoals hij waarachtig is, een ongeboren, alles omvattende, alles dragende aanwezigheid. Hij is het licht waarin alles verschijnt.

In zazen valt sattva, deze beperkte en door en door geconditioneerde vorm van onze incarnatie precies samen met bodhi, de grenzeloze aanwezigheid waarin alles verschijnt. Niets is uitgesloten van deze aanwezigheid, elke verschijning is de bodhisattva zelf. Zelfs als Mara verschijnt, schrijft de Indiase filosoof Candrakirti, dan kunnen de krachten van deze demon, deze bezetenheid, je niet verleiden. (Madhyamakavatara 5 (1)) Waarom niet? Alles wat zich voordoet is je het meest intiem, het bestaat niet buiten je aanwezigheid en is bovendien volkomen open, onbepaald. Hier betreedt de bodhisattva het veld genaamd ‘onoverwinnelijk’ (sudurjaya), omdat er niets meer buiten hem is dat hem kan hinderen. Sterker nog, door te zitten in grenzeloze aanwezigheid beseft de bodhisattva zich dat hij niet stuk kan. Deze aanwezigheid is doodloos, er komt niets en er gaat niets, ze kent geen ontstaan en geen vergaan. Aldus ziet de bodhisattva in dhyanaparamita de essentie van de Vier Edele Waarheden van de Boeddha, schrijft Candrakirti. (ibidem 5 (1))

Zittend in ongeboren aanwezigheid is de bodhisattva de werkelijkheid precies zoals ze is. Dit is de enige realiteit die is, ofschoon grondeloos, de enige grond om op te staan; de rest is concept, idee, illusie. Langzaam maar zeker groeit zijn vertrouwen in deze zoheid. En langzaam maar zeker neemt hij deze grenzeloze en volstrekt onbepaalde realiteit mee in zijn dagelijkse handelen als hij weer opstaat van zijn meditatiekussen en als sattva, deze sterfelijke, bevangen, uit karma geweven vleesjas, de wereld in stapt.

Als ik er niet ben.

Voor zover de tijd bestaat loopt hij niet gelijkmatig meer door mijn leven. Sommige dingen liggen inmiddels ver achter me, andere zitten me op de hielen en dreigen over me heen te vallen. Meer dan eens vraag ik me af of het me gaat lukken om overeind te blijven. Maar ik sta nog. En ik schrijf nog, godzijdank. Veel andere dingen die me lief zijn ben ik echter kwijtgeraakt. Voorgoed, zo lijkt het. Mijn alertheid, mijn emotionele en fysieke evenwicht, mijn lichamelijke gezondheid. Ze hebben te lijden gehad, zijn kapot gegaan, van me af gevallen of opgehouden te bestaan. Wat soms vanzelfsprekend was, daar moet ik nu soms behoorlijk mijn best voor doen. Wat ik altijd aantrekkelijk of interessant vond, kan me nu nog maar matig boeien, of staat me zelfs tegen.

Mijn wereld is kleiner geworden. Ik ben gedwongen om langzamer te gaan en zorgvuldiger om me heen te kijken. Dat zeggen de artsen ook vaak tegen me. “U moet het rustiger aan gaan doen. U kunt maar beter accepteren dat u niet alles meer kunt. Daar zijn cursussen en trajecten voor. Als u wilt, kan ik u eventueel wel verwijzen. Mindfulness bijvoorbeeld. Hebt u daar al eens aan gedacht?” Ik knik dan braaf en zeg dat ik daar al mee bezig ben. En dat is niet helemaal onwaar. Ik loopt weliswaar geen traject en ik doe geen cursus, maar ik probeer wel degelijk de dingen te nemen zoals ze zijn en mijn aandacht te houden bij wat ik doe. Ik moet ook wel, want mijn kompas is ondeugdelijk geraakt. Mijn gedachten schieten vaak alle kanten op. Mijn aandacht laat zich moeilijk richten en mijn concentratie is bijna altijd van korte duur.

Dat maakt het lastig om te lezen. Ik doe er lang over. Een zin moet ik twee, soms drie keer lezen voor hij tot me doordringt. Maar ik blijf lezen. Het verrijkt mijn leven en houdt mijn horizon open. En soms kom ik iets tegen dat me ongelooflijk raakt of dat ik als geen ander herken zonder dat ik er zelf woorden voor heb kunnen vinden. Dat overkwam me  nog niet zo lang geleden toen ik het gedicht De Sneeuwman van Wallace Stevens las. Stevens wordt beschouwd als een hermetisch dichter, iemand wiens werk en leven je goed moet kennen om tot zijn betekeniswereld te kunnen doordringen. Daar voel ik me niet van nature toe aangetrokken. Maar ik stuitte per toeval op dat gedicht, en bij de laatste vier regels stokte mijn adem. Dit is wat er staat:

Aan de luisteraar die in de sneeuw luistert,

en, omdat hij zelf niets is,

niets waarneemt dat er niet is

en het niets waarneemt dat is.

Mijn adem stokte omdat het zo helder en eenvoudig onder woorden brengt wat ik weet en voel. Niet constant, niet altijd, zeker niet. Ik raak dagelijks ontelbare keren de draad kwijt, verlies het zicht op de open horizon, geloof in het verhaal over mezelf. Dat zal bij Wallace Stevens ongetwijfeld net zozeer het geval zijn geweest. Maar soms, op onverwachte momenten, op mijn lange wandeltochten door de bossen en velden in mijn omgeving, of tijdens een gesprek, of als ik de hand van mijn vrouw aanraak, valt de kijker even weg, de luisteraar, degene die voelt, en neem ik het niets waar dat is. En hoe zuiver is het waarnemen dan, en hoe vol! Pas achteraf weet ik dan ook weer dat ik zelf niets ben; dat als ‘ik’ niet meer in de weg zit, de volheid van de Leegte wordt ervaren. Niet door mij, maar door zichzelf. En dat dat ook nu het geval is. Dat dat altijd het geval is. Ook het verhaal over ziekte, problemen, verlies, het verhaal over mij, maakt integraal deel uit van die volheid. Daarom kan ik alleen maar dankbaar zijn voor de momenten waarop ik er niet ben, en voor de woorden die die afwezigheid heel even voelbaar maken. Wat een wonder is dat. Dankjewel Wallace.

6 levenswijsheden vanuit het hiernamaals

Berichten over het hiernamaals van Billy

Ik pakte een pen begon op te schrijven wat mijn broer zei. Er zou niets raars aan zijn geweest als Billy naast mij zou hebben gezeten, of mij zou hebben opgebeld. Maar mijn broer was drie weken geleden overleden, nadat hij was aangereden door een auto. In het begin wist ik niet zeker of hij het echt wel was, of een rare door verdriet veroorzaakte reactie van mij om me een beter gevoel te geven over zijn verlaten van de aarde.

Toen Billy nog leefde was hij verre van perfect. Mijn probleembroer deed een heleboel dingen die de meeste mensen beschouwen als ernstig fout. Maar tijdens Billy’s reis door het hiernamaals beschreef hij niet alleen een rijk van heerlijkheid dat alle verbeelding overstijgt, hij leerde me ook een aantal interessante dingen over het leven op deze illusieplaneet.

HET FEIT DAT ER ZOVEEL PIJN IS IN HET LEVEN BETEKENT NOG NIET DAT JE IETS GEDAAN ZOU HEBBEN WAARDOOR  JE DAT VERDIENT
Pijn is een onderdeel van de menselijke ervaring, net zo natuurlijk als adem, of gezichtsvermogen, of dat er bloed door je aderen stroomt. Soms knalt er nadat je een gat hebt gedicht een nieuw gat open. Pijn is onderdeel van je contract met de aarde, wees dus niet te streng voor jezelf.

ER BESTAAT NIET SLECHTS EEN MANIER WAAROP DINGEN AFLOPEN
Sommige dingen eindigen prettig, sommige minder gelukkig. Maar het gaat niet om het percentage dat prettig eindigt. Het gaat om de muziek van het leven. De levens van sommige mensen hebben te weinig muziek.  En soms is duisternis oké. Ga niet gedachteloos voorbij aan de rijkdom die in de duisternis verstopt zit. Het leven is heel tijdelijk, laat de tijd niet tussen je vingers door glippen. Ontvang de vervulling van de momenten, de goede zowel als de slechte momenten.

WE ZIJN NIET BEDOELD OM ONS TE VERBINDEN MET ALLERLEI AARDSE ZAKEN, MET DINGEN DIE VANUIT EEN MENSELIJKE OPTIEK ONBENULLIG ZIJN.
Denk er nog even over na voordat je een te hard oordeel velt over een medemens, of over jezelf. We hebben allemaal te maken met omstandigheden van voor onze geboorte, waar we ons naar zullen moeten schikken. Maar wees niet streng voor jezelf als het je niet lukt om jezelf of anderen onvoorwaardelijk te accepteren. Je zou een Boeddha moeten zijn om al zo vergevorderd te zijn.

WEES NIET OVERDREVEN BEZORGD OVER HOE ANDEREN NAAR JE KIJKEN
Mensen zullen sterk vanuit hun eigen perspectief naar je kijken. Mensen zijn erg gesteld op meningen die passen bij hun eigen behoeftes. Ze zullen proberen om jou verschillende rollen toe te dichten, en sommige daarvan zijn niet uitgesproken vleiend. Speel je spel in dit kosmische drama, maar vergeet nooit: je kiest zelf de manier waarop jij naar jezelf kijkt. Laat de rolverdeling maar aan anderen over.

HET LEVEN GAAT OVER DE DRAMA’S DIE JOU VERANDEREN
De meeste mensen zijn bang voor verandering, maar verandering is de feestelijke versiering bovenop de taart van het leven. Om vrij te blijven moet je op zoek gaan naar de glorie in jezelf, voorbij de steeds veranderende drama’s. Dan kan je het levensspel dansen met een beetje meer ritme, met een beetje meer overgave, met een beetje meer schudden-met-die-heupen.

HET UITGANGSPUNT VAN OOG OM OOG TAND OM TAND ALS KARMISCHE AFREKENING IS NIET WAAR HET ECHT OM GAAT
We handelen niet vanuit zoiets als in-een-vorig leven-deed-ik-je-onrecht-aan-en- nu-moet-ik-daarvoor-boeten. Zo werkt dat echt niet. Het is eerder een soort experiment van keuzes die voortkomen uit een zieletoestand waarin mensen  geen begrip hebben van tijd. En dat niet begrijpen is een belangrijk onderdeel van het experiment. Als je zou weten hoe het experiment in elkaar zit zou dat iets van z’n overrompeling verliezen, en dat verliezen van overrompeling, nou, dat heeft in de verte iets te maken met waar verlichting over gaat.

In Liefde

Je vrienden,

Billy Fingers

Annie Kagan

Vanuit de Kosmos

© annie kagan

‘Schitterend’, de beoefening van energie

Waarin beweeg je je en waardoor word je bewogen?

In het vierde veld van het pad van de bodhisattva, herinnert de bodhisattva zich dat hij wordt bewogen door alle condities die in de huidige situatie werkzaam zijn. Feitelijk zijn die condities energieën op basis waarvan de actualiteit waarin de bodhisattva zich bevindt optreedt. Als een van de condities verandert, verandert de situatie en verandert het leven van de bodhisattva, dat immers niet is gescheiden van de omstandigheden waarin hij zich bevindt. In het vierde veld ‘plugt’ de bodhisattva als het ware in in de situatie die zich aan hem voordoet en vaart hij op de energieën die hem bewegen. Zijn handelen resoneert met de krachten die hem dragen, dit heet in het boeddhisme ‘handelen vanuit wijsheid en compassie’. Compassie betekent dat ik niet doe, maar dat het totaal van de werkzame krachten mij beweegt. De bodhisattva is als incarnatie volledig verantwoordelijk, hij is immers de pijp die de verzamelde krachten richt.

Het handelen in resonantie met alle energieën die hier en nu werkzaam zijn, oefent de bodhisattva uit in viryaparamita, de beoefening van energie. Het gaat hier niet om een wil gedreven energie, maar om een resonerende. Ze vereist ontvankelijkheid voor en overgave aan de situatie zoals ze is. ‘Wie energie niet kan beoefenen, kan geven ook niet beoefenen’, schrijft de Indiase filosoof Candrakirti in een ander werk dan de Madhyamakavatara.

Het beoefenen van energie is ook het beoefenen van volharding. De bodhisattva werkt met zijn eigen weerstanden en voorbehoud. Hij is zich volledig bewust van het ‘Ja, maar’ in zijn hoofd; hij hoort het aan, laat het los en plugt opnieuw in in de situatie die zich aandient. Zo beoefent hij energie onvoorwaardelijk en komt hij los van de fixatie op zijn eigen ideeën en het idee van een solide zelf. Candrakirti schrijft dat ‘elk idee dat wordt geassocieerd met de illusie van een substantieel zelf in (de beoefening van) energie volledig wordt opgeheven.’ (Madhyamakavatara 4 (2)) Voorbehoud en weerstanden zijn er wel, maar ze hinderen niet meer en lossen uiteindelijk op in de vrije stroom van de energieën.

In de beoefening van energie gaat de bodhisattva van stromen naar stokken en van stokken naar stromen. Eindeloos valt de bodhisattva als het ware ‘uit de situatie’, is hij niet helemaal meer aanwezig, vervalt hij in een oud patroon, verzandt hij in een diepe groef, totdat hij zich herinnert dat hij zich had voorgenomen energie te beoefenen en hij zijn lichaam andermaal beweegt naar een houding van aanwezigheid, opnieuw ‘inplugt’ in de situatie, andermaal door de situatie wordt bewogen en zichzelf herinnert.

Waarin beweeg ik me en waardoor word ik bewogen? Ik ben het niet, ik word bewogen.

Pasen – de inwijdingsweg van Moeder Maria

Elk bewust beleefde Paastijd brengt ons dichter bij waar onze huidige incarnatie werkelijk over gaat. Elk mens zal net zo lang in de duale, aardse sferen verblijven totdat alle persoonlijke lessen geleerd zijn of ‘zo lang als het het hogere plan dient’.
Dit is niet streng bedoeld, zo van ‘je moet het eerst allemaal kunnen’. Dit is ons vanuit de allerhoogste vorm van Liefde gegeven. Alle delen van ons die tijdens onze lange reis door de dualiteit gewond, verdwaald of zoek zijn geraakt, willen zich uiteindelijk weer bij ons Goddelijke Zelf aansluiten.

In onze meest gewonde delen zitten grote kwaliteiten verborgen. Waar het ego een deel in jou nog veroordeelt of verfoeit (en als je je er niet bewust van bent dat je het in jezelf afkeurt, dan komt het meestal tot uiting in waar jij je bij anderen aan ergert), ziet het hogere Zelf de diamant achter de wond.
Het ego draagt sowieso veel ongeziene schatten en kwaliteiten in zich.

Het is waar dat wij tot nu toe, sinds Lemurië, zelden levens hebben gehad die onze persoonlijkheid met een zucht van tevredenheid heeft afgesloten.
“Eind goed Al goed?” Oh nee, allesbehalve dat, als je het ego aan het woord laat. Hoe begrijpelijk is het dan nu, dat ons ego aan alle kanten roept ‘pas op, het gaat weer mis’. Of ‘let op dat je niet weer in mooie praatjes gaat geloven.’
Waar we onze verbinding met de Bron die ons leidde zijn verloren, is ons ego onze grootste beschermer geworden die alles op het spel zal zetten om ons een volgende teleurstelling te kunnen besparen.

Ons hogere Zelf kan het ego gerust stellen, daar waar de angst het over neemt. De lange cyclus, waarin we een lijdensweg op aarde moesten gaan om te kunnen ontwaken en ons het Goddelijke plan van Liefde en bewustzijn eigen te kunnen maken, zit er bijna op. Ons wacht een nieuwe tijd van Genade, onvoorwaardelijke Liefde en Overvloed.

Uit welke hoge hemelen je ook bent nedergedaald: elk mens die naar de aarde is afgedaald zal keer op keer de duisternis en onwetendheid betreden, om daar de herinnering aan het Licht in zichzelf te ontmoeten. Die herinnering maakt dat we bij de allerdiepste overgave aan het Goddelijke plan voor dat moment kunnen komen. Daarbij kunnen we het vertrouwen in het Goddelijke plan, zoals Moeder Maria dat droeg, als een Baken van Licht voor ons zien.

Moeder Maria heeft een leven op aarde gehad dat we, tijdens ons huidige leven in dit relatief veilige land, ons amper meer kunnen voorstellen. In andere (oorlogs-)gebieden zijn er nog altijd vele Moeders die door een soortgelijk diep lijden heen gaan, als zijnde hun grootste offer ooit aan een Goddelijk plan dat zal bijdragen aan een voorgoed ontwaken.

De kerken hebben de oorspronkelijk esoterische Inwijdingsweg van Moeder Maria wat naar hun eigen hand gezet. Het is de geschiedenisboeken ingegaan als ‘De Weg van de zeven Smarten en de zeven Vreugden’. Maar voor wie dieper door kan kijken ontvouwt zich hier een heilige weg die wij momenteel collectief bewandelen.

Moeder Maria ontving Yeshua, haar zoon, als de eerste stoffelijke mens op aarde die zijn Goddelijkheid volledig bewust in zijn fysieke verschijning heeft kunnen dragen. Door hem op aarde geboren te laten worden, kon hij het Christusbewustzijnsraster om de aarde activeren en initiëren. Daarmee heeft hij het aardse rad van karma kunnen doorbreken. Dankzij het volbrengen van zijn Missie kunnen wij onszelf nu uit de lagere velden van dualiteit verlossen en op weg gaan naar onze onsterfelijkheid.

Maria wist dat ze haar zoon uiteindelijk aan God Zelf zou moeten teruggeven, omdat deze éénwording binnen de aardse velden diende te geschieden. Het eeuwige Licht moest zichtbaar en voelbaar verbonden worden met de sterfelijke, doch bewust geworden mens.
Zij wist dat haar een weg wachtte die haar door het lijden heen naar Liefde zou brengen. Deze Missie werd door de voltallige Heilige Familie gedragen, want dit was alleen mogelijk in een groots, collectief krachtenveld dat verbonden was met het Christusbewustzijn.

Elk lid van de familie en elke apostel had daar een eigen rol en taak in. Net zoals wij ieder ons eigen unieke verschijningsvorm hebben met daarin onze eigen frequentie, vertegenwoordigden zij aspecten van de aardse persoonlijkheid. Delen van ons menselijke zijn, die gekend en getransformeerd dienen te worden om de volledige opstanding van het Lichtlichaam mogelijk te maken.

Ruim 2000 jaar later is dit een collectief proces geworden. Wij leven en bewandelen nu een soortgelijke weg, waarbij we het geluk hebben dat het gemiddelde bewustzijn veel hoger ligt dan destijds. Elk mens die nu innerlijk bereid is om deze weg met hart en ziel te gaan, treedt in de voetsporen van Yeshua. Hoe meer mensen deze weg zullen gaan, des te liefdevoller, bewuster en begaanbaarder de weg wordt voor hen die zullen volgen.

Mieke Vulink

‘Stralend’, de beoefening van geduld

Aanwezigheid draagt. Ze draag mijn individuele bestaan en elk ander individuele leven. Ze draagt zonder onderscheid te maken en ze draagt door de nacht, en door de dag. Ze draagt door de hitte van de woestijn en de koude van ijzige velden. Wat zich ook in mijn leven voordoet, ik kan op deze dragende aanwezigheid vertrouwen. Maar mijn vlees is ongedurig. Mijn lijf wil voort, naar de glorende gebeurtenissen toe, het kan niet wachten. Mijn lichaam wil weg, weg van de pijn, weg van de bevroren situatie, weg van mijn lot, weg van de eindeloze luwte in de storm. Te vaak wil ik niet zijn waar ik ben, sjoemel ik met wat ik heb te doen, gun ik me geen tijd voor dit moment en heb ik geen zin in mezelf. De beoefening van ksantiparamita, ‘geduld’, ‘aandachtig wachten’, uitstaan, uithouden, herinnert de bodhisattva aan de grenzeloze ruimte die hij is en de eeuwigheid die hij ademt. In de beoefening van geduld herkent de bodhisattva de dragende aanwezigheid die door alles wat hem toevalt heen straalt en hem helder toont wat hem tegemoet treedt. Hij is er intiem mee. Hij is wat zich aandient. De situatie is nooit gescheiden van zijn bestaan. Hij zelf creëert de afstand in zijn rusteloosheid en verzet.

Concreet kan ksanti worden beoefend door een moment van pauze in te lassen in een dwingende situatie, terwijl alles in je schreeuwt dat je onverwijld moet handelen: adem in, adem uit, met onverdeelde aandacht. En, door als we een wezenlijke keuze dienen te maken of iets onverteerbaars verteren, de verzengende spanning van het moment uit te staan, uit te houden. Uithouden betekent ook niet vergelden, schrijft Candrakirti, want de vergelding is een nieuw solide obstakel in de aanwezigheid (Madhyamikavatara 3 (4)). Misschien is dit wel de moeilijkste vorm van de beoefening van geduld.

In dit veld waarin de aanwezigheid straalt doordat ik niet doe en wacht en rust in dit moment, worden alle objecten van kennis opgebrand, schrijft Candrakirti (ibidem 3 (1)). In geduld wordt de onbepaaldheid van zowel het object als het subject, het zelf, gezien (ibid. 3 (3)). De situatie trekt ‘open’ als de hemel na een bewolkte dag. Candrakirti schrijft: ‘Ongeduld neemt het onderscheid tussen wat juist en wat verkeerd is weg.’ (3 (7)) Je ziet niet meer helder wat je te doen hebt en wat je doet. Geduld daarentegen ‘bevat het inzicht in het onderscheid tussen de juiste en de verkeerde handeling.’ (3 (8)) Geduld is het tegenovergestelde van agitatie. De beoefening van geduld, gecombineerd met de beoefening van aanwezigheid (dhyanaparamita), ofwel meditatie, maakt ‘de totale uitputting van klampen en vijandigheid’ ervaarbaar (3 (11)). Dan heb je ruimte om te handelen en te ervaren.

Volgens Candrakirti worden dana, sila en ksanti vaak aan beoefenaars die niet de wereldse beslommeringen verzaken ter beoefening gegeven (3 (12)). En zeker in onze genadeloos snelle en verstrooiende tijd is de beoefening van geduld een uitstekende oefening om op gezette tijden bij onszelf te zijn en bij onszelf te rade te gaan.

Een weg van bevrijding

Dit is een korte lezing die Hans Korteweg op 19 maart 2017 gaf voor Ekklesia Amsterdam in de Rode Hoed. De lezing vond plaats in het kader van zondagochtend vieringen. Voor de tekst van Hans is  psalm 42 geplaatst, deze psalm werd gezongen voorafgaand aan zijn verhaal en hij reageert daar als eerste op.

Zoals een hert reikhalst naar levend water,
dorst ik naar God, de levende God.

Ik ben zielsbedroefd,
ik denk aan U.
Al uw brandingen beuken mij
golven slaan over mij heen.

Zoals een hert reikhalst naar levend water,
dorst ik naar God, de levende God.

Levende God, mijn rots,
hebt gij mij vergeten,
waarom loop ik er haveloos bij,
gekweld en vernederd?

Zoals een hert reikhalst naar levend water,
dorst ik naar God, de levende God.

Moedeloos ben ik
opstandig zal ik op u wachten,
gij zijt mijn lijfsbehoud
gij zijt mijn God.

Zoals een hert reikhalst naar levend water,
dorst ik naar God, de levende God.

Een prachtige psalm (psalm 42) vind ik dat. Het is een van mijn lievelingsspalmen. Zowel de tederheid aan het begin, van het hert dat dorst en dus ook verdorst, als daarna ook de hardheid van de golven en de brandingen die over mij, over u, over jou heen slaan, waarin je wanhopig wordt en het niet meer ziet. En toch ben ik die wanhoop gaan herkennen als een in principe positieve wanhoop. Niet alleen in mijn eigen leven, maar ook in dat van mensen om me heen. Een wanhoop die tot ommekeer noopt. Een wanhoop die niet naar binnen toe doet zuigen, maar die in alle openlijke opstandigheid, ook in een openlijke hekel hebben aan mezelf, een beginpunt is, kan zijn, van een fundamentele verandering. Het is dezelfde wanhoop die in het verhaal van Jona een heel belangrijke rol speelt. Niet alleen in het gebed. Maar ook als hij aan boord van het schip tenslotte ontwaakt en beseft dat dit alles wat er gebeurt, deze weeën, deze storm op zee, en ik vergelijk het met weeën of met de plagen van Egypte, deze plagen en slagen hebben direct te maken met zijn bestaan en met zijn afwending van de weg die hem geboden werd. En in die wanhoop komt hij tot besef dat hij die plek, waar hij zich aan gehecht had, ik kan ook zeggen die plek van slaap, van gebondenheid, van zogenaamde veilige herhaling, dat hij die plek moest verlaten. En het is daarin dat hij ook aanbiedt dat ze hem weer moeten toevertrouwen aan dat element waar overheen hij probeerde te vluchten, te ontkomen, dat hij juist aan dat element moet worden overgeleverd. Omdat over de dingen heengaan, precies dat is wat de verslaafde probeert te doen. Over de dingen heengaan roept iets op, een tegenkracht, een wraak van de dingen die in opstand komen. De golven die gaan stormen en bewegen. Zo is het in dit verhaal dat ik nog niet eens een mythe noem, maar werkelijk een verhaal dat niet alleen gaat over een profeet maar zoals ik het zie, een verhaal dat gaat over iedereen. Want wat mij betreft is iedereen zo’n profeet die geroepen wordt om te gaan naar een punt waar hij liever niet wenst te zijn, vanuit zijn veiligheidsoverwegingen omdat hij juist op dat punt geen enkele referentie meer heeft. En juist op dat punt op niemand kan vertrouwen. Precies op dat punt wordt zijn uniciteit aangesproken. En wat is er enger dan dat je uniek bent, dat je bent zoals je bent, zonder dat je hoort bij een groep of bij een club, bij een gemeenschap. En het wonderlijke is dat wanneer je je uniciteit volgt, dat je dan opeens blijkt toegetreden te zijn tot een gemeenschap. Maar dat is van later zorg.
Eerst is er het element van angst, van terugtrekken. En wat ik net zei, dan vindt plaats dat hij in het water wordt geslingerd, maar de Midrasj, de mondelinge Tora, de mondelinge toelichting bij het boek Jona vertelt ook dat de schepelingen, ik zou ook kunnen zeggen de omstanders, hem eigenlijk niet in het water willen gooien. En wat ze doen, is hem tot zijn knieën erin laten zakken. Dan gaat de storm liggen en ze trekken hem er snel uit. Maar dan steekt de storm weer op en dan laten ze hem zakken tot aan zijn heupen en weer gaat de storm liggen. Ja dat zijn de lapmiddelen die we proberen. Waarmee we denken dat de storm níet door God gegeven is. En dat we die kunnen bezweren. Alsof de storm niet een weldadigheid is. Eigenlijk een weldadigheid die ons uit onze verdoving en slaap wekt.

Ik ben heel anders begonnen dan ik wilde. Dat komt omdat het lied me raakte. Ik had een ander begin en dat zal ik nu doen. Ik zal me even voorstellen. Wat ik nu deed is natuurlijk ook een voorstelling, je zou kunnen zeggen een veel non-verbalere voorstelling.
Mijn voorstelling is dit; zoals ik me voorstel in dit kader:
Mijn leven lang, zo lang ik me kan herinneren, zo vanaf mijn derde jaar, ben ik geïnteresseerd, gefascineerd geweest door patronen van gehechtheid en verslaving. Het heeft me van jongs af aan verbaasd, om maar eens wat te noemen, dat mijn vader zo ongelukkig was. Terwijl ik het zo’n lieve man vond. Zo’n tere, introverte, maar dat woord gebruikte ik toen niet, een tere, naar binnen gekeerde, wijze man. En dat hij die wijsheid niet tot leidraad kon laten zijn in zijn eigen leven. En ik zag hoe ongelukkig hij was in het werk dat hij deed, hij was zakenman, terwijl hij iets heel anders ambieerde en daarvan zei hij altijd ‘Dat kan niet’. En ik besefte al heel jong, en ik vocht erover met hem, dat wat plaatsvond een gehechtheid was en dat hij daarin iets verloochende, wat ik nu uniciteit noem, wat van hem gevraagd werd door het leven, door de levende God.

Ik ben geboren en opgegroeid in een familie waarin om het eufemisme van alcoholisten te gebruiken, iedereen ‘stevig dronk’. En ook stevig rookte, zoals ook andere dingen ‘stevig’ werden gedaan. Ik ben opgegroeid in een liefdevolle omgeving maar bijna iedereen was alcoholist. Bij mijn grootmoeder van moeders kant kon ik zijn zoals ik helemaal was, onbevangen, ook met mijn lelijke dingen. Zij zag mij. Mijn oma dronk eigenlijk de hele dag en is tenslotte daar aan ten onder gegaan. Zo was het met mijn hele familie. En toch, als ik daar nu op terugkijk dan zeg ik: ‘wat een training heb ik gehad, wat een geschenk. Wat een geschenk nadat ik zelf mijn eigen verslavingszucht onder ogen ben gaan zien. Anders dan mijn ouders, ik was in rebellie, ging ik geen alcohol drinken maar middelen gebruiken, daarmee stond ik aan de goeie kant van de streep. Daar raakte ik zo aan vast dat ik op een bepaald moment totaal in de vernieling kwam en in het water gegooid moest worden en godzijdank kreeg ik daar hulp bij van iemand die mij zag en die zag dat de verslaving een scherm was waarmee ik iets anders afdekte. Ik herinner me een punt in de jaren dat ik aan het afkicken was en weer terugviel, er was een punt, het is deze maand precies vijftig jaar geleden, dat ik zo’n ontzettende pesthekel aan mezelf kreeg, aan dat zoals ik was, die gedaante die ik manifesteerde, diepwanhopig was ik. En ik schreef een gedicht en daarin stonden de regels

De vragen waar ik voor vlucht
volgen als vogels het brood
hun snavels snijden mij vrij.

Dat was het gedicht. Op dat moment beaamde ik dat ik op de vlucht was. Ik was op de vlucht voor de werkelijke levensvragen. Voor dat wat van mij gevraagd werd. En ik werd op smartelijke wijze los gesneden van waar ik voor vluchtte en er vond een kentering plaats. Ik kon in vrijheid verdergaan.

En toen besefte ik als ik het oud evangelisch zeg dat ik ‘in zonde’ leefde. Maar zonde, zonde, wat is zonde? In mijn boeken en in mijn commentaar op Jona dat ik zelf schreef en ik heb ook een commentaar op het Johannesevangelie geschreven, daarin werd me duidelijk dat mij ook in mijn kinderjaren, gereformeerd, nederlands hervormd, wat zonde werd genoemd, als je dat letterlijk neemt, zowel in de Tenach, de joodse bijbel, als het Nieuwe Testament, dat de zonde in beide gevallen eigenlijk letterlijk betekent: het doel voorbij gaan. Er is een doel waar je op richt en de pijl gaat naast het doel. Dat is hamartano, dat is dat je je doel mist. Je kunt zeggen het is een misslag of misstap. Daarover zegt de Talmoed waarin rabbijnen in gesprek zijn over alles ‘één keer een misslag begaan is helemaal niets, want er is geen verslaving. Maar als je het twee keer doet dan denk je al dat het gewoon is. En dan zegt rabbi Akiba: om te beginnen komt de misslag binnen als een bezoeker. En na enige tijd als je de misslag blijft herhalen wordt hij een vaste gast in huis. En tenslotte wordt hij de heer des huizes. En ben jij een afgeleide en word je bestuurd door de misslag. Dan pas wordt de zonde zonde. En daarvoor is er geen zonde. Als tesjoewa er is, terugkeer, is de zonde geen zonde maar materiaal, lichtkracht voor de nieuwe weg die gevonden kan worden. Eigenlijk substantie van uniciteit, die wanneer hij vrijkomt, dienstbaar kan zijn aan het geheel.

Datzelfde zien we ook bij Jona gebeuren. We zien in het verhaal hoe Jona ingekeerd raakt. Hij daalt af, wordt er in het begin gezegd. Commentatoren wijzen er op dat wanneer er wordt afgedaald in de joodse bijbel er bijna altijd iets mis is. De zonen van Israël dalen af naar Egypte, naar het land van de dualiteit. En zo daalt Jona af, als de oproep komt, naar de andere kant. Afdalen betekent dat je dieper en dieper de dualiteit, de tweeheid in gaat en meer en meer het bewustzijn verliest en een afgeleide wordt van je vluchtweg. En zelfs op een bepaald moment, als je nog verder afdaalt, niet meer weet dat je vlucht. En Jona klimt op in het schip. Jona manifesteert wat er gaande is. Ook aangespoord door zijn directe omgeving. Dat geeft ook onze functie weer waar we verslaving of gehechtheid zien. Onze functie is om als de schepelingen te zijn. En te zeggen: ‘Wat is dat met jou, wat heb je gedaan tegen jouw god, tegen jouw levensbestemming?’ En Jona klimt op en wordt in de zee gegooid. Dat is niet afdalen. Hij komt in de golven. Die emoties die oprijzen, wat ik noem de wanhoopt, dat je gaat zien dat je in een herhalingspatroon zit en dat dat niet je diepere bestemming dient maar blijft volhouden vanuit een blinde drift, die je tot dan toe niet aan jezelf hebt toegegeven. Die gehechtheid, als je dat ziet, dan ben je aan het opklimmen. en wanneer je de schepelingen, zij die met jou in hetzelfde bootje zitten, er deelgenoot van maakt, dan til je op, dan word je wakker. En wat er dan gebeurt is dat je in zee wordt geworpen. Dan doet zich het wonderbaarlijke voor, ik heb er eens een afbeelding van gezien, van Jona, dan zie je twee handen. Een hand, de linkerhand gooit Jona in het water en de andere hand slokt hem op in het water. En het is duidelijk dat het de handen zijn van de levende God. Die een einde maakt aan de continuïteit, aan datgene dat geen liefde brengt. en daarin wordt hij opgeslokt en daarin wordt hij verduisterd. En in de verduistering wordt hij, worden wij, teruggebracht tot het punt dat alles wat je tot nu toe hebt gedaan, futiliteit was, leegte was, en waarin je merkt dat alles wat je gebouwd hebt op een bepaalde manier niet dienstbaar was. Het is in dat punt dat de positieve wanhoop vorm aanneemt. Het is een zelfmoordende wanhoop. Het is een wanhoop waarbij je je ziel openklapt voor de Eeuwige en tegen de Eeuwige zegt, dat prachtige woord dat Leonard Cohen ook zingt op zijn laatste plaat ‘Hineni’, hier ben ik. In de oorsprong betekent het Zie mij. In dat aanbieden, alle vissen in mijn zee, alles wat ik ben, ik overdek niets meer, is alles, alles zichtbaar. Daarmee wordt de weg naar de bestemming geopend. Doordat de erkenning er is dat ik mezelf niet aan mijn haren uit het moeras kan trekken en dat er een wonder geschied is, ook al heb ik er hard voor gewerkt. Het wonder van de redding. Dat wil wat mij betreft zeggen dat aan uniciteit gekoppeld is dat we onszelf niet kunnen redden. Dat we in waarheid kunnen zijn zoals we zijn. Kunnen spreken zoals we zijn. En dat we daarin geen enkele macht hebben en tot de weerlozen behoren wanneer we uniek zijn, wanneer we zijn zoals we zijn. En dat het aan de Eeuwige is om ons al dan niet op te nemen.

In die ervaring van gered zijn gaat Jona op weg naar Ninevé om te vervullen wat hij vanaf het begin had kunnen vervullen. en ik ben blij dat hij het niet vanaf het begin heeft vervuld. Want het is zo’n prachtig verhaal.
Het is maar goed dat Adam en Eva het paradijs hebben verlaten. Het is maar goed dat dat alles is gebeurd want anders was de bijbel misschien drie hoofdstukken groot geweest. Hadden we hem nooit gelezen trouwens. Daarin doen zich aan ons, aan mij, die wonderlijke twee vragen voor:
Ben ik nou Jona, of ben ik nou Ninevé? Ik, nu hier sprekende, ben natuurlijk Jona. Maar vannacht werd ik wakker en een stem zei: En het woord van Geeske geschiedde tot Hans Korteweg, de zoon van Johan Heinrich Korteweg, zeggende: maak u op, ga naar de grote stad Amsterdam en predik tegen haar. Ben ik dat nou?
Of ben ik Ninevé, die grote stad, waar de profeet steeds weer tegen spreekt en waarvan ik zeg, veel sneller dan de profeet overigens, ja, uw werkelijkheid is de mijne. De profeet die de boodschap brengt, blijft nog lang gramstorig. Hij is boos en verontwaardigd omdat er geen vernietiging plaatsvindt vanuit zijn rechtschapen besef, terwijl Nineve al lang is omgekeerd.
Ben ik nou Ninevé, ben ik nou Jona? Bent u nou Ninevé, bent u nou Jona?
Ja beide.

En daarmee doet zich nog een vraag voor. En daarmee vat ik samen.
Het werd me duidelijk in mijn leven en het werd me duidelijk bij de voorbereiding hierop, dat verslaving een verdediging is tegen de roeping, de unieke levensopdracht die we hebben, heel concreet in een bepaald iets op een bepaald punt in ruimte en tijd. Iets wat alleen ik kan doen, iets wat alleen jij kan doen. En waar we de roeping niet aangaan om dat unieke te zijn, daar is verslaving en gehechtheid, aan banen, aan partners, vrienden, gedachtesystemen, aan voorkeuren, antipathieën, aan bumperkleven, aan stoffen, aan wat dan ook, verwerping van bevolkingsgroepen, al die gehechtheden zijn een verdediging tegen te zijn wie je bent in het licht van de Eeuwige.

Ik dank u

Er zijn veel uitgewerkte lezingen (PDF) van Hans Korteweg te vinden in de winkel. Klik voor de lezingen hier.

Je kunt de blogs van Hans Korteweg lezen op: http://www.dekorteweg.nl/