…voor inspiratie, levenswijsheid en bezinning

Archive for the ‘Artikel’ Category

Een ware vrije vrouw en/of vrije man….

Omdat ik de pelgrimsroute naar Santiago de Compostela ga lopen ben ik de afgelopen dagen flink aan het trainen met lopen (met bepakking). Elke dag een stukje verder.

Tijdens dat lopen komt bijna vanzelfsprekend de ervaring omhoog van ‘nergens heen gaan’. Ik open me voor alles wat zich aandoet. Een tractor die met zwaar ronkgeluid me helemaal overdondert. Een gedachte die ineens bezit van me neemt, en me verderop weer verlaat.

Zo lopend is er geen doel en geeft me het vrije gevoel van de voor mij favoriete (en bekende) koan die luidt: een ware vrouw/man zonder titel, zonder rang, zonder naam, zonder leeftijd gaat vrij in en uit door de poorten van de zintuigen.

Iedereen weet dat vrij zijn niets van doen heeft met je geslacht, je titel, je maatschappelijke status, of met welk uiterlijk kenmerk dan ook.
Ik heb aan den lijve ondervonden dat zodra ik me bind aan kenmerken en eigenschappen, die ik aan mezelf of anderen toeken, dat ik hopeloos en eenzijdig verloren ben in de wereld van de dualiteit. En dus onvrij.

En toch is dat (die wereld van dualiteit en hoe ik mezelf daarin verhoud) wat ik in deze reis wil gaan onderzoeken. Wat is het dat je maakt tot de persoon die je bent? Wat is het dat je een vrouw doet voelen. Of een man?

Wie weet vind ik wel een antwoord….

marja
Als je me wilt sponsoren op deze reis, dan is dat van harte welkom!
Mijn rekeningnummer is: NL 35 TRIO 0784 8369 81.

Moodswings

Ik kan zeer genieten van de sociale media zoals Facebook en Whatsapp. In ons gezin en ook met aanverwanten en vrienden hebben we verschillende Whatsapp-groepen en de meeste posts daarin wekken me op en maken me betrokken bij mijn dierbaren. Er passeert veel scherts, goedmoedige plagerij en zelfspot. Ik grinnik regelmatig om foto’s of het commentaar daarop. Maar er worden in onze gezinsgroep soms ook diepere onderwerpen aangesneden. Het prettige is dat ook dan de posts kort en krachtig blijven. Mijn zoon postte dat hij soms last had van moodswings. Hij vroeg zich af wat daaraan ten grondslag zou kunnen liggen, aangezien hij niet in gedachten iets aan het ‘aanmaken’ was.

Als pater familias en met een ontwikkelde geneigdheid tot betweterij gaf ik direct aan dat moodswings normaal zijn, maar dat de crux er in ligt of we daarmee in onze mind aan de haal gaan. Aan zorgen en angst liggen onze gedachten ten grondslag. Mijn vrouw voegde toe dat het sausje dat we over de moodswings gieten meer een probleem is dan de moodswing zelf. Maar mijn nazaat had dat al lang begrepen en hield vol dat hij de swings ervoer als een onderhevig zijn aan energetische en astrale influx.

Toen bleek dat ook mijn dochter af en toe leed aan stemmingswisselingen en die op conto van haar hormonen zette. Zij verklaarde dat zij achteraf toch altijd wel een oorzaak kon vinden voor haar stemmingswisseling. Mijn eigen vrouw postte toen: ‘Feel (dat ben ik) weet ook soms niet wat-ie met zijn leven aan moet en ik weet het nooit niet, maar als je je daar te druk over maakt of het je te persoonlijk aantrekt word je makkelijker somber’. (Ook zo’n toffe post naar je kinderen, die toch mogelijk dachten dat ze met competente ouders te maken hadden).

Maar mijn zoon hield vol dat zijn stemmingen compleet random kunnen veranderen. Zelfs als alle zaakjes op orde zijn en er mentaal niks te verhapstukken valt: ‘Energetisch low zijn hoeft helemaal niet negatief te zijn. Het zou kunnen betekenen dat mijn energie ergens anders voor wordt gebruikt. Ik werk gewoon ook nog op een ander niveau. Mijn oversoul is aan het overwerken. Als ik me minder voel zal ik voortaan zeggen: ‘mijn ziel draait een dubbele dienst en heeft mijn energie nodig’.

Ik vond dat een buitengewone vondst. En ook waar. Als je in deze tijd ook maar enigszins gevoelig bent dan wordt er een appèl op je gedaan. Je kunt je niet meer afsluiten en niet al onze stemmingen ontstaan intra-psychisch. We zijn een eenheid en staan ook in verbinding met het meer dan menselijke. En juist in die uitwisseling lijkt wat te gebeuren in deze tijd.

Kort voor deze whats-app-uitwisseling had ik een doorgeving gelezen waarin een interessant beeld werd geschetst van onze negatieve emoties. Door bijvoorbeeld boos te zijn (waar op zich niks mis mee is) verandert onze neuro-chemie. Als onze boosheid overgaat in haat dan komen we in een toxische realiteits-dimensie en vanwege onze verbondenheid in de meerdimensionaliteit ga je deelnemen aan dezelfde energetische waarden en emoties van anderen die dezelfde emotie hebben. Er ontstaan zo als het ware ‘velden’ van negatieve emoties (maar dat kunnen ook positieve zijn), waarmee je verbonden bent. Je gaat hierdoor veel meer patroonmatig reageren dan je je bewust bent. Vanuit het perspectief van de entiteiten die deze informatie doorgeven is onze aarde op het ogenblik tamelijk belast met deze giftige, zichzelf in stand houdende velden van haat, negativiteit en depressiviteit. Dat wisten we al, maar toch.

Ik vermoed dat de meesten onder ons wel aanvoelen dat er een overgang gaande is in deze tijd die inwerkt op je systeem. Het bewustzijn daarvan kan inderdaad helpen om je lows of moodswings in perspectief te plaatsen. Ik laat zelf de vervreemding en ‘belasting’ die ik soms kan ervaren er maar gewoon zijn en samen met mijn zoon denk ik dat het Andere in deze tijd extra op ons inwerkt. Het is aan de andere kant ook zo dat het afstemmen op licht en liefde me makkelijker af gaat dan ooit tevoren.

Reageer gerust hieronder (kort) of in de rubriek Jouw verhaal (lang).

Tat twam asi (dat ben je!) door Piet Winkelaar

Tat twam asi (dat ben je!)  

Over empathie en het belang ervan in verleden en toekomst  

Meer dan ooit lijkt er heden ten dage aandacht nodig voor empathie. Daarbij gaat het om zich te kunnen verplaatsen in anderen, weten wat hen bezielt en wat zij bedoelen. Met deze empathie hebben we in onze maatschappij wat moeite gelet op hoe gemakkelijk we anderen beoordelen en veroordelen en hoeveel moeite we soms hebben te begrijpen wie ze zijn. Empathie heeft te maken met gevoelens en emoties, met begrip hebben voor wat anderen denken en voelen. Maar dat is iets anders dan de eigen gevoelens en gedachten op anderen projecteren. Dat laatste wijst juist op een gebrek aan empathie. Men is dan zo geëmotioneerd dat er geen aandacht en begrip is voor wat anderen bezighoudt.

Empathie stelt ons in staat verbale en non-verbale boodschappen van anderen te verstaan en te begrijpen. Maar gelet op reacties in de media schrikt empathie ook menigmaal af. We willen niet zo gauw in de schoenen van anderen gaan staan om ze te begrijpen en te verstaan, want dan moeten we onszelf even opzij zetten, het belangrijkste wat we hebben en zijn loslaten. Dat ervaren we als lastig want we zijn juist voortdurend attent onszelf te zijn en te blijven. De eigen persoon, de eigen mening is heilig en dient verdedigd en beschermd te worden. Vermoedelijk houden we daarom, vanuit een zekere verdedigingsangst, de opvattingen en emoties van anderen op afstand en kijken we, meelijwekkend, verwonderend of beter wetend naar hen om.

Dergelijke gewoonten en vooroordelen kleuren de betekenis en het belang van empathie soms zo in dat we vergeten dat het om een van de belangrijkste vermogens gaat waarover we beschikken. Volgens bioloog Frans de Waal, gespecialiseerd in het gedrag van mensapen, vormt empathie een zeer oude verworvenheid waardoor we als soort hebben kunnen overleven. Het  is een cruciaal vermogen waardoor we ons al dan niet bewust kunnen verplaatsen in het gedrag en de gedachten van anderen. Zonder empathie kunnen we niets van anderen leren, hebben we geen taal, geen cultuur en hebben we geen mening. Empathie behoort tot een van de centrale eigenschappen van ons mens zijn. Maar als we ons bedreigd voelen, anderen als vijanden beschouwen, smelt alle empathie als sneeuw voor de zon en zijn we op oorlogspad.

In deze bijdrage ga ik eerst in op wat empathie is, schets ik hoe daarmee wordt omgegaan en geef aan waarom er juist heden ten dage meer behoefte aan is. Vervolgens schets ik hoe empathie een rol speelt in de benadering van helden en heiligen, hoe in het verre verleden empathie is ontwikkeld, hoe onze verre voorouders ermee omgingen en wat het voor de toekomst betekent als we dit kostbare vermogen zouden veronachtzamen.

Empathie en spiegelneuronen

Het woord empathie is afkomstig van het Griekse paschein en pathos dat lijden, gevoel en  emotie betekent. Empathie verwijst naar invoelen, in-lijden, inleven. Dat gaat verder dan sympathie dat naar meevoelen en meeleven verwijst. Het verschilt ook enigszins van intuïtie dat meer aanvoelen betekent. Meestal gebruiken we intuïtie bij het aanvoelen van gebeurtenissen, het juist inschatten van situaties of het invoelen en aanvoelen van wat in het handelen en gedrag precies aan de orde is. Empathie gebruiken we in de regel voor het inleven in personen. Dat zijn medemensen maar ook andere levende wezens, goden, godinnen, dieren, misschien wel alles wat leeft. Ons empathisch vermogen vormt een belangrijke factor in de omgang met anderen. Je hebt deze einfühlung nodig onder andere om relaties aan te gaan en te onderhouden, om samen te werken, te participeren, rekening te houden met anderen. Neurologen geven aan dat spiegelneuronen een centrale rol spelen bij het vermogen tot empathie. Mensen bezitten zo’n honderd miljard zenuwcellen of neuronen. Spiegelneuronen, die men aan het eind van de twintigste eeuw ontdekte, zijn gelokaliseerd in de grote hersenen. Een spiegelneuron van iemand weerspiegelt het gedrag van een ander op zo’n manier dat deze het nadoet. Het werkt aanstekelijk. Geeuwen van een ander doet jezelf ook geeuwen. Pasgeboren kinderen spiegelen zich aan het doen en laten van de moeder, groeien op door het gedrag van hun ouders en omstanders na te bootsen, woorden en gebaren na te doen en te herhalen. Deze neuronen spelen een centrale rol in het sociaal leerproces, bij het ontwikkelen van denken en voelen, het imiteren van klanken, het produceren van woorden en zinnen. (Bij het centrum van Broca -het taalcentrum in de hersenen- treft men veel spiegelneuronen aan.) Het op het spoor komen van deze spiegelneuronen vormt een van de belangrijkste ontdekkingen in de neurologie. Die zenuwcellen worden actief wanneer ze waarnemen en aanvoelen wat een ander beweegt. En dat gebeurt op dezelfde plek in de hersenen als bij degene die wordt waargenomen. Maar ze worden niet alleen actief in de zin dat ze spiegelen en nabootsen, ze reageren ook, vullen dat gedrag aan met een eigen reactie. Ze zijn dus reciproque en worden daarom soms ook interactieneuronen genoemd omdat ze meer doen dan alleen maar spiegelen. De neuronen zijn genetisch bepaald maar dienen wel ontwikkeld te worden. Dat gebeurt in de regel door op het juiste moment van het ontwikkelingsproces de juiste imitatie ervaringen op te doen. Daardoor leren kinderen het gedrag van anderen begrijpen en interpreteren en zijn ze in staat ook zelf eigen gedrag te ontwikkelen. Vanuit verbondenheid en vereenzelviging door middel van observeren en imiteren ontwikkelen ze empathie. Dat lijkt een basaal sociaal leerproces.

Spiegelneuronen zorgen zo voor een emotioneel en cognitief inlevingsvermogen, voor inzicht in denkpatronen en gedragingen van anderen. Ze zijn heel belangrijk bij sociale interactie. Een verminderde activiteit van spiegelneuronen bewerkstelligt een slecht inlevingsvermogen en verschillende vormen van autisme die vaak als tegenpolen van empathie worden aangemerkt. Mensen met autistische kenmerken hebben moeite met sociale contacten en blinken niet uit in het omgaan met hun medemensen. Ze kunnen de gevoelsuitdrukkingen van anderen moeilijk of onvoldoende herkennen; gewone  communicatie gaat hen niet makkelijk af. Vermoedelijk hangt dat samen met onvoldoende mogelijkheden in waarnemen en imiteren, met afwijkingen of trage ontwikkelingen op dat gebied. Soms blijkt dat slechthorende kinderen of zij die seksueel zijn misbruikt minder ontwikkelde spiegelneuronen bezitten. Het kan zijn dat ze zich bedreigd voelden en medemensen eerder als vijanden beschouwden hetgeen empathie kan blokkeren of spiegelneuronen doen verschrompelen.

Volgens onderzoekers van de universiteit van Michigan zou het empathisch vermogen van studenten gedurende de laatste dertig jaar met 40% zijn afgenomen. Ze vermoeden dat dit te maken heeft met de informatietechnologie en de grote hoeveelheid digitale informatie die wordt opgenomen en empathie bemoeilijkt. Dit onderzoek roept de nodige vragen op want een afname van empathie met 40% is wel erg veel. En wat heeft men precies gemeten, op welke manier? Dit onderzoek noopt in ieder geval tot meer onderzoek. En dat is niet eenvoudig. Emoties en gevoelens zijn complexe begrippen, waarnemen en imiteren kunnen op velerlei manieren plaatsvinden. De vraag is ook of en op welke manier minder empathie tot meer autisme leidt.

Autisten kunnen soms goed meevoelen met de ander. Ze raken zelfs van slag als een ander iets overkomt of als die zeer geëmotioneerd is. Ze bezitten dan een affectieve empathie, maar geen cognitieve. Dat betekent dat ze wel bijzonder gevoelig kunnen zijn voor de gevoelens van een ander, maar moeite hebben die ander te begrijpen. Het ontbreekt hun aan cognitieve empathie. Ze kunnen niet door de ogen van de ander de wereld waarnemen en interpreteren. Het gemis aan cognitieve empathie noemt men ook wel mindblindness, verstandelijke blindheid. (Er ligt enige verwantschap met alexithyme, waar men geen woorden heeft voor innerlijke gevoelens en die dan ook gemakkelijk niet als realiteit worden beschouwd.)

Vormen van autisme komen meer en vaker voor bij mannen dan bij vrouwen die op hun beurt meer empathie tonen. Volgens de Britse psycholoog Baron-Cohen zorgt het mannelijk geslachtshormoon testosteron voor meer autistische en minder empathische gedragskenmerken. Daar is veel over te doen. Mannen en vrouwen verschillen ook qua brein en gedrag en beide elementen beïnvloeden elkaar. Het limbisch systeem in de hersenen is bij vrouwen vaak groter dan bij mannen en dit gedeelte reguleert emoties, motivatie en de verwerking van taal. Vrouwen zouden meer spiegelneuronen bezitten. Maar mannen hebben in het algemeen weer grotere hersenen waarin de cortex een belangrijke rol speelt bij het verwerken van ruimtelijke informatie, systematisch handelen en doelgericht gedrag. Evolutionair rolgedrag van man en vrouw gedurende een lange geschiedenis is daarbij zeker een factor geweest. Het is bekend dat ons brein uit twee hersenhelften of hemisferen bestaat die onafhankelijk van elkaar kunnen functioneren maar gewoonlijk samenwerken. Beide delen worden met elkaar verbonden door de hersenbalk welke bij vrouwen meestal iets breder is dan bij mannen, hetgeen kan betekenen dat ze beter in staat zijn verbindingen te maken tussen de verschillende onderdelen. Dat lag ook in haar functie van kinderen krijgen en grootbrengen en de familie bij elkaar houden. Mannen hadden in oorsprong als taak de vijand op te sporen en te verdrijven. Misschien kunnen ze daardoor ook makkelijker onderscheidingen aanbrengen en emoties minder toelaten. Veel wetenschap heeft daar baat bij gehad.

Het heeft weinig zin van deze verschillen karikaturale tegenstellingen te maken die een blokkerende en statisch bevestigende werking hebben. Niemand is hetzelfde en er bestaan talloze genetische variaties ook in het man en vrouw zijn. Bovendien spelen cultuur, opvoeding en ervaring een rol en bepalen mede tot wie we zijn. Mannen vertonen in de regel een sterker ego. (Dat beïnvloedt ook weer de hersenen.) Zaak is de voor- en nadelen van de verschillen onder ogen te zien en bij te stellen voor zover dat gewenst en mogelijk is. Sommige personen hebben last van narcistische disempathie. Anderen zijn sociale horken met weinig empathie, maar die blijken soms weer van grote waarde in de wetenschap. Een voornamelijk rationele benadering en een monomaan en doelgericht bezig zijn zonder veel empathie voor de medemens heeft tot uitvindingen en ontdekkingen geleid. Zonder die inbreng was er waarschijnlijk geen Verlichting ontstaan, hadden we geen stoommachines gehad, geen auto’s, vliegtuigen en computers. Degenen die harde besluiten moeten nemen en hoge functies hebben zijn in de regel weinig empathisch, schrijft neurowetenschapper Sam Harris. Hij geeft aan wat daarvan het voordeel is. Empathie leidt af, verstoort het nauwgezet en doelgericht werken. Tegelijk geeft Harris aan hoe men bij proefpersonen door middel van empathische oefening en compassiemeditatie hersengebieden die spiegelneuronen bevatten kunnen worden geactiveerd met als gevolg een significante toename van empathie. Voor mensen met minder empathie (minder ontwikkelde spiegelneuronen) of met teveel autistische kenmerken liggen er mogelijkheden. Ze kunnen hun inlevingsvermogen een beetje versterken en leren hoe daarmee om te gaan.

Op weg naar een andere samenleving

In veel culturen is sprake van een mannelijke dominantie. Dat zijn culturen met patriarchale kenmerken waar men vaak weinig begrip heeft voor mensen die anders zijn. In onze westerse joods-christelijke cultuur werden emoties veelal als minderwaardig beschouwd, ze mochten in ieder geval de traditionele en verstandelijke werkwijzen niet beïnvloeden. Vrouwen speelden in het publieke domein een ondergeschikte rol. Politiek en privé vormden gescheiden circuits. Openlijke empathie was iets voor privé, binnen het publieke domein bestond daar weinig ruimte voor. Onder andere deze aspecten zijn als kenmerken van vaderculturen aan te duiden.

In onze maatschappij lijkt empathie bij belangrijke beslissingen in politiek en bedrijfsleven geen grote rol te spelen. Nieuwe ontwikkelingen als centrale regelgeving, schaalvergroting, computerisering en informatietechnologie bieden daar zelfs weinig gelegenheid toe. Die hebben hun regels en kennen amper uitzonderingen want uitzonderingen halen de regel onderuit. Ze bevestigen niet de regel zoals men in vroeger tijden nog zei. Om een uitzondering te kunnen maken is empathie nodig, een inleven in de positie van de uitzondering. Maar dat ligt niet in de lijn van de huidige informatie- en communicatietechnologie. Computergestuurde bedrijven en instellingen functioneren rationeel en efficiënt, zonder empathie. Er is geen voelen wat een ander voelt. Iedereen is een getal. Men werkt met cijfers en statistieken waarbij het unieke van ieder mens uit het vizier raakt. Dat bevordert anonimisering. Met het voornamelijk verzamelen van gegevens, van data en het denken in getallen wordt de werkelijkheid gemakkelijk onpersoonlijk benaderd. De Duits-Koreaanse filosoof Han noemt dit overtrokken verzamelen van gegevens: dataïsme. Hij spreekt zelfs over data-totalitarisme of data-fetisjisme dat geen toegang meer biedt tot het eenmalige en unieke. Er is amper of geen aandacht voor de concrete medemens. Men gebruikt uitdrukkingen als algemeen belang, de gemiddelde Duitser of de gemiddelde Nederlander, statistische begrippen die voornamelijk op papier bestaan en die men op straat en in het dagelijks leven niet tegenkomt. Digitale dataverzamelingen zijn volgens Han volledig gebeurtenisblind. Ze zien af van betekenis en betrokkenheid, van angst, woede, enthousiasme en emotie. Computers en robotten lijken extremer te functioneren dan vroegere patriarchen en machthebbers want ze hebben minder of geen empathie.

Juist nu er robotten op de markt komen die geen oog hebben voor empathie en voor de individuele mens, die veel werk uit handen nemen en die met grote rekenkundige intelligentie gegevens inventariseren en berekeningen uitvoeren waar zowel wetenschap als politiek graag mee schermen, spatten op veel gebieden de emoties op, als ware het een tegenreactie. Het is alsof de digitale kurk op de fles die de emoties en gevoelens afschermt er met alle kracht afvliegt. Het gebeurt zonder begrip, zonder nuance, zwart – wit, en het creëert een gepolariseerd decor tegen welke achtergrond we in de verschillende media ons met elkaar verhouden. Bij het minste of geringste maken diverse mensen zich kwaad, verbergen hun gevoelens niet en tonen ongegeneerd hun emoties. Daarmee reageren ze op ambtelijke raderen, op  computertechnologie en koele berekeningen van technici, ageren ze tegen formele politici en zakelijke journalisten die geen begrip voor hen tonen. Men wil laten zien  wie men is zonder enige relativering van het eigen ego en zo geëmotioneerd dat men niet invoelt wat anderen beweegt, dat men weinig begrijpt van zelfmoordenaars, criminaliserende vluchtelingen, hooligans en mensen die zich in een andere positie en in andere omstandigheden bevinden.

Bij deze contrasterende ontwikkelingen is begripvolle empathie het kind van de rekening. Er is wel emotie maar geen empathie. Men beschouwt de maatschappij als onveilig, men weet zich bovendien bedreigd. Mede daardoor schuiven we onze empathische en sympathische eigenschappen terzijde. En daar komen dan ook weer reacties op. Ondanks de anonimiserende technologie en het gevoel van onveiligheid door oorlogen, aanslagen en migraties, wordt er gewerkt aan een andere wereld waar mensen meer eigenaar worden van hun eigen bestaan, waar meer aandacht komt voor onderlinge communicatie en sociale wederkerigheid in plaats van dictatoriaal of goedbedoeld patriarchaal leiderschap. De invloed van vrouwen in het publieke domein is groeiende. Menig bezorgde auteur of spreker stelt een gemis aan empathie en compassie op de agenda en vraagt zich of het verwaarlozen van empathie niet een proces van ontmenselijking teweegbrengt. Steeds meer mensen in het Westen beginnen in te zien dat doorgeschoten individualisering, die weinig cognitieve affectie heeft met anderen, de mens uiteindelijk eenzaam achterlaat en dat er empathie nodig is. Sommigen beweren dat de economische en technologische dominantie een bedreiging vormen voor een menselijke samenleving, anderen zingen ‘Alle Menschen werden Brüder’.

Deze tegengestelde ontwikkelingen bewerkstellingen onzekere tijden maar bevestigen wat bekend is sinds mensenheugenis: leven is een avontuur met alle gevaren van dien. Posthumanisten voorspellen een nieuwe en andere mensheid met robotachtige wezens die langer leven, minder gebreken vertonen en over een gecomputeriseerd verstand beschikken. Er presenteren zich transhumanisten die mogelijkheden ontwaren om genetisch gemodificeerde organismen te ontwikkelen met verstandelijke en technische mogelijkheden die emoties uitbannen en de grenzen van het mens-zijn verleggen. Ze denken daarbij aan nieuwe mensen die eugenetisch zijn gemodelleerd, superieur zijn vergeleken met de huidige mens en helemaal geen last hebben van empathie.

Het is de hoogste tijd na te denken over empathie als een van de meest elementaire bouwstenen van het leven zoals Frans de Waal suggereert. Een reflectie en bezinning op Einfühling, op dat empathisch vermogen, is niet alleen wenselijk maar noodzakelijk en urgent. Dan is het nodig onszelf wat te relativeren, dingen los te laten en daardoor open te staan voor anderen.

Helden en heiligen

Empathie kan betekenen dat men oog heeft voor het unieke en bijzondere van mensen, dat men daarvoor begrip heeft ook als het afwijkt van het gewone en normale. Vanouds is er weinig begrip en betrokkenheid met mensen die anders zijn omdat die als een bedreiging werden gezien, al koesteren we natuurlijk de uitzonderingen. In de oudheid stond empathisch overleven van de eigen groep centraal. Buitenstaanders waren vijanden, barbaren die een bedreiging vormden. De huidige wereld lijkt echter kleiner geworden want we krijgen informatie over alles en iedereen. In die zin zijn er amper nog buitenstaanders. De talloze migraties vragen ook om meer begrip en empathie. We leven dus in andere tijden maar de evolutionaire genen liggen diep verankerd. Er is moeite om te gaan met excentriekelingen, met vreemdelingen, jongeren die protesteren en kabaal maken. We kijken met scheve ogen naar Joden, Turken, Marokkanen en Afrikanen omdat ze zich anders gedragen en er opvattingen op na houden die we als bedreigend ervaren.

In de praktijk gaat het niet om wel of geen empathie. Er bestaan verschillen in empathie qua sterkte en omvang. Misschien heeft alles wat leeft wel empathie, het ligt eraan in welke mate en voor wie of wat. Frans de Waal spreekt over een biologisch imperatief, doch er is verschil tussen veel en weinig en het is ook de vraag voor wie we empathie koesteren. Een moeder vormt de spiegel voor haar kind dat haar imiteert. Kleine kinderen weten zich nauw verbonden met hun ouders en pas in een later stadium ontstaat er meer afstand. Zo gauw kinderen zich van hun ouders kunnen onderscheiden (misschien op het moment van ‘ik’ zeggen), ontstaan er mogelijkheden dat ze zich in hen kunnen inleven. Dan worden ze voor hen een voorbeeld, een rolmodel en komen zo tot meer eigen gedrag. Door te observeren en zich verbonden te weten, door imiteren en het ontwikkelen van eigen gedrag krijgt empathie vorm en ontstaat er een leerproces dat zich op verschillende manieren manifesteert. Als kinderen groter worden, kunnen ze fan worden van de juffrouw of meester op school, van een sportheld, een filmster, een alom gerespecteerde man of vrouw. Fans hebben niet alleen maar oog voor zichzelf maar hebben bewondering voor hun helden, weten zich met hen verbonden en verwant, en nemen daardoor ook makkelijk iets van hen over.

We hebben voorbeelden nodig. Er bestaat behoefte aan helden en heiligen die de weg wijzen en waarmee men zich empathisch kan verhouden. Dat gebeurt in verschillende mate en op velerlei manieren. Zo hebben velen bewondering voor Gandhi, Martin Luther King, Hannah Arendt of moeder Teresa en stellen hen als voorbeeld ter navolging. Anderen spiegelen zich aan hun oud-leraar biologie, zelfs zodanig dat ze zelf ook bioloog zijn geworden. En weer anderen bewonderen hun oma, volgen haar na en worden ook hoogleraar op de universiteit. Altijd spelen waarneming, bewondering, verbondenheid, inleving en imitatie een rol en vormt empathie een belangrijke factor.

Je zou denken dat er voldoende overeenkomst moet zijn tussen de bewonderde en de bewonderaar, tussen de fan en zijn idool, tussen de kleindochter en haar oma. Het lijkt moeilijker je in een ander te verplaatsen als er een grote afstand moet worden overbrugd. Dat is misschien waar, maar de makkelijkste weg is niet altijd de beste. Hoe groter de afstand en hoe meer verschillen er worden ervaren om in de schoenen van en ander te staan, des te groter is de uitdaging. Vermoedelijk zijn de gevolgen ook vele malen groter in de zin van rijker en vruchtbaarder. Empathie is ook het vermogen om de verschillen en tegenstellingen die er tussen levende wezens bestaan te overbruggen, er begrip voor te krijgen zodat dit ook vruchtbaar wordt, tot resultaten leidt. Misschien zit het leven zo in elkaar dat in de verzoening der tegenstellingen iets nieuws wordt geboren. In de natuur bieden verschillen en tegenstellingen tussen mannen en vrouwen de mogelijkheid om zich met elkaar te verbinden waardoor er nieuw leven ontstaat. Een these en een antithese kunnen een synthese vormen. Verschillen die worden benadrukt kunnen ertoe leiden dat mensen elkaar bestrijden en bevechten vooral als ze alleen maar zichzelf zien. Maar als ze hun ego loslaten en zich in elkaar verplaatsen, kunnen ze zich verbinden en veranderd terugkeren tot zichzelf. Empathie staat voor invoelen en inleven in wat anders is. Dat staat voor groei en verandering. Dit gebeurt niet als men alleen maar onveranderd en statisch vasthoudt aan wat men heeft en wat men is. Empathie raakt aan liefde en compassie. Je kunnen verplaatsen in anderen is zo oud als de mensheid, is essentieel om sociaal te kunnen functioneren  en vormt in veel gevallen een bron van inspiratie.

Al in de vroegste geschiedenis zijn er de mythen en de oude mythologische verhalen van Babyloniërs, Egyptenaren, Grieken en Hindoes die als het ware oproepen zich te spiegelen aan helden en goden. Vierduizend jaar geleden ontstond in het zuiden van Mesopotamië het epos van Gilgames en duizend jaar daarna verschijnen de Ilias en de Odyssee. Daarin treden helden op waarmee mensen zich kunnen vereenzelvigen, voorbeelden die moed en kracht uitstralen en die hun boven zichzelf laten uitstijgen door ook heldendaden te verrichten, gevaren te trotseren en de angst voor de dood te overwinnen. Ook bij de oude Israëlieten zijn er de verhalen die een beroep doen op empathie, die vertrouwen en begrip teweegbrengen om te doen wat er gedaan moet worden. Isis en Osiris, Mozes en Joshua leidden zo hun volgelingen door het bestaan en deden hen overleven.

In de christelijke cultuur is het Jezus de Christus waarmee miljoenen christenen zich empathisch verbonden weten. Ook vormen Maria, apostelen, martelaren, belijders en talloze heiligen de voorbeelden die bemoediging, inspiratie en ondersteuning in het dagelijks leven bieden doordat men niet alleen maar zichzelf centraal stelt maar zich met hen verenigt en identificeert. Daardoor kan men tegenslagen overwinnen en soms zelfs tot de gemeenschap der heiligen toetreden. Met veel empathie kan men zich in hoge mate verbinden met Jezus of Maria zoals het geval is bij monniken en begijnen die zich afzonderen en zeer intensief de Imitatio Christi beleven. Van Padre Pio is bekend dat hij dezelfde bloedende wonden (stigmata) kreeg als Christus aan het kruis. Hij had open en scherpe wonden in handen en voeten en ook in zijn zijde op de plek waar het lichaam van Jezus aan het kruis met de speer van een der soldaten was doorboord. Er is empathie in verschillende mate. Veel eenvoudige christenen leven en leefden – afhankelijk van tijd en cultuur – in de verhalen van de Bijbel waarbij ze zich enigszins konden identificeren met bepaalde personen of zich nauw met hen verbonden wisten. Mede daardoor leerden ze zich in te zetten voor anderen, hun vijanden te bestrijden en een eigen leven te leiden. Zo kwamen ze soms ook tot heldendaden of leverden ze via inzet en studie een bijdrage aan de samenleving.

Mysteriën en rituelen

In de oudheid kende men in veel gebieden – lang voordat er van religie of wat men daaronder verstaat sprake is – de zogenaamde mysteriën. Daarover is weinig bekend  maar vooral van de Egyptische en Griekse mysteriën hebben we enige informatie. In geheimzinnige samenkomsten werden daar  uitverkoren personen ingewijd in de hoogte- en dieptepunten van het bestaan waardoor ze status en wijsheid verwierven. Daartoe verplaatsten ze zich via hun empathisch vermogen in figuren uit de oude verhalen (mythen) van Isis, Demeter, Dionysos en vele anderen. Zo’n persoon werd door hen ten tonele gevoerd en daarin beleefde men hetzelfde wat deze volgens de mythe had beleefd. Zo werd men geconfronteerd met de pijn en ellende van een Hecaté of Osiris en stond men doodsangsten uit, maar deelde ook in de overwinning en de glorie van het goddelijk idool. De ingewijden spiegelden zich daaraan, namen hun plaats in, legden zich neer in een sarcofaag, vergoten hun bloed en wisten zich verbonden met Osiris, met Isis en Demeter, de graanmoeders die zorgden voor voedsel en beschikten over leven en dood, of met Dionysos de god van de dans, de wijn en de extase. Zij die het overleefden werden de ingewijden (mystoi). Ze noemden zich in navolging van Dionysos de ’tweemaal geborene’. Door zichzelf weg te cijferen en zich empathisch met hun goddelijke held te identificeren, werden ze opnieuw geboren. Voor het gewone volk waren ze vertegenwoordiger of plaatsbekleder van degene met wie ze nauw verbonden waren geweest. De mystoi hadden de angst voor de dood overwonnen en vertoonden een wijsheid die de niet-ingewijden (profani) zeer ter harte namen. Door empathie werd men in de mysteriën telkens opnieuw geboren en leerde men ‘met vreugde te leven en in dankbaarheid te sterven’, zoals een Grieks schrijver meldt. (De eerste christenen noemden het doopsel een tweede geboorte.) Sommige auteurs beschouwen de mysteriën als de universiteiten van de oudheid.

Volgens Bernard Lievegoed lag de bloeitijd van de mysteriën ver voor de Griekse klassieke oudheid. Hij gaat ervan uit dat mysterieuze gebruiken en ceremoniën rond waterbronnen en op offerplaatsen lijkende stenen al duizenden jaren lang in veel oude culturen plaatsvonden. Naar analogie van de Griekse samenkomsten noemt men ze mysteriën waar het om inwijdingsfeesten rond geboorte en dood zou zijn gegaan, om offer- en rouwplechtigheden. Met hun empathisch vermogen en met gebruiken en rituelen die hen in extase brachten konden mensen zich met gepersonifieerde machten en krachten verenigen en tot heroïsch gedrag komen. Zo namen ze het gedrag van een leeuw over, van een goddelijke held, een god of godin. Met veel empathie doodden ze misschien in vroeger tijden ook dieren en mensen om zich met hun leven en dood te identificeren, zich dat leven en die dood toe te eigenen en zich te realiseren dat zij het zelf waren die ademden, leefden en stierven.

In de verre oudheid zouden er mensen- en dierenoffers hebben plaatsgevonden die men lieert aan goden en godinnen. Wanneer in oude mythen wordt gerept over mensenoffers, wanneer een koning of een kind wordt geofferd, is er echter niet altijd sprake van offeren aan een god of godin. Dat stamt uit een latere periode zoals J.G. Frazer al schreef in The Golden Bough (1922). Aanvankelijk was het offer een ingrijpende empathische gebeurtenis van de toenmalige samenleving, een eerbetoon aan het bestaan dat zonder dood geen betekenis heeft. Het ritueel doden van de oudste zoon, de sterkste man of de mooiste vrouw was misschien een intens beleven van de grenzen van alles wat mensen doen waardoor het kwetsbare en tijdelijke leven beter was uit te houden. We weten het niet. Wellicht ervaarde men het als een culminatie van leven en dood, als een intensivering van het bestaan waardoor men leven en dood accepteerde, relativeerde en omarmde. De dood vormde geen bedreiging. Voor ons niet te begrijpen omdat wij heel anders omgaan met leven en dood, omdat we minder goesting hebben met rituelen en sterk geïndividualiseerd zijn. Het is moeilijk, misschien wel onmogelijk de zin en betekenis van oude mythen en rituelen uit te leggen of te verklaren. Het betreft bovendien ervaringen en die zijn van een andere orde dan het praten of schrijven erover. Een ervaringsritueel is iets van de stam, het samenlevingsverband of de maatschappij, en verloopt volgens een protocol waarvan de uitvoerders niet de bedenkers of ontwerpers zijn. Ook hun motieven en bedoelingen zijn niet relevant, spelen geen rol, zijn niet aan de orde. Het gaat om het voltrekken van betekenisloze handelingen die echter het dagelijkse doen en handelen in een ander licht plaatsen. Juist vanuit zulke verstarde en tijdloze handelingen schept men een kader dat verleden en toekomst present stelt, waar een gebeuren kan plaatsvinden dat aan de gewone zin en betekenis der dingen ontstijgt. [Een gebeuren is niet iets wat mensen tot stand brengen, geen gevolg van een prestatie, maar iets wat hen overkomt. Een gebeurtenis valt niet te organiseren, maar gebeurt en overschrijdt dan de grenzen van het alledaagse bestaan. Het slaat in en beïnvloedt de toekomst.]

Rituelen en oude verhalen (mythen) van verre voorouders zijn amper nog voor ons toegankelijk. Met name individualisering, angst voor de dood en veronachtzaming van elke contingentie hebben ons tot andersoortige mensen gemaakt. We hebben een andere benadering van de werkelijkheid en beschouwen de dood als tegenpool van het leven. Misschien vormen individualisering en onveiligheid, waardoor we medemensen sneller als bedreigend ervaren, factoren die de empathische spiegelneuronen buitenspel zetten en ons meer narcistisch en autistisch doen zijn.

In het oude India verwijzen de Veda’s en Upanishads naar teksten die men gebruikte bij rituelen en plechtigheden van de zogenoemde mysteriën. In deze oude offerboeken staat de uitdrukking: tat twam asi, dat ben je. Je bent degene waarmee je jezelf identificeert. In de mysteriën is dat degene die je leert hoe te leven en hoe te sterven. Maar voor tat twam asi  dien je eerst jezelf en de situatie waarin je verkeert los te laten, niet krampachtig vast te houden aan wat je hebt en bent. Dat was in de verre oudheid minder een probleem want je was niet iemand maar slechts een lid van de groep of de vertegenwoordiger c.q. de plaatsbekleder van iets of iemand die je niet was. Het ik of het ego speelde geen rol en de dood vormde amper een bedreiging. Je was als een valk, een gier of een slang, als een maïskorrel, een appel, een bok of een rund die gegeten kon worden. ‘O wonderbaar, ik ben voedsel. Ik ben een eter van voedsel’, lezen we in de Veda’s. Leven is eten en gegeten worden, is doden om te kunnen leven. De prehistorische mens had weinig te verliezen, betekende weinig maar kon door zijn empathisch vermogen zich met al het levende identificeren. In de Upanishads is te lezen dat Atman (je levensbeginsel) in alle levende wezens is terug te vinden en ook Brahman vormt. Empathie maakt het mogelijk zich daarmee te vereenzelvigen: je bent dit, je bent dat, tat twam asi. ‘Die Atman van mij in het hart is groter dan de aarde, groter dan het luchtruim, groter dan de hemel en groter dan alle werelden’, heet het in de Tjandogya Oepanisjad. Empathie kan mensen optillen vooral als ze nergens aan vastzitten. Vermoedelijk hadden mensen in de oudheid minder te verliezen dan wij.

Het zich vereenzelvigen met wat we niet zijn om zo meer te worden dan waartoe we in staat zijn lijkt een cruciaal thema in de menselijke geschiedenis. Zowel in de menselijke fylogenie als in de ontogenie van ieder mensenkind speelt empathie een centrale rol. Het ligt diep verankerd in ons bestaan en biedt voortdurend mogelijkheden onze grenzen te verleggen. Het kan dan ook niet zo zijn dat we empathie laten verschrompelen doordat we vasthouden aan wie we zijn en ons niet inlaten met wat ons niet eigen is. Dan wordt het tijd de bakens te verzetten. 

Mortaliteit en nataliteit

Om meer open te staan voor empathie en spiegelneuronen tot ontwikkeling te brengen is het de kunst zich van angst te bevrijden, niet te snel in de verdediging te schieten en nieuwsgierig in het leven te staan. Maar dat is verre van eenvoudig. Hoewel we in een maatschappij leven die vergeleken met andere culturen en andere tijden misschien wel de meest veilige is, voelen we ons onveilig, zijn we bang voor aanslagen, criminaliteit, wanbeleid, oorlog, voor vreemdelingen die we niet vertrouwen, asielzoekers met andere (geloofs)opvattingen en een andere moraal die we als bedreigend ervaren. We zijn ook bevreesd voor ziekte, voor lijden en dood hoewel nooit eerder in de geschiedenis mensen in staat zijn geweest zoveel ziekten te genezen, pijn te verlichten, leven te verlengen en een zachte dood mogelijk te maken. Toch lijkt de angst groter dan ooit. En soms zijn we ook bevreesd ons werk te verliezen, onze baan te moeten inleveren, onze partner of onze familie kwijt te raken. Kortom, we leven in een maatschappij waar angst heerst in velerlei vormen ten teken dat we ons bedreigd weten. In de regel betekent dit dat we ons moeten verdedigen en de potentiële vijanden elimineren. Daar is weinig plaats voor empathie.

Maar wie zijn wij dat we ons zo gemakkelijk bedreigd voelen en aangevallen? Wat is er met ons gebeurd dat we zo vasthouden aan wat we hebben en wie we zijn? Vermoedelijk is het vastklampen aan wat we bezitten en denken te zijn alsmede de angst dat te verliezen, de prijs die we betalen voor de rijkdom, de ontwikkeling en de vanzelfsprekende zekerheid die de westerse cultuur tot stand bracht, voor de veilige geborgenheid waarmee die christelijke cultuur ons naar het vaderhuis leidde. Langzamerhand ontdekken we dat het leven zich aan ons anders presenteert. Bezit, zekerheid en veiligheid vormen geen vaste componenten van het bestaan. Niets blijft wat het is en altijd duurt alles maar even. Ons leven is een onooglijk lichtpuntje dat in minder dan een femtoseconde opflakkert om dan te verdwijnen in een donker grenzeloos heelal om nooit meer terug te keren, er nooit meer te zijn. Maar het paradoxale van de situatie is dat we door onszelf wat minder belangrijk te vinden en ons ego te dimmen, we meer oog krijgen voor de lichtpuntjes van anderen en voor al dat licht aan de horizon. We kunnen onze horizon openbreken en de weg vrijmaken voor een nieuw begin, nieuwe einders en nieuwe werelden ontdekken. We hoeven niet te blijven vastzitten aan wat we gewend zijn, maar kunnen ons in anderen verplaatsen, de bakens verzetten. We kunnen iets loslaten van wat we hebben en zijn en iets nieuws beginnen. Hannah Arendt noemt zo’n begin een nieuwe geboorte, nataliteit. Empathie biedt de mogelijkheid ons met anderen te verbinden, in hun schoenen te staan en daardoor de wereld op een andere manier te benaderen, opnieuw geboren te worden en anders in het leven te staan. Vanuit de krochten van het verleden zijn stemmen te horen die ons toefluisteren dat men zich met elk Atman en Brahman kan vereenzelvigen. Van ervaringen van ingewijden en mystici uit talloze regio’s is op te maken dat verlies winst kan betekenen, dat men door lijden en verdriet veel kan verliezen maar ook opnieuw geboren kan worden en een nieuw mens te zijn: tat twam asi. Dat is iets anders dan krampachtig vasthouden aan wat je hebt en jezelf alleen maar verdedigen.

Door de rijkdom en schittering van onze cultuur wat te temperen, door iets van die grote zekerheid en veilige geborgenheid los te laten en minder vanzelfsprekend de weg naar het vaderhuis te volgen, staan we meer open voor nieuwe uitdagingen, ontwaren we andere mensen en andere culturen, begrijpen we iets meer van criminelen en terroristen, is er empathie en bestaat de mogelijkheid van een nieuwe geboorte. Dan blijken mensen zich op verschillende manieren in anderen te kunnen verplaatsen, liggen er kansen voor nataliteit. Maar wat er aan voorafgaat is loslaten, minder vastzitten aan het vertrouwde, jezelf relativeren, een beetje sterven aan wat je hebt en wie je bent: mortaliteit. Dat omvat manieren van loslaten, van verliezen en doodgaan. Dat valt in onze cultuur niet mee. De angst voor mortaliteit in al zijn vormen is groot en kan de toegang tot empathie gemakkelijk belemmeren.

Wat betreft mortaliteit valt er soms iets te leren van hen die niets hebben te verliezen, zoals de allerarmsten en meest gebrekkigen, de zwaar gehandicapten en ernstig zieken, degenen die alles zijn kwijt geraakt, hun bezittingen, hun kinderen, hun land en hun zelf. Zij hebben niets meer te verdedigen want alles is verloren, ze hoeven niets meer los te laten. De beker van mortaliteit is bijna leeggedronken. Niets is erg want alles is erg. Daarom kunnen ze zich makkelijk vereenzelvigen met wat zich aandient. Zij die zich zwak weten, ten einde raad zijn, weerloos en kwetsbaar, staan eerder open voor de lichtheid van het bestaan. Lichtheid betekent overgave, empathisch openstaan, betekent dat er niets is om vast te houden. Bij lichtheid is de zwaarte van het bestaan verdwenen. De zwaarte van dood en de zwaarte van leven worden als het ware tegen elkaar weggestreept. Lichtheid houdt ook in: weerstand bieden zodra verzet en kwaadheid opkomen, niet toestaan dat de vrijheid wordt opgeofferd aan woede en haat, schrijft de zwaar gehandicapte filosoof Alexandre Jollien. ‘Dit is de grootste uitdaging: een leven vormgeven, een bestaan op zand bouwen, met als gidsen ook de grootste gekken, baanbrekers met een deukje die alle gezond verstand ten spijt door blijven vechten en ons een broze en voortdurend bedreigde leidraad bieden. Voor wie het aandurft zonder illusies te leven, kan de vergankelijkheid van het leven een bron worden’, aldus Jollien.

Maar ook zonder beroofd en berooid te zijn is er empathie mogelijk, een empathie die vormen van loslaten mogelijk maakt en ons opnieuw laat geboren worden. De vroegere mystoi en de oude teksten uit de Veda’s houden het ons voor: heb geen angst want uiteindelijk hebben we niets te verliezen. Mortaliteit en nataliteit vormen de twee danspassen van ons bestaan waarmee we ons voortbewegen, pirouettes maken, waarmee we vroeger denken en handelen loslaten en nieuwe mogelijkheden aanboren, waarmee we het leven kussen in het voorbijgaan.

Vereenzelviging met wat we niet zijn 

Empathie staat in nauw verband met mortaliteit en nataliteit. Zij vormen de twee danspassen, de twee oerdriften die de oude Grieken benoemden als Thanatos en Eros, de een om het bestaande los te laten, ongedaan te maken, de doodsdrift, en de ander om te beginnen, zich te verbinden, verliefd te zijn, geboren te worden. Beide kunnen niet zonder elkaar. Maar het ziet er naar uit dat wij in onze maatschappij voornamelijk de nataliteit omarmen. We schuwen vormen van mortaliteit, hebben moeite met loslaten; we houden alles vast tenzij het van ons wordt afgenomen of uit handen wordt geslagen. Pijn en verdriet bedreigen ons welbevinden en we proberen die te bestrijden en uit te bannen. Maar ze maken juist onze kwetsbaarheid en broosheid kenbaar want ze zijn in staat ons hautaine zelfbeeld te relativeren, los te laten en open te staan in empathie voor het andere. In veel ziekenhuizen zijn er echter aparte afdelingen voor pijnbestrijding. Er is sprake van een oorlog tegen pijn, terwijl we naar pijn zouden moeten luisteren, haar moeten behandelen en in verschillende gevallen zouden moeten koesteren. Tegen verdriet hebben we medicijnen, pillen die ons verdoven en er bestaat  brainwashing die ons de zonnige kant van het leven voorhoudt. Aan mortaliteit in extremo willen we niet denken. De dood is het ergste wat bestaat en alles wat er naar verwijst willen we uit alle kracht ver van ons bed te houden. Maar zonder mortaliteit verschrompelt nataliteit. Wanneer we alles wat we hebben en zijn met beide handen vasthouden, kunnen we niets meer aanpakken; wanneer we niet uitademen, kunnen we niet meer inademen; wanneer we geen afscheid nemen van gisteren kan de nieuwe dag amper tot ons doordringen. Als mortaliteit taboe is, is nataliteit bijna ten dode opgeschreven, wordt het een afgietsel van een pas geboren kind en verbleekt empathie gemakkelijk tot een modaal meevoelen.

Het leven wordt in evenwicht gehouden door tegengestelde krachten, speelt zich af op het snijvlak van mortaliteit en nataliteit. Iedere in- en uitademing is daar getuige van en realiseert dat ook ieder moment. Empathie als het zich met iemand of iets vereenzelvigen wordt echter niet alleen bemoeilijkt door het vermijden van mortaliteit maar ook door uit te gaan van een werkelijkheid die uit afzonderlijke monaden, op zichzelf staande entiteiten bestaat, waar alles is wat het is en waar vereenzelviging van het een met het ander niet vanzelfsprekend is. We beschouwen ook onszelf als eigenstandige individuen die zichzelf blijven en in veranderende tijden zich als rotsen in de branding presenteren. Dat vinden we vanzelfsprekend. Maar zo’n drie of vierduizend jaar geleden lag dat anders. Toen kon men zich gemakkelijk in iemand of iets anders verplaatsen. We zien dat terug bij hun goden en godinnen. Tiamat vereenzelvigde zich met een storm of een windhoos, Demeter met een voedster, Zeus met een zwaan, Athene met een uil, Isis met een vrouwelijke gier. Ra presenteerde zich in Egypte als een scarabee-kever, Horus kwam als een herder of een valk tevoorschijn, Isis als een duif. Deze goddelijke helden vormden een spiegel, gaven een voorbeeld zoals goden en godinnen dat meestal doen. De toenmalige mensen konden zich ook gemakkelijk vereenzelvigen met Osiris of Dionysos. Tat twam asi. Daardoor bleken ze tot heldendaden in staat, werden ze groter, sterker en meer dan wie ze waren.

In onze cultuur lag dat anders. De goden van jodendom, christendom en islam presenteerden zich als onveranderlijk. Mede daardoor was en is het veranderlijke minderwaardig vergeleken met het onveranderlijke. Deze goden vereenzelvigen zich niet met het tijdelijke en veranderlijke van een storm, nemen niet de vorm aan van een vogel of een dier. Zij benadrukken het onveranderlijke waar alles hetzelfde blijft. En goden vormen de spiegel van mensen: ‘ze zijn geschapen naar hun beeld en gelijkenis’. Mensen hebben in deze benadering dan ook een onveranderlijke identiteit, een onsterfelijke ziel, en zitten even vast aan wie ze zijn als hun god. Vereenzelviging met die god is bovendien blasfemisch. Identificatie met een andere persoon, met een ram, een vogel of een slang is bijkans onmogelijk. Je bent wie je bent. Alleen in kairotische ogenblikken, op momenten dat distincties ons ontvallen en het ik-besef verdampt, kunnen we ons soms helemaal vereenzelvigen met iets of iemand anders. De Duitse filosoof Karl Jaspers noemt dat Grenzerfahrungen en de Lutherse theoloog en filosoof Paul Tillich schrijft over shaking of the fundations. Dat zijn de momenten die herinneringen oproepen aan de ingewijden van de oude mysteriën, aan mystici uit verschillende culturen die als uitzonderingen getuigen van hun bijzondere ervaringen. Zij vormen de excentriekelingen die melding maken van een aangrijpende mortaliteit en een nieuwe geboorte, een opstanding tot een vernieuwd persoon. Vaak brengen ze verandering teweeg en vormen ze achteraf een inspiratiebron voor anderen. Maar als herauten van een non-duale waanzin waar mortaliteit en nataliteit samenvallen en er empathie is voor alles wat zich aandient, worden ze in de regel amper serieus genomen en bestaat de kans dat ze worden opgenomen in een psychiatrische inrichting. Als ze op de been blijven gebeurt het volgens ervaringsdeskundige Wouter Kusters vaak dat ze in onze maatschappij levenslang uitzicht houden op invaliditeit. Het gaat hier natuurlijk om uitzonderingen, maar de manier hoe we met deze extreme vorm van empathie en de daarbij aansluitende mortaliteit en nataliteit omgaan lijkt tekenend voor hoe we überhaupt empathie benaderen. Ze vormen niet de helden en heiligen waarin wij ons spiegelen zoals dat in de eeuwen voor en vlak na het begin van onze jaartelling gebeurde; wel decennia of eeuwen later als men geconfronteerd werd met de vernieuwingen die hun grenservaringen teweeg hebben gebracht. Soms herkennen we onze eigen hoogte- en dieptepunten van het bestaan als vereenzelviging met wat we niet zijn, als momenten van empathie met een mortaliteit en een nataliteit die het mysterie van het bestaan blootleggen en waar we geen woorden voor hebben.
Posthumanisten en transhumanisten, journalisten en vele anderen bagatelliseren niet alleen deze piekervaringen maar ook de verschillende andere vormen van empathie. Zij profeteren dat door computerising en robotisering er nieuwe mensen ontstaan, sterker, slimmer en gezonder dan ooit waarbij opspelende emoties amper of geen rol meer spelen. Zij twijfelen soms zelfs aan de noodzaak van empathie als een biologische imperatief voor de bionische mens van de toekomst. Samen met een toenemend onveiligheidsgevoel dat angst teweegbrengt en vijandschap, kunnen dit tekenen zijn die erop wijzen dat op veel gebieden in de maatschappij empathie afneemt hetgeen een reden tot zorg is want het is juist empathie die de  horizon kan verbreden en ons tot nieuwe en vernieuwende mensen doet uitgroeien. Het spiegelen aan anderen en alles wat anders is blijkt in het verleden een bron en een stimulans tot ontwikkeling. We hebben ook levende voorbeelden nodig van excentriekelingen die ons inspireren en ons groter en sterker maken dan we zijn, zoals we ook hoogte- en dieptepunten nodig hebben die ons het leven laten proeven in al zijn schakeringen en ons opnieuw geboren laten worden te midden van een steeds veranderend heden. Empathie hoort op de agenda voor iedereen en alles wat leeft. 

IJsselstein, augustus 2016 

Literatuur: 

– Byung-Chul Han, Psychopolitiek – Neoliberalisme en de nieuwe machtstechnieken, Uitgeverij van Gennep, Amsterdam 2015

– Sam Harris, Het huidige moment – Spiritualiteit zonder religie. Uitgeverij Nieuwezijds, Amsterdam 2014

– Alexandre Jollien, Mens van beroep. Een vrolijk essay over zwakte en kracht, Uitgeverij Ten Have/Lannoo, Kampen 2009

– Wouter Kusters, Filosofie van de waanzin. Fundamentele en grensoverschrijdende inzichten, Uitgeverij lemniscaat, Rotterdam 2014

– Marco Lacoboni, Het spiegelende brein – Over inlevingsvermogen, imitatiegedrag en spiegelneuronen, Uitgeverij Nieuwezijds, Amsterdam 2013

– Jos de Mul, Filosofie in cyberspace. Reflecties op informatie- en communicatietechnologie, Uitgeverij Klement, Kampen 2002

– Frans de Waal, Een tijd voor empathie – Wat de natuur ons leert over een betere samenleving. Uitgeverij Contact,  Amsterdam/Antwerpen 2009

– Piet Winkelaar, Kijken en Zien. Over het belangrijke verschil tussen beide en over grenservaringen, een vergeten erfenis en het ontdekken van de wereld, Uitgeverij Aspekt, Soesterberg 2015

Levensvraag over verslaafd zijn aan lijden

Hol Felix, via een email van een kennis kwam ik op jullie website uit. Op dit moment staat mijn leven op zijn kop: een existentiële crisis kan je het wel noemen. Na vele traumatische ervaringen, destructief huwelijk, nu in scheiding. Daar komt bij dat ik mijn atelier, glaskunst, ook kwijt raak en op zoek ben naar een woning binnen 4 maanden. Al met al leegte, en loskomen van een afhankelijkheid, verslaving aan “lijden?” Zo gehecht aan afwijzing, aan pijn, dat het haast onmogelijk lijkt niet meer te kunnen leven zonder. In mijn werk als kunstenares heb ik getracht mijn hart te volgen en dat zichtbaar te maken wat onzichtbaar, verborgen was. Het zou zo bevrijdend zijn als ik het vertrouwen had, al is het maar het begin van voelen dat ik nu werkelijk voor me zelf kan gaan. Geen werk, geen relatie, geen tot weinig “vrienden” meer, geen atelier….maar wat dan wel? De soefi’s zeggen zo mooi: I was an hidden treasure and wished to be found. Ooit heb ik eens geschreven: ik ben geboren in het sterven onderweg. Maar de vraag is of dat lijden, of misschien wel de geconditioneerde mindset dat groeien pijn moet doen, nodig is.

Met vriendelijke groet Els

******

communicatie5

Hoi Els,

Na je vraag kreeg ik nog een paar foto’s van kunstwerken van je en een rap song die je geschreven had. En die hielpen me ook op weg om je te antwoorden op je vraag.

Als we het leven zoals dat zich ontvouwt op een ontspannen wijze ook kunnen zien als een spiegel, dan kunnen we met dat wat zichtbaar wordt in de spiegel spelen. En echt die twee zaken, ontspanning en spel zijn voorwaarden. Het interessante is dat in jouw kunst harmonie, evenwicht en spiegeling heel belangrijke elementen zijn.

Als we geen sterk zelfbeeld hebben, of als we een zekere angst hebben voor onze eigen kracht en intensiteit dan kunnen we geneigd zijn om relaties aan te gaan met dominante mensen. Of we gaan vriendschapsrelaties aan die niet gebaseerd zijn op echte vriendschap, maar op onze zelfbevestiging. We kunnen ons zicht op de ander gaan onderdrukken en ons veel ‘onderdaniger’ gaan gedragen dan goed voor ons is – en voor de relatie. Onze onechtheid of onnatuurlijk gedrag komt er altijd vroeg of laat uit. En dat kost dan ook altijd vriendschappen.

Je kunt ongelijkwaardigheid of onechtheid in een relatie opmerken als de relatie of jij energetisch stroperig wordt, of dat je er telkens over moet nadenken.

Lijden is een gegeven in dit leven. Dit kan zo heerlijk wijsneuzerig hier weer worden gesteld, maar om het leven werkelijk op te nemen zoals het zich aandient is toch echt een vaardigheid, een keuze en een opgave. Pas als wij met ons volle bewustzijn en ons hart tot overgave komen naar het leven kan er harmonie ontstaan in de chaos, kunnen we pijn ten diepste ervaren, evenals vreugde en kunnen we ons leven zijn natuurlijke verloop laten nemen. Doen we dat niet dan blijven we op verschillende fronten strijden.

Het kan heel goed zijn, zoals je zelf aangeeft, dat je verslaafd bent aan lijden. Dan zal je dat inderdaad in ruime mate in de spiegel/je leven tegen komen. Zoals je weet werk ik ook met verslaafden en dan gaat het er altijd weer om dat als je eerlijk naar jezelf wilt leven er een liefdevolle keuze nodig is om bepaald gedrag achter je te laten. Daar zijn geen woorden voor, maar is krachtdadige actie nodig. Dan volg je gewoon simpel de diepe wens om fris en open in het leven te staan, zonder door een sluier van zelfkastijding heen te hoeven kijken.

Als laatste: een ware killer voor open in het leven staan is elke vorm van zelfmedelijden. Slachtofferschap is iets anders dan ons in liefde verhouden tot wat het leven ons aanbiedt inclusief de tegenslagen. Dit vraagt gewoon om open zelfonderzoek. Dit fenomeen kent namelijk veel subtiele gedaanten. Er valt ook niks te vergelijken met anderen over de mate lijden. Het handigste is: slachtofferschap, weg ermee.

Het is duidelijk dat je kunst hulp is en mogelijk is hulp je kunst. Ik zou jezelf en je kunst als schatten beschouwen. Niks verborgen, ze zijn er al.

Allerbeste, Felix

ps alle beelden zijn van Els

illussie-reality

Mijn ziel heeft nood door Jan Oegema

Mijn ziel heeft nood

Poëzie in dagen van rouw

Jan Oegema 

De omgeving is prachtig, een coulisselandschap afgewisseld met stukken bos en hei. Bospaden, zandweggetjes, glooiingen, een enkele tractor in het veld. Hier en daar paarden, de koeien staan nog binnen, in de lucht buitelen de eerste kieviten. Een provinciale weg doorkruist het gebied maar de overlast is beperkt, de begroeiing dempt het geluid. Er zijn nauwelijks andere wandelaars, de bospaden en zandweggetjes zijn verlaten, de hei is nog wintergrauw.

Ik ben in rouw, vanuit het klooster waar ik twee weken logeer trek ik er iedere dag op uit. Het lichaam wil naar buiten, het vindt daar iets wat het binnen veel minder vindt. Lucht en wind werken onmiddellijk in op de ogen, ze roepen windtranen tevoorschijn en met dat die komen is er de sensatie van een aanwezigheid rondom mij. Natuurlijk verbind ik die sensatie met mijn moeder, hoe kan het anders; maar áls zij het al is die deze aanwezigheid vult, dan niet met een gestalte of een psyche. Ik zie haar niet en hoor haar niet, bespeur niets van enige stemming. Ik kom niet verder dan het neutrale woord aanwezigheid. Er is een aanwezigheid en die dringt zich in me, kalm, rustig, vastbesloten, naar het lijkt net zo lang tot ze elke cel in dit lichaam heeft bereikt en gevuld. Dat alles in een proces dat maanden bestrijkt, dat voelbaar verder gaat elke keer dat het lichaam in aanraking komt met buitenlucht en wind. Eerst in de stad, op de fiets naar het werk, nu hier, wandelend, in de omgeving van de abdij.

Nooit geweten dat zoiets bestond. Een besef van tweevoudigheid dat, eenmaal opgemerkt, langere tijd aanhoudt en de indruk oproept van hereniging of versmelting.

Het psychologisch onderzoek naar rouwverschijnselen kwam relatief laat op gang. De eerste studie dateert van 1944 en vond plaats na de brand in The Coconut Grove, een drukke dansgelegenheid in Boston; een enorme tragedie, 492 mensen lieten erbij het leven. Een onderzoeker ondervroeg de nabestaanden en stuitte op een gegeven waarvan ik logica meteen herken. Hij constateerde dat x procent van de rouwenden ziektes en gewoontes overnamen van de overledenen, zich met andere woorden lijfelijk met hen identificeerden en zo het leven van de betreurden voortzetten.

Latere onderzoeken hebben het genoemde percentage bevestig en verfijnd. In 1984 kwamen onderzoekers met de volgende resultaten: 8% (van een cohort van onbekende grootte) had gewoontes overgenomen van de betreurde; 12% verklaarde te lijden aan diens ziekte; 9% had pijn in lichaamsdelen waar ook de overledene pijn had. Tel je die percentages bij elkaar op, dan leidt dit tot de constatering dat drie op de tien rouwenden signalen vertoont van de sensatie die ik als non-psycholoog intuïtief aanduid als verdubbeling & versmelting, gepaard gaande met een evident veranderde zelfbeleving en lichaamsbeleving.

Drie op de tien: dat is geruststellend veel, te veel om nog te speculeren over pathologie of abnormaliteit. Maar de psychologische verklaring daarvan?

Ik vermoed dat die er niet is. Ik vermoed dat geen enkele psychologie gebaseerd op een modern atomair mensbeeld dat kan, dat het beweerde derde deel heel het westerse concept van individualiteit – van helder afgrensbare, biologisch en psychologisch definieerbare individualiteit – ernstig problematiseert. De percentages zijn er, niet het mensbeeld van waaruit ze zich laten begrijpen. Mijn ziel heeft nood aan een ander mensbeeld.

Mijn ziel? Ja, dat zeg ik met opzet zo. Als rouwende heb ik nood aan het begrip ziel, ik kan zo moeilijk zonder. Het begrip mag dan sinds de negentiende eeuw duizenden keren dood zijn verklaard, in het dagelijkse spraakgebruik houdt het moeiteloos stand. En meer dan je zou verwachten ook in poëzie en literair proza. Nogal wat dichters en schrijvers laten merken dat zij het niet graag zouden missen, alle rationalistische kritiek ten spijt. Zo ook Wisława Szymborska, in 1996 geëerd met de Nobelprijs voor literatuur. Ze schreef twee gedichten die expliciet handelen over de ziel en van die twee is de laatste wat mij betreft het bijzonderste. Het is alsof het voor mij is geschreven, voor mij en zovele andere rouwenden.

‘Een ziel heb je zo nu en dan. / Niemand heeft haar ononderbroken / en voor altijd,’ zo begint ze het tweede gedicht. Dat ze nuchter ‘Enkele opmerkingen over de ziel’ heeft genoemd, alsof het bestaan daarvan buiten kijf staat.

Szymborska’s eerste gedicht definieert de ziel zoals westerlingen die eeuwenlang graag hebben gedefinieerd, namelijk als synoniem voor harstocht en temperament – ziel is er bij al hetgeen ik zoals het spreekwoord wil ‘met hart en ziel’ nastreef. Ziel, proef je in dat eerste gedicht, is vuur, karakter, strijdbaarheid, Platos’ thymos, ziel is protest – protest allereerst tegen de eindigheid van mijn existentie en daarmee tegen de eindigheid van al datgene waarvoor ik leef. In het tweede gedicht laat Szymborska die gedachte helemaal los, ziel wordt daarin het tegendeel van strijdbaarheid en zoals ze ook het tegendeel wordt van mijn innig gekoesterde identiteit.

Ziel, hoor je haar beweren in het tweede gedicht, staat geheel los van mijn talenten en projecten, staat los van het enthousiasme waarmee ik over die projecten pleeg te spreken. Sterker nog, mijn ziel is zelden tot nooit aanwezig bij de gesprekken die ik voer en het sociale verkeer dat mijn dagen vult. Eigenlijk is mijn ziel ook helemaal niet mijn ziel, in dit gedicht ontbreekt enig bezittelijk voornaamwoord; de ziel waarvan het de profielschets opstelt is niet speciaal van mij of van enig ander. Niettemin hoort die ziel bij me, begrijp ik uit de tekst, hij moet me vertrouwd zijn uit mijn jeugd en, als ik nog even geduld betracht, uit mijn ouderdom. Maar zelfs dan is ze er niet altijd, zelfs in mijn jeugd en ouderdom is ze alleen maar ‘wat langer’ bij me – dus niet permanent.

Die impermanentie is een geweldige breuk met het westerse mensbeeld, je voelt Szymborska raden naar iets wat daarachter ligt. En als rouwende raad ik met haar mee, er moet ziel zijn buiten datgene wat mijn cultuur als mijn persoonlijkheid aanmerkt, een ziel die zich volgens de negende strofe van het gedicht (die komt zo dadelijk) slechts dan bij me voegt wanneer ik vreugde en verdriet weet te verbinden. Alleen – wat is dat voor ziel? Een uitwendige ziel misschien, zoals antropologen dat noemen? Een external soul, een ziel die zich buiten mij bevindt?

Want dat is bij haar het geval. Wanneer ik de ziel niet bij me of in me heb – volgens het gedicht het grootste deel van mijn leven – is ze elders. Ik weet niet waar ze is, maar ze is er en ze is ergens. Dat maak ik op uit de twaalfde en voorlaatste strofe van dit gedicht.

Ze [de ziel, j.o.] vertelt niet waar ze vandaan komt
en wanneer ze weer van ons verdwijnt,
maar lijkt zulke vragen beslist te verwachten.

Antropologen spreken van een extended soul wanneer ze de overtuiging aantreffen dat de eigenlijke ziel zich buiten de mens bevindt en dat betekent dus ook: buiten zijn lichaam. Dat klinkt misschien naar een dualisme à la Plato en Descartes, maar hún wantrouwen ten aanzien van het lichaam is bij het verschijnen van deze opvatting nog niet aan de orde. De uitwendige ziel geldt hoe dan ook als een belichaamde macht, met als woonstee bijvoorbeeld de placenta (met zorg opgeborgen of begraven), een bundel heilige bladeren of een klein spinnetje dat de mens enkele dagen na diens dood ongezien verlaat om later in diens grafversierselen te kruipen. Of als Egyptische ka, de dubbelganger die tegelijk met de mens wordt geboren en hem na zijn dood overleeft. Na de dood komen mens en ka weer samen, de mens versmelt met zijn dubbelganger, de twee herenigen zich, eindelijk.

Herenigen: dat lijkt me in rouwtherapie een bruikbaar concept, niet omdat het ook maar iets verklaart, wel omdat het op adequate en herkenbare wijze zekere rouwverschijnselen kan benoemen.

Szymborska’s gedicht herinnert me aan de ka van het oude Egypte. Sinds ik rouwende ben ontvang ik krachtige signalen dat ik niet langer een afgrensbaar individu ben en koester ik het denkbeeld dat ik pas nu ten volle ziel heb of ziel ben. Een gegeven overigens dat ik niet zo maar het gedicht in wil smokkelen, ik zie heel goed dat het niet speciaal over rouwenden gaat en dat ik niet elke strofe geïnterpreteerd krijg vanuit mijn huidige situatie. Toch ben ik blij dat Szymborska in dit tweede gedicht over de ziel de moed heeft het moderne westerse mensbeeld achter zich te laten en de deur te openen naar een premoderne psychologie. Fascinerend om vast te stellen dat hoegenaamd verouderde opvattingen over de ziel kennelijk nooit helemaal verjaren, fascinerend ook om vast te stellen dat Szymborska háár external soul toerust met een intellectualiteit en spiritualiteit die duidelijk een hedendaagse waardeschaal verraden. Haar ziel, haar tegelijk zeer persoonlijke en zeer onpersoonlijke ziel, blijkt naar waarden te streven waarvan je veilig kunt aannemen dat die vóór Plato nog niet in deze combinatie in zwang waren.

Haar ziel verkiest stilte boven conversatie.
Haar ziel huldigt een absoluut non-agressiebeginsel, ze hanteert geen wapenen en wedijvert niet (een eigenschap die doet denken aan de deugdleer van het taoïsme).
Haar ziel kent de nuances van vreugde en verdriet en is voldoende onthecht om de fundamentele overeenkomsten daartussen te begrijpen.
Haar ziel prefereert situaties van niet-weten en onzekerheid, omdat ze juist dan alert en nieuwsgierig is.
Dat zijn vier kenmerken die ze aan haar uitwendige ziel toekent, corresponderend met deze vier strofen (respectievelijk de zesde, achtste, negende en tiende):

Aan een op de duizend gesprekken
neemt ze deel,
maar zelfs dat is niet zeker,
want ze zwijgt liever.

[..]

Ze is kieskeurig:
ziet ons liever niet in de massa,
walgt van onze strijd om maar te winnen
en van ons wapengekletter.

Vreugde en verdriet
zijn voor haar geen verschillende gevoelens.
Alleen als die twee zijn verbonden,
is ze bij ons.

We kunnen op haar rekenen
wanneer we nergens zeker van zijn,
maar alles willen weten.

Nogmaals, Szymborska schrijft niet speciaal voor een bepaalde doelgroep, en toch weet ik me aangesproken. Als rouwende koester ik de stilte, houd ik mij buiten enige vorm van competitie, ben ik me diep bewust van de vloeiende overgangen tussen vreugde en verdriet en weet ik dat ik op haar kan rekenen – op haar, mijn uitwendigheid, de dubbelgangster die zich zo geduldig in mijn lijf nestelt, die aanwezigheid die zonder gezicht blijft en zo verrassend onpersoonlijk is. En als ik dit zo opschrijf, begint ook de laatste strofe van het gedicht te kloppen, ook die kan ik interpreteren vanuit mijn huidige staat. Theoloog Erik Borgman definieerde de ziel ooit als datgene in mij dat op zoek is naar ziel, en dat is precies is wat ik op deze pagina’s doe, ziel met ziel bevragen. Dit is de dertiende en laatste strofe:

Het ziet ernaar uit
dat net als wij haar
zij ons ook
ergens voor nodig heeft.

Waarvoor heb ik mijn ziel nodig, nu mijn moeder in verre staat van ontbinding verkeert? Het antwoord daarop formuleer ik met aarzeling, ik neem aan dat niet elke rouwende of rouwherinneraar het me zal willen of kunnen nazeggen. In de rouw, levend op de scherpe grens van leven en dood, voel ik me voor het eerst verlangenloos, ‘individu’ in de letterlijke betekenis van het woord, ongedeeld. Ik ben samen met iets waarvan ik me nu sterker dan ooit realiseer hoe zeer ik het in het achter me liggende leven heb gemist. Zeker, ik ween om degene die me is ontvallen, ik ween om al de dierbaarheden die nimmer zullen terugkeren. Niettemin heeft de ontvallene mij met haar verdwijnen de stellige indruk bezorgd dat ik als het ware vermeerderd ben, ook in de zin van vermeerderd met inzicht: dat ik sinds kort weet waarvoor ik mijn ziel nodig heb. En wel om haar bij me te hebben, met haar samen te vallen. Me met haar te verenigen, te versmelten, één te zijn.

Kon ik maar voor altijd vanuit rouw leven, dat wil zeggen: in contact staan, beoordelen, liefhebben. Ik zou heilig zijn zoals andere rouwenden heilig zijn.

Dit is een fragment uit Jan Oegema, Lichaamsziel. Een retraite in rouw. Met tekeningen van Pieter Bijwaard. Nijmegen 2016, 80 blz. ISBN 978 94 6004 286 7.  EUR 15,00.

Tegelijk met dit boek verschijnt Diep uit het oor. Taal en poëzie in de retraites van het Open klooster. Nijmegen 2016, 96 blz. ISBN 978 94 6004 195 9.  EUR 15,00.

Nooit meer hoofdpijn

Beste lezer,

Afgelopen week heeft Andrea Henson uit Engeland het nieuws gehaald omdat ze na 25 jaar eindelijk van haar migraine is verlost. Al ruim 25 jaar werd ze wekelijks geplaagd door zeer zware aanvallen. Soms duurde een aanval dagenlang en kon ze niet werken of voor haar gezin zorgen. Per toeval ontdekte ze de oplossing voor haar probleem…

De oplossing waar de artsen telkens mee aan kwamen zetten waren zeer zware pillen. Deze pillen zijn zo zwaar, dat ze deze slechts 4 keer per maand mocht nemen. Ze moest daardoor de inname soms uitstellen tot het moment dat ze het echt nodig had. Andrea werkt als zelfstandige in de catering. Door de pillen werd ze voortdurend suf en misselijk. Haar leven stond in het teken van migraine.

De laatste jaren kreeg Andrea steeds vaker vragen van klanten om rekening te houden met voedselallergieën. Ze verzorgt regelmatig het eten op bruiloften en evenementen. Omdat ze graag gehoor wilde geven aan de wensen van haar klanten is ze zich bezig gaan houden met voedselallergieën. Daardoor is ze ook voor zichzelf gaan uitzoeken of ze misschien allergisch was voor bepaalde voeding. Dat was zeker het geval. Ze bleek overgevoelig voor melk en maïs. Sinds ze deze twee voedingsmiddelen niet meer eet, zijn de migraineklachten niet meer teruggekomen.

Hier zien we dat het arsenaal van artsen vaak alleen bestaat uit het voorschrijven van medicijnen. Er wordt geen enkele rekening gehouden met voeding en leefstijl, waardoor sommige mensen onnodig lijden. Een arts krijgt maximaal 5 uur les over voeding en 0 uur over supplementen. Het is me dan ook een raadsel waarom we adviezen van artsen zo serieus nemen. Een arts studeert geen geneeskunde, maar medicijnleer. Medicijnen kunnen zeker hulp bieden, maar zijn lang niet altijd het antwoord.

De afgelopen week is bekend geworden dat Ritalin, het medicijn voor mensen met ADHD, de hersenen van kinderen waarschijnlijk langdurig verandert. Het blijkt dat Ritalin bij kinderen kan zorgen voor een blijvende verandering in hun neurotransmitterbalans in de hersenen, met alle gevolgen van dien. Artsen en farmaceuten hebben jarenlang goed verdiend aan dit middel, maar de vraag is wie er nu opdraait voor eventuele schade. Vermoedelijk zijn dat de kinderen, die moeten leren leven met een verstoord beloningssysteem in het brein.

De wetenschapper Lidy Pelsser heeft de relatie tussen ADHD en voeding onderzocht. Volgens haar is Ritalin in 75% van de gevallen tijdelijk effectief, maar zodra het medicijn is uitgewerkt komen de klachten net zo hard weer terug. Door uit te zoeken op welke voeding een kind reageert, kunnen de klachten permanent verminderd worden.

Het probleem is dat de gevoeligheden voor bepaalde voeding hoogst persoonlijk zijn. Gluten (tarwe) en caseïne (melk) zijn bekende. Er zijn ook minder bekende triggers zoals selderij of banaan.

Naast voedselovergevoeligheden kan ook een tekort aan bepaalde stoffen zorgen voor klachten. In het geval van ADHD gaat het dan vaak om omega 3, B-vitamines, magnesium en zink.

Ook de darmen kunnen een grote rol spelen. Gezonde darmen met de juiste flora zorgen ervoor dat de verkeerde stoffen buiten blijven en de juiste voedingsstoffen worden opgenomen. Het immuunsysteem wordt gekalmeerd wanneer de darmen in balans zijn.

Ik zou heel graag zien dat artsen beter worden opgeleid op het gebied van voeding en preventie. Er mag wat mij betreft wel iets minder aandacht naar de medicatie en iets meer naar natuurlijke interventies zoals dieet en lifestyle. Het verhaal van Andrea Henson en vele anderen is het bewijs dat we niet kortzichtig alleen op medicatie moeten leunen, maar dat breder kijken echt kan lonen.

Een gezonde week,
Juglen Zwaan
aHealthylife.nl

De helende kracht van Maria

De energie van Maria symboliseert wat deze aarde nu nodig heeft: moederliefde. De moederliefde van Maria is alomvattend. In ieder mens ziet zij het kind dat het was en is, en zo sluit ze iedereen in haar hart. Als beschermvrouwe van het kind is zij de beschermvrouwe van de vrede. Maria staat voor liefde, acceptatie, zachtheid, mededogen, onvoorwaardelijkheid, rust, onbevangenheid en zusterschap…. Hoe meer je je afstemt op de zuivere energie van de moedergodin, hoe beter voor de aarde met haar mensheid.

Verlichte wezens zoals Maria symboliseren de vervolmaking van de mens en herinneren ons aan ons eigen diepste potentieel. Maria symboliseert in het bijzonder de vervolmaking van de vrouw. Zij herinnert mij als vrouw aan mijn volmaakte staat. Ultiem vrouwelijk, zacht zonder zoetsappig te zijn en sterk zonder hard te zijn. Iemand vroeg mij waarom Maria zo verdrietig uit haar ogen kijkt. Ik zie geen verdriet maar mededogen. Ze ziet de pijn en het verdriet van de mens en ze ziet ook de onnodigheid ervan. Ze begrijpt dat mensen zich zo identificeren met hun lichaam van vlees en bloed, dat ze ook niet verder kunnen kijken dan de beperkingen van dat lichaam van vlees en bloed. En daarom lijden ze. Maria ziet en kent de wereld voorbij de pijn, de grotere wereld waar we allemaal deel van uitmaken. In liefde en met mededogen ziet ze ieder mens en zijn lijden. En juist doordat ze het menszijn zo diep kent, wijst zij de weg. Je zou in die zin kunnen spreken van een helende werking. Zij heeft de grootste nachtmerrie doorleefd en is er gezuiverd uit opgestaan. Zij kent het pad naar ontwaken. Dus door je tot haar te wenden, laat je je de weg wijzen.

Uiteindelijk gaat het natuurlijk niet om het beeld van Maria, maar om waar zij naar verwijst. In onze wereld van vormen, hebben we beelden nodig om de werkelijkheid te begrijpen die achter de beelden schuilgaat. Om die beelden vervolgens weer los te laten. Net zoals God of liefde niet in woorden te vatten is, maar we wel woorden nodig hebben om de werkelijkheid ervan over te brengen. Dus het beeld van Maria inspireert en wijst de weg, maar uiteindelijk is zelfs dat, de beeltenis van een verlichte ziel, ook niet meer dan een symbool, een pijl die terugverwijst naar iets anders. Het licht, de liefde en het leven, dat ben je allemaal zelf. Uiteindelijk kan geen enkele godheid of leraar je dat laten ervaren. Alleen jijzelf kunt je herinneren wie jij bent.

De liefde sluit niets buiten: negatie, affirmatie en acceptatie bij Eckhart

Meister Eckhart staat bekend als een ‘lees-’ en ‘levensmeester’. Enerzijds heeft zijn werk een intellectueel karakter, anderzijds geeft hij ook raad op het gebied van de levenskunst. Toch is de dominicaan vooral de geschiedenis in gegaan als een intellectuele mysticus, in tegenstelling tot auteurs als Bernardus van Clairvaux, Mechtild von Magdeburg en Hadewijch, die een meer affectieve bruids- of liefdesmystiek ontwikkelden. Centraal in deze laatstgenoemde leer staat de vereniging van de ziel met God, vaak beschreven in een hartstochtelijke, op het Hooglied geïnspireerde taal. Betekent Eckharts intellectuele inslag dat de liefde in zijn werk de grote afwezige is?

Ik denk van niet. Er zijn juist veel passages in Eckharts Duitse en Latijnse werken te vinden waarin de liefde een belangrijke rol speelt. Zo stelt de Meester aan het eind van de preek Jullie zullen vernieuwd worden in jullie geest de vraag ‘Hoe moet ik God liefhebben?’ Zijn antwoord is even radicaal als mysterieus:

Je moet Hem liefhebben zoals Hij is: een niet-god, een niet-geest, een niet-persoon, een niet-beeld, verder: zoals Hij is een puur, rein, louter Een, afgezonderd van alle tweeheid, en in dat Ene moeten wij eeuwig verzinken van iets tot niets.[i]

Deze tekst roept vooral veel vragen op. Bedoelt Eckhart dat je God niet op dezelfde manier kunt liefhebben als je partner, kinderen of huisdieren? Is Hij het best te beminnen als ‘niets’ en zo ja, wat betekent dit begrip dan? En hoe komt Eckhart erbij om Hem eerst als een soort afwezigheid te omschrijven, namelijk als een ‘niet-geest’ en ‘niet-persoon’, terwijl hij Hem in één adem als een “puur, rein, louter Een” afficheert? Spreekt de Meister zichzelf niet tegen?          In dit essay belicht ik Eckharts visie op de liefde, waarbij ik naar goed middeleeuws-neoplatoons gebruik ‘van boven naar beneden’ werk. Dat wil zeggen: ik begin op het niveau van God en geef een beschrijving van Zijn liefde voor de schepselen. Vervolgens komt de vraag aan bod hoe de mens deze genegenheid het best kan beantwoorden. Ik eindig met een analyse van Eckharts ideaal van de non-duale liefde, zoals die naar voren komt in de beroemde preek over Martha en Maria, de zusters uit Bethanië, getiteld Onze heer ging een stadje binnen.[ii] In deze bijzondere tekst schetst Eckhart de mogelijkheid om een te worden met God en vanuit deze eenheid de schepping op eenzelfde manier als Hij te beminnen. Zo hoop ik te laten zien dat Gods perspectief (‘boven’) via de liefde van de toegewijde ziel volledig in het hier en nu (‘beneden’) werkzaam is: een houding die ons nog steeds kan inspireren. Als leidraad voor mijn betoog fungeert het voornoemde citaat uit Jullie zullen vernieuwd worden in jullie geest.

‘Niet-god’ en ‘louter Een’. Of: de eenheid van negatie en affirmatie

Met de woorden “Je moet Hem liefhebben zoals Hij is” geeft Eckhart zijn lezers volgens mij een belangrijke wenk. Namelijk: dat de mens zich eerst bewust moet worden wie God is voordat hij Hem kan liefhebben of zich voor Zijn liefde kan openstellen. Met deze opvatting doet de dominicaan zijn naam als intellectuele mysticus eer aan. Het beantwoorden van de vraag ‘Wie is God?’ vormt echter allesbehalve een gemakkelijke opgave. Gelukkig biedt Eckhart ons in verscheidene passages van zijn Duitse en Latijnse werken de helpende hand. In deze teksten maakt hij gebruik van twee aan de Grieks-Joods-christelijke denktradities ontleende strategieën: de negatieve en de positieve theologie, ook wel apofasis en katafasis genoemd.

Het Griekse woord apofasis betekent letterlijk ‘weg van de spraak’. Volgens de negatieve theologie is God dan ook zó verheven, dat je hem nooit kunt benoemen. Hij vormt het ultieme mysterie waarop al onze ideeën en voorstellingen afketsen. Of, zoals Eckhart het kort en krachtig in een Latijnse preek zegt: “God is voor ons onbenoembaar vanwege de onbegrensdheid van alle zijn in Hem. Al onze begrippen en namen drukken echter iets uit wat begrensd is.”[iii] Op die manier kunnen we met ons verstand nooit beredeneren wie God is.

De mens die God wil beminnen doet er dan ook goed aan om al zijn ideeën en voorstellingen over Hem los te laten. Vandaar dat Eckhart in Jullie zullen vernieuwd worden in jullie geest stelt: “Je moet Hem liefhebben zoals Hij is: een niet-god, een niet-geest, een niet-persoon, een niet-beeld.” Alleen als je je realiseert dat God volstrekt onvergelijkbaar is met alles wat je kunt waarnemen of bedenken, kun je van Hem gaan houden. Eckhart gaat hierin zó ver dat hij de raad geeft om God zelfs niet ‘als (de gedachte aan) God’ lief te hebben, want een ‘bedachte God’ staat immers in de weg om de ‘echte’, ‘levende’ en fundamenteel onbeschrijfelijke God te ontmoeten.

Deze apofatische houding vormt echter maar de helft van Eckharts verhaal. Hij maakt namelijk ook gebruik van de katafatische theologie. Dit Griekse woord betekent ‘naar de spraak toe’. De positieve theologie probeert God dan ook aan te duiden met veelzeggende termen als ‘het Goede’, ‘het Ware’ en ‘het Zijn’. In Jullie zullen vernieuwd worden in jullie geest keert deze denkwijze terug in de passage: “Je moet Hem liefhebben (…) zoals Hij is een puur, rein, louter Een.” Via deze drie bijvoeglijke naamwoorden geeft Eckhart volgens mij aan dat je God ondanks zijn onbenoembaarheid toch kunt opvatten als volstrekte zuiverheid. Opvallend genoeg schrijft de dominicaan deze reinheid toe aan het eenheidsbegrip. In dit ‘pure, reine en loutere Een’ ligt mijns inziens de sleutel tot Eckharts godsbegrip, een antwoord op de vraag ‘Wie is God?’ Wie Gods eenheid bevat, kan met hem in liefde verenigd worden. Of, om het iets poëtischer te zeggen: wie Gods een-zijn doorgrondt, wordt een met Hem in Zijn liefdesgrond. Wat is dit ‘ene’?

In zijn werk gebruikt Eckhart het begrip ‘eenheid’ vooral om het onderscheid tussen God en de schepselen duidelijk te maken. God is namelijk een terwijl het geschapene zich kenmerkt door veelheid. Voor de Meister heeft het veelheidsbegrip bovendien een negatieve bijklank, omdat het een zekere afstand tussen de geschapen zaken impliceert. Juist doordat er verschillende dingen bestaan, zijn ze niet een en hierdoor van elkaar geïsoleerd. Hoeveel ik ook van mijn geliefde houd, er blijft altijd afstand tussen ons en ik kan nooit volledig met hem of haar samenvallen. In zijn preek Eén God en Vader van allen schrijft Eckhart treffend: “Alle schepselen zijn behept met een ontkenning; het ene schepsel ontkent dat het een ander is. Een engel ontkent dat hij een andere engel is.”[iv] Veelheid is volgens de dominicaan dan ook verbonden met het buitensluiten van zaken. Omdat ik deze concrete mens ben, sluit ik al het andere buiten. Vanuit dit besef is het maar een kleine stap naar de gedachte: ‘Ik heb niets met de wereld om mij heen te maken.’ Volgens Eckhart vormt deze egocentrische omgang met de veelheid een grote bron van lijden. De op zichzelf gerichte mens is namelijk niet in staat om de schepping onbaatzuchtig lief te hebben.

Voor God gaat ‘de ontkenning’ of het buitensluiten echter niet op. Omdat Hij een is, staat de Schepper hoog boven het geschapene en ‘ontkent’ zo ‘de ontkenning’. In de eerder aangehaalde preek Eén God en Vader van allen stelt Eckhart dan ook: “Eén is een ontkenning van het ontkennen. […] God is de ontkenning van het ontkennen eigen; Hij is één en ontkent al het andere, want er is niets buiten God.”[v] Paradoxaal genoeg houdt deze “ontkenning van de ontkenning” niets anders in dan een volmaakte inclusie. Terwijl de schepselen elkaar vanwege hun veelheid buitensluiten, sluit God vanwege Zijn eenheid juist alles binnen.

Eckhart benadrukt bovendien dat er niets buiten God is: Hij draagt alles wat bestaat in Zijn eenheid op zo’n manier dat er nooit iets uit kan vallen. Hoe Hij dit precies doet, blijft een geheim: “God heeft alle dingen in zich in een volheid; daarom zoekt Hij niets buiten zichzelf, doch enkel in de volheid zoals die in Hem is. Hoe God die in zichzelf draagt, kan geen schepsel begrijpen.”[vi] Op die manier wordt duidelijk dat Eckharts eenheidsbegrip niet alleen met de positieve theologie, maar ook met de negatieve theologie te maken heeft. Gods eenheid is een affirmatieve term, die tegelijkertijd niet met het menselijke verstand te bevatten is: apofasis en katafasis vloeien samen.

Ondanks deze onvatbaarheid van het ene vult de Meister deze term in sommige teksten wel degelijk in, namelijk als totaal onbaatzuchtige liefde. Dit lijkt het laatste woord te zijn dat je over Hem kunt spreken. Zo stelt Eckhart in een Latijnse preek: “Al het geschapene is echter begrensd, beperkt, onderscheiden en eigen en zo is het geen liefde meer; God is echter in zijn wezen alomvattende liefde.”[vii] In een andere preekpassage benadrukt de dominicaan dat God “zich niet van ons kan en wil scheiden”[viii]. Nog kernachtiger drukt hij dit uit met de woorden: “De liefde sluit waarlijk niets buiten.”[ix]

Troostrijke woorden, zoveel is zeker. Maar kan de mens deze goddelijke liefde wel ervaren, laat staan beantwoorden en uitstralen? Het eerder aangehaalde preekcitaat, waarin Eckhart de fundamentele beperktheid van het geschapene tegenover Gods onbegrensdheid uitspeelt, doet een ontkennend antwoord vermoeden. In Jullie zullen vernieuwd worden in jullie geest opent de Meister echter een ander perspectief via een vingerwijzing, zij het een raadselachtige.

Hoe Gods liefde te beantwoorden? “Eeuwig verzinken van iets tot niets”

De slotpassage van deze preek eindigt met de woorden: “Je moet Hem liefhebben zoals Hij is (..) Een, afgezonderd van alle tweeheid, en in dat Ene moeten wij eeuwig verzinken van iets tot niets.” Tot deze wending riep Eckhart de lezer op om met hem mee te denken over God volgens de negatieve en de positieve theologie. Wie God wil liefhebben, dient alle voorstellingen omtrent Hem radicaal los te laten. Wat je dan overhoudt, is echter niet niets, maar een zuivere eenheid. Dit ene kun je tenslotte invullen als alomvattende liefde. Zo begrijpt de mens wie God is. Voor Eckhart is deze filosofische oefening echter niet voldoende. Wie Gods liefde werkelijk wil ontdekken, moet een worden met ‘het Ene’ en zo “verzinken van iets tot niets”. Er is blijkbaar nog een radicale stap noodzakelijk, die alle verstandelijke arbeid bekroont.

Wat bedoelt Eckhart met de mysterieuze overgang van ‘iets’ naar ‘niets’? Ik denk: “het vernietigen van het zelf”. Met deze op het eerste gezicht dramatische formulering, die in het traktaat Over afgescheidenheid [x] opduikt, nodigt Eckhart de lezer uit om de negatieve theologie als het ware op zichzelf toe te passen. Dit proces houdt in dat de mens al zijn zelfzuchtigheid vaarwel zegt. Hij moet alle beelden die hij van zichzelf heeft loslaten. Sterker nog: het individu moet ervaren dat hij zijn bestaan geheel aan God heeft te danken.

Gods liefde omvat namelijk niet alleen alles, maar zorgt er tevens voor dat de schepping bestaat. Eckhart noemt dit fenomeen ‘de zijnsafhankelijkheid van de schepping’: alle dingen ontvangen hun bestaan van ogenblik tot ogenblik van de Schepper. Als God zich ook maar een ogenblik van de wereld af zou wenden, werd alles vernietigd. Voor Eckhart is deze gedachte niet deprimerend, maar vormt hij juist een bron van diepe dankbaarheid. In tegenstelling tot een steen heeft de mens dankzij zijn ziel de mogelijkheid om over zijn status als schepsel na te denken. Hij kan de illusie dat hij ‘iets’ is dat op zichzelf bestaat loslaten en zo tot ‘het niets’ verzinken. Vanuit deze toestand wordt hij volkomen ontvankelijk voor Gods liefde. In Jullie zullen vernieuwd worden prijst Eckhart het ontvankelijke niets in lyrische bewoordingen: “O wonder boven wonder, wat is dat een edel verdragen, wanneer het zijn van de ziel niets anders kan verdragen dan enkel en alleen eenheid van God!”[xi]

Hoewel het ‘niets’ misschien een negatieve bijklank heeft, bedoelt Eckhart er juist iets positiefs mee. Wie zichzelf als niets ervaart, ontdekt namelijk zijn eenheid met God. Zo iemand is “afgezonderd van alle tweeheid”, zoals het in de preek heet. Het “verzinken van iets tot niets” houdt dan ook in: alle scheidingswanden tussen God en jezelf afbreken en vervuld raken van Zijn genegenheid.

Door dit proces verdwijnt bovendien het verschil tussen minnaar en beminde. God en de ziel komen samen in een dynamiek van wederzijds beminnen en bemind worden. Het onderscheid tussen geven en nemen valt weg. Deze verheven vorm van liefde kan dan ook omschreven worden als non-duaal, omdat de twee ‘polen’ (God en de ziel) samen een ondeelbare eenheid vormen, maar hierin desondanks hun eigenheid behouden. God blijft God en de ziel blijft de ziel, maar toch vallen ze volkomen samen. Eckhart drukt dit wonderlijke proces uit met het beeld van de grond, de basis die alles mogelijk maakt: “Hier is Gods oergrond mijn grond en mijn grond Gods oergrond. Hier leef ik vanuit mijn eigenste zijn, zoals God vanuit Zijn eigenste zijn leeft.”[xii]

Hoe wij ons deze toestand concreet moeten voorstellen en welke consequenties wij hieraan kunnen verbinden voor de levenskunst, vertelt Eckhart er in Jullie zullen vernieuwd worden in jullie geest niet bij. Hij blijft in deze tekst toch vooral de intellectuele mysticus. De antwoorden zijn echter te vinden in een andere preek: Onze heer ging een stadje binnen. Hier komt de levensmeester volop aan het woord.[xiii]

Gods eeuwige grond ervaren in de keuken: Martha’s non-duale liefde

Eckharts lange preek over de zusters uit Bethanië, Martha en Maria (Lukas 10:38–40), gaat over de verhouding tussen het contemplatieve en het actieve leven. De tekst is echter ook te lezen als een bespiegeling over twee manieren om van God te houden. De dominicaan begint met een beschrijving van Maria, die aan de voeten van de Heer zit en ademloos naar Zijn woorden luistert. Zij neemt deze houding aan vanwege drie zaken:

Het eerste was dat de goedheid van God haar ziel had omarmd. Het tweede was een groot en onuitsprekelijk verlangen: ze smachtte zonder te weten waarnaar, en ze wenste zonder te weten wat! Het derde was de zoete troost en het welbehagen dat ze putte uit de eeuwige woorden die voortkwamen uit Christus’ mond.[xiv]

Maria is al ver voortgeschreden op het pad naar Gods liefde, zoals Eckhart dat in Jullie zullen vernieuwd worden in jullie geest beschreef. In plaats van aan zichzelf te denken, stelt deze jonge vrouw zich helemaal open voor Christus. Ze laat alle activiteit varen en wordt overmand door ‘een groot en onuitsprekelijk’ verlangen, zonder ‘te weten waarnaar’. Deze zin kun je volgens mij zo lezen dat zij smacht naar het objectloze: het niets. Maria is iemand over wie Eckhart in een andere preek opmerkt dat zij ‘geen genoeg kan krijgen van God’. Ze verliest zichzelf in een extatisch liefdesverlangen.

Lijnrecht tegenover de verrukt luisterende Maria staat haar bedrijvige oudere zuster Martha. Zij luistert ook naar Jezus’ woorden, maar ze is tegelijkertijd druk bezig met Hem te bedienen. Daarnaast heeft zij oog voor haar zusje. Zij zegt namelijk tegen Jezus: “Heer, beveel haar dat ze me helpt.”[xv] Eckhart merkt hierover op dat Martha deze opmerking uit liefdevolle bezorgdheid maakt: “Wij moeten hier spreken van liefdevolle welwillendheid of van liefelijke plagerij. Hoezo? Luistert! Zij zag dat Maria zich vermeide in behaaglijkheid, tot volop genot van haar ziel. Martha kende Maria beter dan Maria Martha.”[xvi] De oorzaak van Martha’s diepe inzicht is volgens de dominicaan dat zij al lang en rechtvaardig heeft geleefd.

Net als bij Maria geeft Eckhart voor Martha drie redenen voor haar gedrag. Ten eerste een “tot in het uiterste geoefende grond”, ten tweede “een wijs soort bezonnenheid waardoor zij de uiterlijke activiteit op de juiste manier wist te richten naar het hoogste wat de liefde gebiedt” en ten derde “de hoge waardigheid van haar lieve gast”.[xvii] Met de “geoefende grond” bedoelt Eckhart dat Martha geheel vanuit de eenheid met God leeft. Bovendien weet zij deze verbondenheid vruchtbaar te maken in elke situatie en door al haar handelingen. Ook als Martha in de keuken staat, naar haar gast luistert en aan haar zusje denkt, ervaart zij haar eenheid met Gods eeuwige grond. Dankzij deze vruchtbare bezonkenheid kan zij al haar activiteiten richten op “het hoogste wat de liefde gebiedt”, namelijk het belangeloos zorgen voor de ander. Eckhart laat in verscheidene passages van zijn werk doorschemeren dat hij deze houding de hoogste vorm van liefde vindt. Bijvoorbeeld in de vroege Levenslessen:

Gesteld nu dat er alleen maar liefde is, dan is dat toch niet het allerbeste. Dat blijkt hieruit: soms moet je zo’n jubeltoestand loslaten om uit liefde iets beters te doen en een liefdedaad te verrichten waar daaraan behoefte is, geestelijk of lichamelijk. Zoals ik vaker heb gezegd: zou je in een extase zijn als die van Paulus en je zou een zieke kennen die behoefte heeft aan een bord soep [letterlijk: ‘een soepje’, opmerking van de auteur], dan zou het, vind ik, veel beter zijn dat je door liefde gedreven tot jezelf terugkeerde en de behoeftige met nog grotere liefde ging verzorgen.[xviii]

Martha houdt Maria precies deze raad voor. Zij is bezorgd dat haar zusje blijft steken in de ‘jubeltoestand’ van de liefde voor Christus en hierdoor niet verder komt in haar spirituele ontwikkeling. Eckhart stelt dan ook dat “Martha Maria beter kent dan Maria Martha”. Dit komt doordat Martha de vorm van liefde waaraan Maria zich overgeeft ook heeft meegemaakt: zij kent de verrukking, maar ook de valkuil van de geestelijke extase. Martha begrijpt dat de liefde van haar zusje voor God nog een zelfzuchtig trekje heeft. Maria wil namelijk vooral genieten van Gods genegenheid, die zij uitsluitend in de contemplatie of het ontvankelijke luisteren denkt te vinden.

Martha’s houding is opener. Zij luistert minstens zo geconcentreerd naar Jezus’ woorden als Maria, maar verricht vanuit deze toestand tegelijkertijd haar ‘liefdewerk’. Volgens Eckhart kan Christus de houding van Martha waarderen. Hij legt Hem namelijk de volgende woorden in de mond:

Daarom sprak Hij: ‘Jij bent bezorgd’, en bedoelde daarmee: jij staat ‘bij’ de dingen, maar de dingen staan niet ‘in jou’. Zorgelijk zijn echter die mensen die door al hun ‘bedrijvigheid’ gehinderd worden. Zonder hinder daarentegen zijn zij die al hun werk ordelijk verrichten volgens het voorbeeld van het eeuwige licht.[xix]

“Jij staat ‘bij’ de dingen, maar de dingen staan niet ‘in jou’.” Deze uitspraak, die volgens mij het hart van de preek vormt, maakt duidelijk hoe Martha’s liefde van die van Maria verschilt. Maria wil namelijk één zijn met God onder uitsluiting van alle aardse zaken. Op die manier vormt haar liefdeshouding niet alleen een subtiele vorm van egoïsme, maar tevens een vlucht uit het dagelijks leven. Hierdoor is zij paradoxaal genoeg juist niet één met God, want Hij heeft immers een alomvattende liefde voor de schepping.

Doordat Martha tegelijkertijd aan Gods grond raakt en midden in de wereld staat, weerspiegelt zij Zijn liefdevolle relatie met de schepping op een zuiverder manier dan Maria. Martha’s liefde is werkelijk non-duaal, omdat zij net als de Schepper een totaal onbaatzuchtige genegenheid tentoonspreidt, die niets buitensluit. Zij verricht haar liefdewerk samen met God. Opvallend genoeg lijdt Martha door haar grenzeloze betrokkenheid bij alle dingen meer dan Maria, juist omdat zij de pijn van anderen als haar pijn voelt. Zo staat Martha ‘bij de dingen’.

Ondanks haar betrokkenheid bij de schepping gaat de oudere zus echter niet aan stress ten onder. Zij verricht haar liefdewerk niet op een verkrampte manier, maar juist onthecht. Daarom blijft zij vrij. Eckhart drukt deze ongehinderdheid uit met de zinsnede: “De dingen staan niet ‘in jou’.” Zo maakt de dominicaan duidelijk dat Martha tegelijkertijd voor de geschapen zaken zorgt en een soevereine distantie bewaart. Dit is precies de houding ten opzichte van de schepping die Eckhart aan God toeschrijft: hoogverheven en alles dragend ineen.

Concreet betekent deze onthechte manier van handelen dat Martha niet uit is op bewondering, winst of welke vorm van beloning dan ook. Zij doet haar liefdewerk om de liefde zelf. Over deze intrinsieke waarde van de liefde merkt Eckhart in een andere preek op:

Had ik een vriend en hield ik van hem omdat mij vanwege hem allerlei goeds te beurt viel en mijn volle wil geschiedde, dan hield ik niet van mijn vriend maar van mijzelf. Ik moet mijn vriend liefhebben om zijn eigen goedheid, om zijn eigen deugd en om alles wat hij in zichzelf is. Pas dan heb ik mijn vriend echt lief als ik van hem houd zoals zojuist gezegd is. Precies zo is het met de mens die in Gods liefde staat en niets van het zijne zoekt: in God niet, noch in zichzelf of gelijk waar; hij heeft God lief enkel en alleen om zijn goedheid en om de goedheid van zijn natuur en om alles wat hij in zichzelf is. En dát is echte liefde.[xx]

Dit “niets van het zijne zoeken” of de volkomen onzelfzuchtigheid vormt volgens Eckhart het wezenlijke kenmerk van de ware liefde. Martha bezit deze eigenschap in de hoogst mogelijke mate. Toch zal zij nooit op haar lauweren rusten en juist voortdurend proberen om Gods liefde in het dagelijks leven zoveel mogelijk te verspreiden. Hierdoor neemt haar spirituele volmaaktheid alleen maar toe, zonder ooit te stagneren.

 

Epiloog: de liefde heeft geen waarom

Zowel in de beschrijving van Martha uit Onze heer ging een stadje binnen als in Jullie zullen vernieuwd worden in jullie geest maakt Eckhart volgens mij gebruik van een drieslag om zijn ideeën over de liefde te verduidelijken. De ziel die God wil liefhebben moet beginnen met de negatie: zij moet alle ideeën en voorstellingen over Hem radicaal loslaten. Deze via negativa gaat zo ver, dat de ziel ook afstand dient te doen van alle zelfzuchtigheid. Zo ervaart zij zichzelf als een ‘niets’, dat volkomen van Hem afhankelijk is.

Op dat moment slaat de negatie juist om in een affirmatie, namelijk het vervuld raken van Gods eenheid. God en ziel beminnen elkaar in hun diepste grond. Deze vereniging heeft echter een belangrijke consequentie, want: “Vanuit die innigste grond moet je alles wat je doet zonder waarom doen.”[xxi] Dit handelen ‘zonder waarom’ wordt gesymboliseerd door Martha, die voortdurend voor alles en iedereen klaarstaat zonder ooit een beloning te verlangen. Bij haar is deze al dan niet extatische affirmatie van Gods eenheid gerijpt tot de acceptatie van de hele schepping. Zij houdt onbaatzuchtig van alle dingen, net zoals haar goddelijke voorbeeld.

De mens die er net als Martha in slaagt om Gods allesomvattende liefde te leren kennen en actief te beantwoorden door het verrichten van liefdevolle daden, doet echter nog een ontdekking. Hij verbindt zich namelijk met het leven zelf en vindt zo een eindeloze, zichzelf constant vernieuwende vreugde, die je niet in woorden kunt uitdrukken. Niet voor niets reserveert Eckhart de frase ‘zonder waarom’ voor drie zaken. Ten eerste voor God: “Het hoort bij God dat hij geen ‘waarom’ buiten of boven zichzelf heeft.”[xxii] Ten tweede voor het leven:

Wie duizend jaar lang aan het leven zou vragen: waarom leef je? die zou, als het kon antwoorden, niets anders te horen krijgen dan: ik leef omdat ik leef. Dat komt omdat het leven vanuit zijn eigen bestaansgrond leeft en opwelt uit zichzelf; daarom leeft het zonder waarom in het zichzelf levende leven.[xxiii]

En ten slotte voor de liefde: “Degene die woont in de goedheid van zijn natuur, die woont in Gods liefde. En de liefde heeft geen waarom.”[xxiv]

Michel Dijkstra

Uit: André van der Braak (red.), De spiritualiteit van Meister Eckhart, Parthenon 2014, pp. 129-141.

 

[i] Jellema II preek 32, p. 281.

[ii] Maas preek 12.

[iii] Meister Eckhart, Lateinische Werke IV, (1956), p. 80. Vertaling van de auteur.

[iv] Jellema II preek 21, p. 191.

[v] Ibid.

[vi] Ibid., p. 189.

[vii] Meister Eckhart, Lateinische Werke IV, (1956), p. 52. Vertaling van de auteur.

[viii] Ibid., p. 320. Vertaling van de auteur.

[ix] Ibid., p. 432. Vertaling van de auteur.

[x] Jellema I, Over afgescheidenheid, p. 134.

[xi] Jellema II preek 32, p. 277.

[xii] Vergelijk Jellema II preek 26, p. 229.

[xiii] Maas preek 12.

[xiv] Ibid., p. 81.

[xv] Ibid., p. 82

[xvi] Ibid.

[xvii] Ibid., p. 81.

[xviii] Jellema I, Levenslessen, p. 24.

[xix] Maas preek 12, p. 83f.

[xx] Maas preek 13, p. 90.

[xxi] Jellema II preek 26, p. 229.

[xxii] Meister Eckhart, Lateinische Werke II, (1992), p. 201. Vertaling van de auteur.

[xxiii] Jellema II preek 26, p. 230.

[xxiv] Meister Eckhart, Deutsche Werke II, (1971), p. 5. Vertaling van de auteur. Vergelijk Maas preek 13, p. 90.

De zestien Mahayana voornemens 4: het ultieme voornemen en compassie

In feite is het beoefenen van deze tien twijgen een geleidelijke vleeswording, de belichaming van de grote spirituele kwaliteiten die we leven, juist door de beoefening te doen, erin te falen en de beoefening weer op te pakken. En langzaam, langzaam wordt de afstand van het Licht tot dit stroperige lijf kleiner. Langzaam beginnen ze samen te vallen, totdat het lichaam intiem is met alles en zich werkelijke vervuld weet van alle leven. Dat is wat de beoefening doet. Dat we alles op waarde weten te schatten. Onbeperkt, ja, en tegelijk door en door beperkt door dit karma. Licht, ja, en door en door verduisterd door mijn eigenzinnigheid. Intiem verbonden, ja, en voortdurend in conflict en voortdurend onderscheiden door dit dualistische bewustzijn. Dat ‘Ja’ zeggen, tegen de incarnatie, met al zijn paradoxen, is uiteindelijk de kroon.

Het eerste gedeelte van de tekst in elk voornemen is zoals het eeuwenlang in ceremonies is gereciteerd, het negatief geformuleerde stuk. Het tweede deel heb ik er zelf bij gezet om het positief te formuleren. Zo zie je dat de voornemens in wezen alles in jezelf bekrachtigen. Niet stelen, is in feite alles delen, het laten stromen van wat er gebeurt. Zo’n voornemen als niet stelen, naar welke wortel van de boom zou dat terug gaan?

Student: De Dharma.

Sensei: ja, de Dharma. De diepe verbondenheid met alles wat is, de overvloed. Ons leven is in essentie een onbeperkte overvloed en tegelijkertijd ervaren we met ons leven altijd een tekort. En we gaan dat tekort aanvullen. Soms wordt geopperd dat deze zestien ethische voornemens door een enkel voornemen kunnen worden vervangen: het voornemen van ahimsa, geweldloosheid. Wat mij betreft gaat daar nog een voornemen aan vooraf. Dit noem ik het eerste en laatste ethische voornemen. Het komt rechtstreeks voort uit mijn zen-beoefening. Niets of niemand op welke wijze dan ook uitsluiten. Positief geformuleerd, elk levend wezen, elke aspect van mezelf of elke gebeurtenis bekrachtigen.

Je zou kunnen zeggen: dit is de grote twijg die voortkomt uit de drie wortels. Niets uitsluiten. Dat is wat ons wezen in de ruststand, als ik even niets doe, doet: niets uitsluiten. Tenzij ik er weer bij of tussen kom. Maar het meest gangbare van ons wezen, in de diepte is dat het niets uitsluit. Als ik hier zit, vervuld van alle leven, ben ik één grote welkomstdeurmat. Totdat alle patronen en allergieën gaan werken. De grote ethische regel waarin je alles kan samenballen is: niets uitsluiten. Of positief geformuleerd: alles bekrachtigen. Dit is mijn leven, daar hoort alles in. In deze tijd is dat heel wezenlijk. Het gaat hier niet om fundamenteel goed of fundamenteel kwaad, maar de oriëntatie ligt in een andere kwaliteit. Bij het monotheïsme kennen we het onderscheid tussen het goede en het kwade. Bij het boeddhisme ligt de oriëntatie in de diepe, diepe verbondenheid! Het Licht dat alles verbindt, de Dharma’s, alle gebeurtenissen die diepgaand en hier en nu worden verbonden. De oriëntatie is er echt een van verbondenheid, in het Latijn religare.

Student: Als je nu kijkt naar mededogen, waar in relatie tot het boeddhisme veel over wordt gesproken, waar staat dat dan in de rij van voornemens?

Sensei: Heel belangrijk. Karuna wordt vertaald met compassie, mededogen. Maar ze staat hier nergens genoemd, terwijl je wellicht zou verwachten dat het misschien ‘t elfde Grote Voornemen zou zijn. Weliswaar kom je bodhisattva’s als wezens van mededogen tegen maar in de canonieke overlevering van het Mahāyāna ontbreekt Karuna als voornemen. Waarom? In de Wijsheidsteksten van het Mahāyānaboeddhisme wordt karuna enkel vermeld als zijnde het onbelemmerd functioneren van prajna. In mijn opleiding had ik een pandit, een leraar Sanskriet. Ik vroeg hem naar de Sanskrietwortel Karuna. De wortel helpt je een begrip en woord te duiden. Die wortel van Karuna is niet bekend, we kunnen er alleen een omschrijving van geven, zei hij. Ik vroeg hem wat naar zijn idee nou de beste omschrijving zou zijn. Hij zei toen het volgende: Karuna is een zelf vervuld van alle levende wezens, tot overlopen aan toe. Dat overlopen, noemen we Karuna. In christelijke termen: het hart loopt over. Er wordt echter niet ingevuld welke vorm het overlopen heeft. Dat wordt bewust niet gedaan.

Karuna is een intiem verbonden zijn met alle levende wezens. Ze komt hier in mij of in jou samen en daaruit ontstaat vervolgens op natuurlijke wijze de handeling. Prajna functioneert in niet-weten. Er is geen agenda, geen patroon, geen lijstje dat wordt afgewerkt. Het functioneert organisch in dit moment, voortgebracht door alle krachten en niemand die weet wat er precies gaande is en wat er speelt. Daarom wordt in het Mahāyāna niet gesproken over Karuna.

Ze is ook niet te beoefenen. Ze vindt plaats in een individu dat zo empathisch en zo gevoelig is dat de krachten in hem of haar ongehinderd en volop kunnen functioneren. Misschien kan je het tot op zekere hoogte faciliteren. Maar je hebt uiteindelijk geen idee wat er dan gebeurt. Een compassievolle handeling kan van alles zijn, als het maar klopt gegeven de situatie en alle krachten die daarin spelen. Compassie beschouwen we veelal als iemand troosten en geld inzamelen voor een actie. Maar als ik iemand een stomp geef, is dat in de ogen van velen geen compassie. Hoezo niet? Dat ligt er maar net aan welke krachten op dat moment manifest zijn. Karuna kan plaatsvinden als een zeer accuraat overlopen van het systeem, niet omdat ik dat zo nodig wil, maar omdat al die krachten die handeling genereren. Karuna werkt niet buiten mij om, maar met mij als instrument.

Genpo Roshi zei altijd dat de zentraining erop is gericht dat dit lichaam een pijp wordt waardoorheen wijsheid en compassie ongehinderd kunnen stromen. Niemand weet wat er dan gebeurt. Het gaat niet noodzakelijk over love en peace en ook niet over wat ik wil of heb bedacht. Het gebeurt eenvoudigweg. Karuna is niet bedacht, daarom staat het nergens omschreven en wordt het niet vermeld in een ethisch systeem. Karuna is in de zuivere zin niet te doen, het gebeurt. Het is ook niet door inzicht te verkrijgen, het is een levende realiteit vanuit een open en verbonden geest, een systeem dat overloopt. Je wordt bewogen. Wat jou als persoon uiteindelijk niet van je verantwoordelijkheid ontslaat voor wat je doet of denkt, je blijft altijd verantwoordelijk.

Mijn ontslavingsverhaal

Opgegroeid in een streng katholiek gezin, behandeld als een pop, getrouwd  met een narcistische psychopaat, druk gezin, dag en nacht werkend in onze eigen zaak. Ik had heel veel redenen om af en toe een goed glas wijn te nemen om even te ontspannen. Althans een goed glas wijn was het in het begin, na een paar jaar was het een dagelijkse fles goede slobberwijn van €2,-

En opeens was ik 51 jaar oud, net gescheiden, gezin kwijt, toekomst kwijt, eigen zaak kwijt, een zoon die me niet meer wilde zien, maar wel een heerlijk glas wijn in mijn hand, en de fles in mijn nabijheid. Waar was het misgegaan? Ik realiseerde me dat ik naast dat heerlijke glas wijn, niets meer had. Ook geen eigen waarde. Ik wilde de draad van mijn leven weer gaan oppakken, en dat zou alleen kunnen door minder te drinken, dat realiseerde ik me wel. Een online internetbehandeling leek me wel wat, want zo verslaafd was ik nu ook weer niet. Ik wilde me sowieso niet laten opnemen, daar ik dan de kans zou hebben mijn nieuwe baan te verliezen. Daarnaast zou ik dan open spel moeten spelen naar familie en vrienden, daar ik een stiekeme drinker was. Geen mens heeft me ooit aangeschoten of dronken gezien, de dop ging van de fles als ik alleen thuis was.

Alleen vond men bij de online internetbehandeling dat ik een zwaar verslaafde alcoholiste was en dat online behandeling geen optie was, wel opname. Dat was dus het enige wat ik echt niet wilde. Via, via kwam ik op de website van Ontslaving terecht.  Ik las de ervaringen van anderen en had het gevoel dat mijn verhaal verteld werd. Na een serieuze intake, had ik direct het gevoel op mijn plek te komen. Ik werd hier niet als verslaafde alcoholiste behandeld maar als mens met respect en liefde. Ik kreeg hier te horen, dat ik geholpen en begeleid kon worden in mijn ontslavingsproces, en dat er geen opname nodig zou zijn. Het enige wat ik hoefde te doen, was erkennen dat ik verslaafd was, stoppen met drinken, en een wilsbesluit te formuleren om te stoppen uit liefde voor mezelf, iets of iemand.

Ik besloot gelijk te stoppen met drinken uit liefde voor mijn zoon, die ik op dat moment al een paar jaar niet gezien had. Ik stopte in de hoop, dat mijn zoon mij weer in zijn nabijheid zou willen toelaten als ik gestopt zou zijn. Ik kreeg een persoonlijk begeleider toegewezen voor de maandelijkse gesprekken, daarnaast kwam ik met twee begeleiders in een maandelijks groepje met drank, seks en drugverslaafden, en kreeg ik toegang tot het forum waar je naar behoefte je verhaal kwijt kon en je feedback kreeg.

Eigenlijk was het stoppen met drinken makkelijk op het moment dat ik het besloten had. Alleen op het moment dat de verdoving was uitgewerkt, en ik na ongeveer een maand helemaal helder was  besefte ik, wat een puinhoop ik er van had gemaakt. En waar begin je met opruimen…  Ik was totaal de weg kwijt. Mijn persoonlijk begeleider vertelde mij dat ik me kon voorstellen dat ik in een woestijn stond. Achter me was het pad dat ik tot nu toe gelopen had, daar wilde ik niet naar terug, voor me lag een grote uitzichtloze vlakte waar ik zelf mijn pad mocht kiezen. Ik voelde me tijdens mijn ontslavingsperiode  vaak dolende in deze woestijn.

Wat er aan het einde van het pad ligt weet niemand, maar als je in de woestijn bent, kan je maar een ding doen en dat is lopen, stap voor stap. Soms even stil staan bij een oase, een persoonlijke overwinning, en dan weer verder stap voor stap. En mijn begeleider bleef 9 maanden aan mijn zijde, bleef me aanmoedigen om door te lopen.  Tijdens een van de laatste maanden bij Ontslaving had ik een droom, ik liep op een woestijnpad, de zon scheen en iemand stond aan het einde van het pad in een groot licht met open armen op me te wachten. Ik bleek het zelf te zijn, die mezelf stond op te wachten….ik had mijn weg gevonden.

Tijdens de maandelijkse ontmoetingen met de groep, hielden we elkaar vooral een spiegel voor, we werden door onze begeleiders liefdevol gepusht om over onszelf na te denken, te reflecteren, en te beseffen dat we ons leven in eigen hand hebben. Dat is wat met het meest geraakt heeft bij Ontslaving, naast het respect en  het enthousiasme, vooral de liefde waarmee we begeleid werden. Hierdoor kregen we de kans om te helen en om in onze kracht te komen.

Het enige punt van aandacht dat ik zou kunnen bedenken bij Ontslaving is de nazorg. Op een gegeven moment word je losgelaten en mag/kan je de wijde wereld weer in, maar je hebt net leren lopen. Het is essentieel een vangnet te hebben na Ontslaving.

Mijn wilsbesluit om te stoppen voor mijn zoon is ondertussen gewijzigd in stoppen uit liefde voor mezelf. Ik ben twee jaar geleden gestopt met drinken, heb er ook geen behoefte meer aan, en heb er zoveel voor terug gekregen. Ik heb weer contact met mijn zoon, ik heb fijne mensen om me heen, sta positief in het leven, ik heb sinds twee maanden een leidinggevende functie gekregen en volg  een opleiding coaching en counseling.

Maar het aller, allerbelangrijkste is, dat ik gelukkig ben, gelukkig dat ik leef, dat ik in mijn kracht sta en trots ben op mezelf, op wie ik ben en wat ik doe. En daar ben ik Ontslaving erg dankbaar voor!

Augustina van Oos

Zie voor meer bijdragen over verslaving en ontslaving Jouw verhaal