…voor inspiratie, levenswijsheid en bezinning

Posts Tagged ‘beoefening’

‘Stralend’, de beoefening van geduld

Aanwezigheid draagt. Ze draag mijn individuele bestaan en elk ander individuele leven. Ze draagt zonder onderscheid te maken en ze draagt door de nacht, en door de dag. Ze draagt door de hitte van de woestijn en de koude van ijzige velden. Wat zich ook in mijn leven voordoet, ik kan op deze dragende aanwezigheid vertrouwen. Maar mijn vlees is ongedurig. Mijn lijf wil voort, naar de glorende gebeurtenissen toe, het kan niet wachten. Mijn lichaam wil weg, weg van de pijn, weg van de bevroren situatie, weg van mijn lot, weg van de eindeloze luwte in de storm. Te vaak wil ik niet zijn waar ik ben, sjoemel ik met wat ik heb te doen, gun ik me geen tijd voor dit moment en heb ik geen zin in mezelf. De beoefening van ksantiparamita, ‘geduld’, ‘aandachtig wachten’, uitstaan, uithouden, herinnert de bodhisattva aan de grenzeloze ruimte die hij is en de eeuwigheid die hij ademt. In de beoefening van geduld herkent de bodhisattva de dragende aanwezigheid die door alles wat hem toevalt heen straalt en hem helder toont wat hem tegemoet treedt. Hij is er intiem mee. Hij is wat zich aandient. De situatie is nooit gescheiden van zijn bestaan. Hij zelf creëert de afstand in zijn rusteloosheid en verzet.

Concreet kan ksanti worden beoefend door een moment van pauze in te lassen in een dwingende situatie, terwijl alles in je schreeuwt dat je onverwijld moet handelen: adem in, adem uit, met onverdeelde aandacht. En, door als we een wezenlijke keuze dienen te maken of iets onverteerbaars verteren, de verzengende spanning van het moment uit te staan, uit te houden. Uithouden betekent ook niet vergelden, schrijft Candrakirti, want de vergelding is een nieuw solide obstakel in de aanwezigheid (Madhyamikavatara 3 (4)). Misschien is dit wel de moeilijkste vorm van de beoefening van geduld.

In dit veld waarin de aanwezigheid straalt doordat ik niet doe en wacht en rust in dit moment, worden alle objecten van kennis opgebrand, schrijft Candrakirti (ibidem 3 (1)). In geduld wordt de onbepaaldheid van zowel het object als het subject, het zelf, gezien (ibid. 3 (3)). De situatie trekt ‘open’ als de hemel na een bewolkte dag. Candrakirti schrijft: ‘Ongeduld neemt het onderscheid tussen wat juist en wat verkeerd is weg.’ (3 (7)) Je ziet niet meer helder wat je te doen hebt en wat je doet. Geduld daarentegen ‘bevat het inzicht in het onderscheid tussen de juiste en de verkeerde handeling.’ (3 (8)) Geduld is het tegenovergestelde van agitatie. De beoefening van geduld, gecombineerd met de beoefening van aanwezigheid (dhyanaparamita), ofwel meditatie, maakt ‘de totale uitputting van klampen en vijandigheid’ ervaarbaar (3 (11)). Dan heb je ruimte om te handelen en te ervaren.

Volgens Candrakirti worden dana, sila en ksanti vaak aan beoefenaars die niet de wereldse beslommeringen verzaken ter beoefening gegeven (3 (12)). En zeker in onze genadeloos snelle en verstrooiende tijd is de beoefening van geduld een uitstekende oefening om op gezette tijden bij onszelf te zijn en bij onszelf te rade te gaan.

 De zestien Mahayana voornemens 3: over beoefening

Een hele mooie twijg die direct refereert aan het wakker zijn, Boeddha, is het voornemen om mezelf niet te bedwelmen. Maar we doen het wel, voortdurend, op allerlei vlakken, want het bestaan is voor ons mensen vaak gewoon te licht. Vandaar dat we aan de koffie, thee en het bier gaan, maar ook aan de reisverslaving, koopverslaving, gameverslaving of welke vorm van verslaving ook. We zijn voortdurend op zoek naar rolgordijnen, verduistering. Dit voornemen helpt om ons daarvan bewust te laten zijn. Je zou elke maand een van de voornemens kunnen nemen als beoefening en dan kijken wat het in de beoefening ervan oproept. Bij zo’n regel als ‘Ik neem me voor om mezelf niet te bedwelmen’ kom je tal van rolgordijnen tegen. De grove vorm is elke avond een fles whisky leeg drinken. Maar de subtiele vorm is de spirituele beoefening, wat een fantastisch rolgordijn is. Alles om de lichtheid van het bestaan te verduisteren. Ik herinner me uit mijn kindertijd dat ik het allemaal veel te helder zag, het was allemaal te licht. Herkennen jullie dat? Je ziet alles glashelder, al die verhoudingen tussen mensen, ik vond het vaak niet te harden. Mijn jongste zoon van 7 ziet de onderlinge verhoudingen ook glashelder. Ineens komt er dan een zin uit waarmee hij precies weergeeft wat er speelt. Ik herken uit mijn eigen jeugd dat ik zoiets had: kan iemand het licht even uit doen?

Student: Dat is kinderlijke onbevangenheid, kinderen voelen dat. Die hebben nog een lege schijf die bij ons al vol zit met geprogrammeerde patronen.

Sensei: Ja, absoluut. Als kind voelde ik zoveel Licht dat ik blij was met de pubertijd, door de verwarring die daarin uitbrak werd het eindelijk wat duisterder. En als we eerlijk zijn, zien we eigenlijk best wel goed, we zien toch wat we doen en wat er gebeurt?

Student: Er is ook zoiets als geweten.

Sensei: Ja, inderdaad. Een Voornemen als jezelf niet bedwelmen, is een enorme oefening om je te herinneren aan het feit hoeveel rolgordijnen we gebruiken en hoe subtiel we ze ook aanwenden. Het mooie van zo’n voornemen is dat het direct teruggaat tot en verbindt met het gegeven dat we al wakker zijn. We zijn wakker! Daar hoeven we in principe niets voor te doen. En tegelijkertijd zijn we bezig nieuwe rolgordijnen op te hangen. Maar de herinnering aan mijn wakker zijn, zet mij op het spoor om het rolgordijn te herkennen en weg te halen.

Student: Hoe verhoudt dit zich tot mildheid, mild zijn?

Sensei: Het milde komt met het besef van mijn gedoemd zijn te falen in mijn voornemen. Het gegeven dat je niet aan het voornemen voldoet. En dat iedereen worstelt en faalt. Dat inzicht genereert uiteindelijk een mildheid naar anderen toe. Juist het niét succesvol zijn in het naleven van de regels en het voornemen genereert de mildheid, het al te menselijke dat herkenbaar is in mij en dat herkenbaar is in jou. Zou ik wel slagen in de regel en kunnen stoppen met mezelf te bedwelmen, dan zou er een competitie ontstaan, een hardvochtigheid en een gewetenloosheid. De mildheid wordt niet gewekt door het succesvol naleven van de regel, dat zou onvermijdelijk tot een nieuw rolgordijn leiden. Het mooie van het gegeven dat we er zijn, dat het Koninkrijk Gods in ons is, maakt het juist mogelijk dat we naar hartenlust mogen falen. Het gegeven dat de pijl reeds in de roos zit maakt het mogelijk dat we de pijl alle richtingen op kunnen schieten. De roos is immers al geraakt, nu kunnen we waarheen ook schieten. Dat genereert mildheid, het geeft de vrijheid enorm te falen en ook dat we onszelf en anderen de vrijheid om te falen gunnen. Dat kan op basis van het feit dat het al een volmaakt gegeven is. En dat we in dat onwrikbare gegeven niet kunnen blijven hangen.

Niet doden is ook zo’n mooie. Dat zit in ieder ethisch pakket dat je tegenkomt. Hier zien we een onderscheid tussen Mahāyāna en Theravada. Bij de Theravada lopen ze bij wijze van spreken met mondkapjes en slofjes aan om geen kleine beestjes te doden. Regels rond vegetarisch eten, niet doden etc. worden strikt nageleefd en overgeleverd. Het Mahāyāna kiest een ruimere betekenis, enerzijds staat het voor niet moorden, maar het betekent ook het niet doden van kwaliteiten van mijzelf. Bijvoorbeeld, door het niet accepteren van de eigen jaloezie of woede. (op woedende toon) Ik ben nooit kwaad! Het betreft ook het niet doden van bepaalde spirituele kwaliteiten, zoals het wakker zijn. Het niet doden van tijd. Het niet doden van andermans kwaliteit. Het is een voornemen met een brede reikwijdte. En uiteraard het grote gegeven van niet moorden. Maar ook dat is lastig. Wie heeft er nooit een mug doodgeslagen? De hele dag door zijn we bezig allerlei aspecten te doden, gedachten die we niet mogen denken, gevoelens die we niet mogen voelen, enz. We zijn aldus volstrekt onmachtig in onze eigen beoefening. En juist dat is de ware beoefening. Alleen dan kan er iets van mildheid ontstaan, dat is de wijze waarop Boeddha, Dharma en Sangha incarneren in mijn en in jouw lijf. Dan is het, dat je weet, deze zaken incarneren in dit lichaam met deze o zo menselijke maat. Een uiterst belangrijke realisatie is: het lukt me niet. Dit is cruciaal, dat je beseft het lukt me niet om lang gedachteloos of wat ook te blijven. Het lukt me niet om een beter mens te worden. Dat is heel goed. Dat maakt je menselijk en maakt dat Boeddha, Dharma en Sangha daadwerkelijk en echt incarneren in je lichaam. Ze kunnen niet zonder dit lichaam. Zonder jou is het Licht nergens, het Licht kan niet zonder jouw lijf. Jij draagt het de wereld in. Dat doe je op een sullige manier en dat is prima. Dat is wat het is, een menselijke maat.

Een aantal voornemens betreft waarheid spreken. Voornemens rond niet liegen, geen kwaad spreken over anderen, jezelf niet verheffen ten koste van anderen en de drie Juwelen niet bezoedelen. Het zijn er vier. Niet liegen is prachtig. Daar zou je je eens een aantal maanden mee kunnen bezighouden. Grandioos. In welk perspectief kun je dit plaatsen? Je kan het heel breed trekken. Met elk woord dat je uitspreekt, sla je bij wijze van spreken de plank mis. Je komt ’s ochtends op je werk en het eerste dat wordt gevraagd is: hoe gaat het met je? Vertel je de waarheid dan, wat zeg je? Pats, de eerste leugen is een feit. Kunnen we eigenlijk wel iets anders dan liegen? In het boeddhisme luidt een spreekwoord: alleen Boeddha’s liegen. Een hele mooie! Boeddha’s weten namelijk dat ze voortdurend de plank mis slaan. Dat heeft alles te maken met het Licht in relatie tot het lijfelijk worden, het tot bewustzijn brengen ervan. Hoe onmogelijk is het om wat in het Licht verschijnt in de materieel ingestelde wereld uit te drukken in woorden, in gebaren, emoties! We schieten altijd tekort. En dat is ok.