Sudhana pelgrimstocht langs tweeënvijftig leraren en leraressen en de wonderbaarlijke verschijning in de toren van Maitreya begonnen met bodhicitta, zijn verlangen tot ontwaken. In een oude Indiaas wijsheidsboek, de Brihadaranyaka Upanisad, staat over dit verlangen geschreven: ‘Je bent wat je diepste, brandende verlangen is. Zoals je verlangen is, zo is je wil. Zoals je wil is, zo zijn je handelingen. Zoals je handelingen zijn, zo is je bestemming.’ Voor Sudhana was zijn brandende verlangen de vraag naar verlichting: hij wilde ontwaken en zien. Maar dit brandende verlangen kent veel verschillende vormen. Wat is jouw diepste, brandende verlangen?
Het brandende verlangen drijft ons en het is zeldzaam om je eraan toe te vertrouwen. Maar nog zeldzamer is het, om vanuit het ontwaken, de bodhisattva geboren te laten worden en terug te keren naar de wereld van beperking en verval. Dit is wat Sudhana deed, zoals we in de voorgaande vertaling van dit deel van het Avatamsaka soetra hebben kunnen lezen. In de Toren-samadhi ervoer hij hoe zijn aanwezigheid op dit moment en op deze plek alles in ruimte en tijd bevatte en hij zag zichzelf terug in elk ander wezen en resoneerde met de situatie waarin elk andere levend wezen verkeerde. Vanuit deze overvloed en vervulling, die tegen de randen van zijn bestaan op klotste, kwam geheel vanzelfsprekend de vraag ‘Hoe deel ik dit met anderen?’ op. Maar daartoe moest Sudhana weer terugkeren tot zijn beperkte, strak geconditioneerde en eindige vleesjas, want alleen dit door diepe patronen getekende bestaan, kan hij inzetten om de overvloed en vervulling die hij heeft ervaren met anderen te delen. Dit is het paradoxale bestaan van de bodhisattva ten voeten uit. Sudhana verlaat de Eeuwige om terug te keren als doodgewone sterveling in dit ondermaanse bestaan. In de woorden van het Avatamsaka soetra:
Maitreya sprak tot Sudhana: ‘Ga naar Manjusri en vraag hem naar verlichting’. Sudhana dankte Maitreya uit de grond van zijn hart en vertrok. Sudhana trok langs meer dan honderdtien steden, ging naar Sumanamukha en verbleef daar terwijl hij aan Manjusri dacht. Hij wenste vurig hem te ontmoeten. Toen strekte Manjusri over honderdtien mijl zijn hand uit, legde die op Sudhana’s hoofd en zei: ‘Goed gedaan, goed gedaan, O zoon van een goede familie! Nu je het verlangen naar verlichting (bodhicitta) hebt laten ontwaken, zoek je naar het leven van de Bodhisattva. O zoon van goede familie, het is zeldzaam om iemand te zien wiens verlangen naar verlichting is ontwaakt, maar het is nog zeldzamer om iemand te ontmoeten die, nadat zijn verlangen naar verlichting is ontwaakt, op zoek gaat naar het leven van de Bodhisattva. Daarom, O zoon van een goede familie, als je het inzicht wil bereiken dat de Al-ziende Ene bezit, zorg ijverig dat je je met goede vrienden (kalyanamitra) inlaat.’
Wordt vervolgd.