Een zwoele avond in de tuin. De langste dag nadert, de planten en bloemen geuren en de vogels laten zich uitbundig horen. Onze kat laat het onaangedaan over zich heenkomen en speurt meedogenloos naar een potentiële prooi. Even is nergens een dissonant te bekennen. Alles is een uiting van het ene dat leeft. Hoe helder maakt het zich nu kenbaar. Tegelijkertijd is er ook het besef dat we eigenlijk horende doof en ziende blind zijn. En is dat eens niet het geval, dan moeten we zoeken naar woorden die logica en intellect omzeilen; woorden die uitdrukken wat we voelen en weten buiten iedere ratio om; woorden die meer uitdrukken dan we weten, die wijzer zijn dan wijzelf en de waarheid beter tot uitdrukking brengen dan we zelf ooit zouden kunnen.
Ook in de stilte van deze avond wordt het bestaan zo sterk en anders gevoeld dat ik op zoek ga naar woorden, maar ik vind ze niet. Wat er in me opkomt is die prachtige regel van William Blake:
Voor mij is de zon geen gouden schijf ter grootte van een shilling,
maar een eindeloze heerschare heilige engelen die ‘Halleluja’ zingt.
De vogels in mijn tuin als heilige engelen die het mysterie van het bestaan bezingen. Misschien zat de Engelse dichter Coleridge een paar eeuwen geleden net als ik ’s avonds naar de maan te kijken toen hij schreef:
Het maanlicht gedompeld in stilheid,
de roerloze windvaan.
Zoals de geest van Coleridge ondergedompeld werd in stilheid, baadde in het maanlicht en even roerloos werd als de windvaan op het dak van zijn huis, zo viel het denken van een groepje monniken stil toen ze terecht werden gewezen door Enô, de zesde zenpatriarch. Die dag wapperde er een vlag op het dak van het klooster. Een van de monniken zei: “De wind beweegt.” Een andere zei: “De vlag beweegt.” De groep monniken raakte in discussie en kwam er niet meer uit. Toen greep Enô in. “De wind beweegt niet”, zei hij, “en ook de vlag beweegt niet. Wat beweegt is jullie geest.”
Zelfs een wapperende vlag kan verwijzen naar de stilheid in onszelf, maar slechts dan als het denken stilvalt en de innerlijke leegte gevoeld en ervaren wordt, als we ten volle doordrongen raken van het onvermijdelijke der dingen, van de zo-heid van het bestaan. Die zo-heid is oneindig neutraal, en dus niet rechtvaardig of onrechtvaardig, schitterend of afschuwelijk, liefdevol of harteloos. “Alleen het denken maakt dat ervan”, zoals Shakespeare in een van zijn stukken opmerkte.
Laat ik het niet bijzonderder maken dan het is. We kennen allemaal momenten waarin we de dingen in hun eenheid ervaren, waarin het onderscheid tussen het Ene en het vele wegvalt en alleen het mysterie overblijft. Rutger Kopland, de dichter der gewone dingen, inspireerde het tot de volgende regels:
niet weten
van het geritsel, de geuren, het duister
onder de bomen, het geschreeuw
in de verte, de verdwijnende
sporen, van niets weten
wat het betekent.
Er van doordrongen zijn dat je van niets weet wat het betekent, dat alles een ondoorgrondelijk mysterie is waar geen naam of eigenschap zich aan hecht: het kan zomaar gebeuren, in een flits van inzicht, voordat alles weer in de duisternis van de woordenwereld verdwijnt. Alles zal daarna anders zijn, ook al is er niets gebeurd.