Ik vraag me vaak af: hoeveel mensen die vandaag zullen sterven? Weten ze het zelf dat dit de laatste dag van hun leven zal zijn? Ik denk aan vrienden die zijn overleden zonder dat ze projecten konden afronden, zonder de gelegenheid te hebben gehad om afscheid te nemen van een echtgenoot of van een kind, zonder een vriend te hebben vergeven. Ik herinner me vaak de woorden van Yudhistara in de Mahabharata:
‘Het meest wonderlijke van de wereld is dat overal om ons heen mensen sterven, en dat wij denken dat dat ons niet kan overkomen.’
Als we voor een stervende vriend zorgen, kunnen we de fout maken om onszelf los te zien van wat de stervende ervaart. In gedachten kunnen we een scheidsmuur optrekken tussen onszelf en de stervende: “Hij of zij gaat dood; ik ben de hulpverlener.” Maar in werkelijkheid zijn we met elkaar verbonden door de banden van vergankelijkheid. Misschien is het te verontrustend om tegen onszelf te zeggen: ik ga ook dood. Maar de waarheid is dat je nu al aan het sterven bent. Ik ook. We zijn allemaal met elkaar verbonden door de onvermijdelijkheid van verlies en dood, zelfs als we denken dat we volop aan het leven zijn.
Als we het toelaten, zullen we tot het inzicht komen dat ieder van ons al dingen heeft moeten opgeven waar we van hielden. We hebben gekoesterde plannen of dromen moeten laten schieten, en we hebben verdriet en verlies gevoeld. We hebben allemaal al vergankelijkheid ervaren, wat gewoon een andere vorm van sterven is. Wat is er op de een of andere manier al niet veranderd? Alles verandert altijd. Kunnen we de voorbijgaande aard van iedereen en alles zien, van elk wezen en ding? Als we gaan oefenen om de veranderende aard van onze alledaagse situaties te observeren, kunnen we op weg zijn naar de bevrijding van lijden.
Wat wordt bedoeld als we het over lijden hebben? Het is niet alleen de ervaring van hevige mentale en fysieke pijn. Het is ook de subtiele ervaring van uit harmonie zijn, van ons ongemakkelijk voelen, niet helemaal gelukkig, een beetje ontevreden over dat wat we dachten dat zo geweldig was.
Het aanvaarden van vergankelijkheid en onze gemeenschappelijke sterfelijkheid vereist loskomen van onze concepten, ideeën. En we moeten onze verwachtingen loslaten over hoe we denken dat leven en sterven behoren te zijn. Het roept ons ook op om ‘ons voor te stellen hoe ons sterven zou kunnen zijn’. Dat wil zeggen, loslaten, en weg geven om vrijgevigheid te beoefenen. Want vrijgevigheid is een uiting van loslaten, dankbaarheid, altruïsme en vriendelijkheid, allemaal kwaliteiten die een gezonde en zachte dood kunnen ondersteunen.
We kunnen dit nu doen. We kunnen op elk moment beginnen met loslaten, met het oefenen van sterven. En als we dat doen, kunnen we ook de onderlinge afhankelijkheid ervaren van lijden en vreugde – dat leven en dood niet gescheiden zijn maar verstrengeld, zoals wortels die diep in de aarde steken.
Tijdens een meditatie-retraite kreeg een man die aan een aids lymfoom leed diepgaand inzicht in de aard van vergankelijkheid. Enkele maanden later, toen zijn actieve sterven begon, werd hij in het ziekenhuis opgenomen. De tumoren drukten tegen zijn zenuwen en bezorgden hem vreselijke pijn. Toen ik hem bezocht sprak hij zijn dankbaarheid uit dat hij had ingezien dat alle dingen veranderen, en dat hij wist dat deze ervaring óók van toepassing was op zijn pijn.
Op zachte toon vertelde hij me dat als de pijn blijvend zou zijn, hij gek zou worden. Hij zei duidelijk en dapper dat de dood hem zou verlossen van de vreselijke pijn die niet kon worden verzacht door medicijnen. Het besef van vergankelijkheid, inclusief het besef van zijn sterfelijkheid, gaf hem de kracht om pijn te aanvaarden en om de gevoelens van wanhoop los te laten die hem overweldigden.
Het besef van vergankelijkheid kan onze inzet verdiepen om een leven te leiden dat waarden- en betekenisvol is. Veel tradities onderwijzen de onvermijdelijkheid van de dood als de basis voor het hele spirituele pad. Plato zei tegen zijn studenten: ‘Oefen met sterven.’ De christelijke monniken van een middeleeuws Europees ritueel fluisterden elkaar toe: ‘Memento mori’ – ‘Wees je van de dood bewust.’
En een boeddhistische soetra vertelt ons: ‘Van alle voetafdrukken is die van de olifant de grootste. Van alle meditaties is die over de dood van de hoogste orde.’ De dood wordt in de hedendaagse westerse cultuur echter meestal niet beschouwd als een leraar om naar te luisteren, maar als een dreigend biologisch en zelfs moreel falen dat moet worden ontkend en vermeden. We beschikken niet over een gemeenschappelijke visie over de dood als verlossend of bevrijdend, maar beschouwen de dood als een vijand die moet worden verslagen of, op zijn best, als een slechte toestand die onvermijdelijk is.
Van alle meditaties is die over de dood van de hoogste orde.
De mogelijkheid tot verwerkelijking op het moment van overlijden maakt geen deel uit van het verhaal dat onze cultuur ons vertelt. Dus heeft de dood de meesten van ons weinig of niets te bieden. En op die manier wordt de dood terecht gevreesd. Als we afstand nemen van de dood op deze onnatuurlijke manier, lijkt het erop dat de enige oplossing voor het probleem van sterven is om de gedachte eraan koste wat het kost te vermijden! En het is vaak letterlijk kostbaar omdat veel van onze gezondheidszorg euro’s worden uitgegeven in de laatste zes maanden van ons leven.
Als onze cultuur zou erkennen dat dood en leven onafscheidelijk zijn, zou onze benadering van beide heel verschillend kunnen zijn. Misschien kunnen we uit de grote spirituele tradities van het verleden een kijk op sterven terughalen die het voor ons mogelijk maakt om het onbekende te omarmen, zonder verlamd te worden door angst, en om de vergankelijkheid te accepteren.
Zoals een oude vriend tegen mij zei: ‘verandering is onvermijdelijk, groei is optioneel’. Totdat we een catastrofale diagnose hebben gekregen, of als we iemand hebben verloren van wie we hielden, kunnen we het leven als vanzelfsprekend beschouwen. Als we een diagnose krijgen dat we nog maar een korte tijd te leven hebben, of als onze beste vriend sterft, kan onze focus scherper worden, althans voor een tijdje, en beginnen we ons leven en dat van ons lot te onderzoeken. We kunnen ervoor kiezen om van onze resterende dagen een medisch project te maken, of onze aandacht vestigen op psychologische en spirituele zaken bij het zoeken naar betekenis, extra zorg besteden aan onze relaties, en nuttig zijn voor anderen. Sommigen van ons beginnen pas met innerlijk werk zodra lijden zich aandient.
Sommigen van ons beginnen pas
met innerlijk werk
zodra lijden zich aandient.
Misschien is dit een beetje te laat voor de gewoonten van onze geest die ons gedrag bepalen en die diep zijn geworteld. Om dat binnen enkele dagen, weken of maanden op gang te brengen is misschien niet gemakkelijk, maar wel mogelijk. Of, zoals een zenleraar me vertelde: ‘Verlichting is toe-val; beoefening vergroot je kans op zo’n toe-val.’
We kunnen en aanleg hebben om verlicht te worden, of juist geneigd kunnen zijn tot lijden. Dit klinkt misschien voor de hand liggend, maar ik heb me altijd afgevraagd waarom velen van ons niet de moeite nemen om voor hun geest en hart te zorgen ‘tot de laatste minuut.’ Waarom maken we geen gebruik van kansen die ons zullen verwezenlijken? Waarom maken we nu geen gebruik van deze kostbare mogelijkheden die ons kunnen helpen tot ontwikkeling te komen, in plaats van te wachten op een catastrofale diagnose?
Wat is er nodig om wakker te worden? Vroeg of laat, zoals Robert Louis Stevenson opmerkte: ‘Everybody sits down to a banquet of consequences.’
Een belangrijke oefening om ons te helpen om onze vergankelijkheid te beseffen is vrijgevigheid. Omdat we al onze bezittingen en verbintenissen kwijt zullen raken als we sterven, zouden we nu alvast kunnen beginnen om wat we hebben weg te geven. In plaats van ons stevig vast te klampen aan alles waarvan we denken dat het ons ‘toebehoort’, kunnen we oefenen in het weggeven van de dingen die we liefhebben aan anderen.
Een goede vriend gaf veel van zijn fortuin en land weg, voordat hij stierf. Hij stierf vredig op de eerbiedwaardige leeftijd van 92 na een ochtend op kantoor waarop hij weer eens geld had weggeven aan anderen. Naarmate hij ouder werd, voelde hij dat elke dag een gelegenheid was om zijn ‘last’ te verlichten, inclusief de last van zijn rijkdom. Hij maakte in de loop van zijn leven enorme bedragen vrij, en door dat te doen leek hij ook zichzelf te bevrijden. Deze wijze man voelde dat vrijgevigheid een patroon in zijn hart en geest tot stand zou brengen die hem zou helpen om het leven los te laten als zijn tijd gekomen was.
Maar weggeven gaat niet alleen over het verminderen van iemands financiële bezit. Het is ook een manier om andere zaken los te laten, om je er niet aan te hechten, en de blije ervaring te kennen van het weggeven. Het legt patronen in het hart en de geest vast die ons naar een vredige dood kunnen voeren, als we straks lichaam en geest loslaten tijdens het sterven. Het besef van je op handen zijnde dood kan een directe weg zijn naar de ontdekking van de betekenis in het leven. Voor veel mensen is zinloosheid het ergste lijden. Vreemd genoeg kunnen lijden en sterven vaak betekenis en diepte teruggeven aan levens die die daarvan beroofd zijn.
Het besef van je op handen zijnde dood
kan een directe weg zijn
naar de ontdekking van betekenis in het leven.
Als overlevende van de Holocaust schreef Viktor Frankl: de dood geeft het leven zin. ‘Ik wil altijd zijn terminaal zijn’, vertelde me een kankerpatiënt die al bijna dood was. Zijn diagnose gaf hem stukken van zijn leven terug die hij was kwijtgeraakt toen hij nog gezond was. In zijn sterfvensproces haalde hij ongeleefde delen van zijn leven terug die niet alleen hem maar iedereen om hem heen ten goede zouden komen. Hij herinnerde me eraan dat we allemaal terminaal zijn.
Maar de deur van de dood kan er ook erg nauw uitzien en we kunnen bang zijn als die zich naar ons toe opent, vooral als we nergens anders heen kunnen dan er door naar binnen te gaan. Als we geloven dat we niets anders zijn dan dit voorbijgaande lichaam, kunnen we radeloos angstig worden als ons lichaam zich begint te ontbinden. Als we denken dat we alleen zijn in het sterven, of als we ons verloren voelen in verdriet, kan ons gevoel van afzondering onze ervaring vertroebelen en verkleinen. Als we de pijn die we lijden als veelomvattend ervaren, onveranderlijk en eeuwig, kan onze ervaring moeilijk en claustrofobisch worden.
Er zijn drie belangrijke poorten die ons uitzicht kunnen bieden op een grotere horizon, als we onze weg ernaartoe kunnen vinden. Het openen van de eerste poort onthult ons dat alles vergankelijk is, zelfs – vooral – dit menselijk lichaam. Als de tweede poort opengaat laat die ons zien dat er geen gescheiden zelf is. En achter de derde poort straalt de fonkelende aard van onze eigen geest. Mijn vriend Rob, gediagnosticeerd met het non-Hodgkin-lymfoom, vertelde ons dat het vooruitzicht op zijn dood licht wierp op de vorm en de vasthoudendheid van zijn ego. In de golven van angst en ontkenning die over hem heen spoelden, herkende hij dat het unieke ‘zelf’ dat hij met zijn verhaal probeerde te maken eigenlijk de oorzaak van zijn lijden was.
Toen kon hij zichzelf en anderen zien als een-en-dezelfde, samenkomen en uiteenvallen, afhankelijk van de omstandigheden van een gegeven moment. Rob begon te oefenen met het psalmgebed: ‘Help me de kortheid van het leven te kennen, opdat ik wijsheid van hart kan verwerven’ – en hij besefte dat hij dat hij altijd op zoek naar iets groters was geweest dan dat wat hij al had – en dienovereenkomstig had hij geleden. Met de dood als zijn nieuwe metgezel slonk zijn grijpen en gehechtheid. Hij begon los op te lossen in wat hij noemde ‘een groter Zelf, en dat ging over in een nog grotere liefde voor de wereld.’ Wat hij voordien buiten zichzelf had gezocht, ontdekte hij nu binnenin zich.
Hij deelde met mij en anderen dat zijn inzichten hadden geresulteerd in een diepgaande identiteitsverschuiving Hij schreef: ‘Mijn identiteit is niet alleen het totaal van de vele dimensies van mijn persoonlijkheid. Op zijn meest transparante manier is het de integratie van alles wat ik ben, samen met iedereen en alles, en dit geïntegreerd geheel wordt samengehouden door een mysterie van Genadevolle Liefde. Omdat ik mezelf toesta om het gevolg van deze verschuiving te voelen, realiseer ik me dat ik niet sterf als ik sterf.’
Het is belangrijk om te beseffen dat we lijden omdat we onszelf zien als permanent en gescheiden. Mededogen bloeit op vanuit het besef dat we niet gescheiden zijn en geen vaste identiteit hebben. Als we onszelf lief laten hebben, weerstaan we niet langer het lijden van anderen. De Lama Lodro Dorje herinnert ons eraan dat die liefde een versmelting is. Die versmelting zorgt voor een ruimte waarin schittering, goedheid en verdriet samenvallen.
Het is belangrijk om te beseffen dat we lijden omdat we onszelf zien
als permanent en afgescheiden.
We kunnen onszelf niet langer beschermen tegen het lijden van anderen. We ervaren het gewoon als lijden – niet als ‘van mij’ of als ‘van jou’. Net zoals, als wanneer we onze linkerhand bezeren, onze rechterhand voor de linker zorgt. De rechterhand en linkerhand doen gewoon wat er natuurlijkerwijs moet gebeuren, en in de ruimte tussen deze handen in bevindt zich het menselijk hart.
Toen mijn vader op sterven lag, verwachtte ik niets van hem. De rechterhand zorgde voor de linkerhand. En tegelijkertijd opende mijn hart zich. Na zijn dood zat ik bij zijn lichaam en vroeg me af waar zijn zogenaamde zelf naartoe was gegaan. Is er een deel van hem dat vast en permanent is? Toen zag ik duidelijk dat mijn vaders zelf niet-lokaal was. Tegenwoordig ‘woont’ hij in zijn kinderen en kleinkinderen. Zijn goede leven inspireerde veel mensen, en zijn ambities leven in hen voort. Hij is begraven in het zencentrum waar ik woon, waar tuinen zijn aangelegd en worden onderhouden. Hij is in de woorden die ik schrijf, in de lezingen die ik geef, in de goede werken van mijn zus en halfbroer en in hun kinderen en kleinkinderen. Hij is nu overal.
Hij was in feite altijd al overal geweest – maar ik had hem gezien als lokaal, niet universeel, totdat hij stierf. Twee dagen voordat hij stierf, werd mijn vader benaderd door een verpleegster die hem vroeg: ‘Hoe voelt u zich, meneer Halifax?’ En zonder aarzeling antwoordde hij: ‘Alles.’ In onze cultuur, met zijn sterke nadruk op persoonlijke identiteit en biografie, vinden velen van ons het moeilijk om te begrijpen wat ‘geen-zelf’ betekent. Maar wij zijn als wezens niet van elkaar gescheiden. We zijn met elkaar verbonden, onderling afhankelijk en we doordringen elkaar. In ons zencentrum chanten we samen dit voedseloffer voordat we eten:
Aarde, water, vuur, lucht en ruimte
kom samen om dit voedsel te maken.
Talloze wezens schonken hun levens en hun werk,
zodat wij dit hier mogen eten.
Mogen we gevoed worden,
opdat wij het leven kunnen voeden.
In die eenvoudige maaltijdzegening kan ik aarde, water, vuur, lucht en ruimte herkennen. Daar zie ik planten, aarde, bestuivende bijen, insecten, menselijke arbeid, en een oneindige keten van verbindingen. Ook wij bestaan uit aarde, water, vuur, lucht en ruimte. We zijn allemaal verbonden met de zon, de maan, de wind en de regen, en we zullen op een dag terugkeren naar de moeder-elementen.
En wij allemaal zijn ook verbonden in de stroom van fundamentele goedheid. Als we kunnen beseffen dat we niet gescheiden zijn van anderen, dat we geen inherente identiteit hebben, en dat niets in tijd en ruimte is vastgelegd, verzacht dat ons lijden, of laat ons lijden zelfs helemaal ophouden. Maar zien is geloven. We hebben een directe en persoonlijke ervaring van onderlinge verbondenheid en vergankelijkheid nodig om dit te kunnen ervaren in onze eigen levens.
Hoewel een vriendin van mij stervende was aan eierstokkanker, was ze nog steeds gefascineerd door haar werk als grafisch ontwerper. Aangesloten op een infuus, net zoals als aan haar computer, vond ze het erg moeilijk om het einde van haar leven onder ogen te zien. Op een dag kwam er op verzoek van haar dochter een Tibetaanse arts bij haar op bezoek. Hij droeg mijn vriendin op om op een bergtop te gaan zitten en naar de hemel te kijken, als antidotum voor haar gebruikelijke fixatie op haar werk, en voor haar angst om dood te gaan.
Later in de week, toen ze weer wat op krachten was gekomen, vroeg ze om meegenomen te worden naar het skigebied hoog boven Santa Fe. Zij en haar dochter zaten een uur lang samen in stilte, terwijl ze keken naar de wolken die laat in de middag in de zuidwestelijke hemel dreven. Bij de herdenkingsdienst van haar moeder vertelde haar dochter ons dat dit het hoogteput in hun relatie was. De intimiteit die zich voor hen had geopend, werd geboren in die stille middag in de Sangre de Cristo Mountains, en ze voelde dat het die intimiteit en ruimtelijkheid waren die haar moeder had helpen sterven.
Als we ons openen naar de lucht of naar de zee, of gewoon in stilte neerzitten, als we afstand nemen van onze vertrouwde basis van ideeën, van ons mentaal gebabbel en van het dwangmatig werk dat ons leek te ondersteunen, kunnen we de ruimte ontdekken die ons ware thuis is, onze oorspronkelijke woonplaats. Breng jezelf naar deze plek waar je al bent, je plaats van oorsprong. Er is op dit moment een grotere waarneming voor je beschikbaar, in de ongefilterde ervaring van dit moment – een ervaring los van het kabbelen van concepten, en dieper dan taal. Ga gewoon zitten en adem. Neem een moment om je geest te stabiliseren, zodat je natuurlijke wijsheid kan ontstaan. Ik beloof je dat je zult ervaren dat er niets bestaat, ook je individuele identiteit in absolute zin niet, en een onveranderlijke permanente waarheid evenmin.
Breng jezelf naar deze plek
waar je al bent,
je plaats van oorsprong.
Met onze kijk op de werkelijkheid, breed en helder, ontdekken we die onuitsprekelijk uitgestrekte horizon van niet-weten, stralend in het aanbreken van de stilte en overgave.
Joan Halifax Roshi (1942) is stichter en abt van het Upaya Zen Center in Santa Fe, V.S. Als zenleraar is zij Dharma-opvolger van Bernie Glassman Roshi. Zij is een alom gewaardeerd en geliefd spreker op bijeenkomsten over onderwerpen die te maken hebben met sociaal geëngageerd boeddhisme. Meer dan een kwart eeuw verdient zij haar sporen op het gebied van stervensbegeleiding en boeddhistische, geestelijke verzorging in gevangenissen. Recent is Joan Halifax als onderscheidend wetenschapper uitgenodigd door de Library of Congress, Washington DC, en de Tony Blair Faith Foundation.
Joan Halifax is dharmaleraar, zenpriester, antropoloog en pionier op het gebied van terminale zorg. Ze is oprichter, abt en belangrijkste leraar van het Upaya Institute and Zen Center in Santa Fe te New Mexico. Ze is directeur van het project Being with Dying en oprichter van het Upaya Prison Project dat meditatieprogramma’s voor gevangenen
Vertaling Hansjelle Dijkstra