Het Avatamsaka soetra gaat over de weg van de pelgrim Sudhana en deze staat voor de wording van de bodhisattva in het Mahayana boeddhisme. In feite is dit de weg van een ieder die van het meditatiekussen opstaat en het ondermaanse bestaan inloopt.
Sudhana’s weg begint met het brandende verlangen om wakker te worden, te zien, in het Sanskriet bodhicitta genoemd. Of beter gezegd, dit brandende verlangen begint met hem, nog voordat hij er zelf erg in heeft. Het verlangen naar ontwaken voert de pelgrim in achtendertig delen van het Avatamsaka soetra langs vijftig leraren en leraressen, die hem allemaal inzichten en tips voor beoefening geven, om hem tenslotte te brengen tot de toren van Maitreya in deel negenendertig van het soetra. Hier, in de Gandhavyuha, ziet Sudhana voor het eerst de wonderlijke realiteit van zijn aan den lijve ervaren. Hij ontwaakt voor het feit dat niets, maar dan ook niets, in ruimte en tijd is uitgesloten van zijn aanwezigheid in dit moment en op deze plaats. Alles komt hier samen, precies zoals het is, zonder elkaar te hinderen, in een natuurlijke orde en in volmaakte vrijheid. Deze wonderlijke maar o zo reële werkelijkheid, in feite de enige werkelijkheid die is, wordt ook wel de Dharmadhatu genoemd, de werkelijkheid van sunyata, ‘leegte’. Maar ze is verre van leeg! Ze is een werkelijkheid van overvloed en vervulling: alles is hier aanwezig, in dit moment, op deze plek, niets ontbreekt. We zouden sunyata daarom beter kunnen vertalen met ‘onbepaald’, want ik kan niet bepalen wat deze werkelijkheid is, noch wat erin verschijnt. Woorden schieten tekort, concepten keren ervan terug, mijn kennen heeft er geen vat op.
Met het horen van het knippen van Maitreya’s vingers, keert Sudhana weer terug naar zijn beperkte, door en door geconditioneerde, vergankelijke bestaan, compleet met zijn dualistische wijze van waarnemen en denken. Maar hij keert terug met twee vragen. Ten eerste, hoe ga ik de overvloed die ik heb ervaren en die ik amper kan houden, delen? En, hoe ben ik anderen van dienst? Waarmee deelt Sudhana de overvloed en waarmee dient hij? Dat kan maar een ding zijn: zijn door en door geconditioneerde, beperkte bestaan, precies zoals het is. In het terugkeren naar zijn individuele leven door het horen van het knippen van de vingers, neemt Sudhana voor het eerst van zijn leven zijn individuele bestaan bewust aan. Dit is het. Hiermee doe ik het. Dit is de pijp waardoorheen de vervulling stroomt, dit is het instrument ten bate van anderen.
Hiermee staat zijn individuele bestaan niet meer ten dienste van zijn ik, maar ten dienste van zijn wakkere aanwezigheid (jnana, het licht waarin alles verschijnt), adhisthana, het ‘iets gaat zijn gang’ dat door ons heen stroomt en… Pranidhana, zijn voornemen om alle levende wezens te dienen, dat tot de geboorte van de bodhisattva heeft geleid. Door pranidhana staan we op van ons kussen en lopen de wereld in om precies datgene te delen wat we zijn.
Is hiermee zijn brandende verlangen tot rust gekomen? Geenszins, zo stelt de laatste alinea van deel negenendertig van het Avatamsaka soetra: bodhisattva Maitreya sprak tot Sudhana: ‘Wanneer iemand enig werk wil verrichten, is het eerste waarop hij zich richt zijn eigen leven. Precies zo is het wanneer de Bodhisattva de beoefening van alle waarheden van de Boeddha wil uitvoeren, dan is het eerste waarop hij zich richt, zijn brandende verlangen om te ontwaken (bodhicitta) is. Wanneer iemand zijn eigen leven verliest, is hij niet meer in staat enig werk voor zijn ouders en vrienden te verrichten. Precies zo is het wanneer de Bodhisattva zijn brandende verlangen om te ontwaken verliest, dat hij zijn zicht (jnana) verliest en niet meer in staat is zijn Boeddha-inzicht voor alle levende wezens te gebruiken.’
De bodhisattva zal moeten blijven oefenen, onderzoeken, onderhouden, verlangen, om zijn zicht niet te verliezen. We vergeten snel en laten ons gemakkelijk meeslepen in onze bevangenheid. Daarom brengt Sudhana in het laatste deel van het Avatamsaka soetra een bezoek aan Samanthabadra bodhisattva, de bodhisattva van toewijding en beoefening, om tenslotte met hem samen te vallen en zich de rest van zijn wonderlijke weg te wijden aan onderzoek en realisatie, slijpen en rijpen, ontwaken en incarneren.
Als basistekst voor mijn vertaling heb ik het ‘palmblad manuiscript’ van de Royal Asiatic Society in Londen gebruikt, folio 247b en verder, waar ik toegang toe had via mijn Sanskriet leraar destijds, de pandit Pran Paul, de specialist op het gebied van Avalokitesvara (Kanzeon bodhisattva).