Het moment waarop de bodhisattva zich voor het eerst van zijn leven herkent, is een van de belangrijkste momenten op het pad. Het is een moment van ommekeer, van inkeer, een bekering. Dit moment kan zich voordoen als een schok: alles is plotsklaps anders dan ik dacht, niets is meer wat het lijkt te zijn, zoals bij de confrontatie met een verlies. Het moment van inkeer kan zich voordoen als een vage herinnering, een intuïtie: er is meer dan dit, er is nog iets anders… Ook kan het moment zich voordoen in de vorm van een pijnlijke erkenning: ik ben nooit aan mezelf toegekomen, ik ben nooit echt mezelf geweest. In welke vorm dit moment zich ook aandient, het is het begin van een reis naar ‘binnen’, naar een grotere intimiteit met mezelf. Het boeddhisme noemt het bodhicitta, ‘het verlangen naar ontwaken.’
Iemand vroeg me eens tijdens een lezing of zen me gelukkig maakt. Dit is een uitstekende en volkomen terechte vraag. Zen maakt me niet per se gelukkig. Zen is mijn leven en soms ben ik gelukkig en soms ook niet. Wat me wel gelukkig heeft gemaakt, wat me van een depressie, misschien zelfs van waanzin heeft gered, is dat de beoefening van zen me een ‘container’ heeft geboden, een kanaal dat mijn brandende verlangen naar inzicht bundelt en richt. Het weer gaan stromen van dit brandende verlangen geeft vreugde en in zekere zin rust. Het brengt ook zorgeloosheid, ik hoef me geen zorgen meer te maken over mijn bestemming. Ik heb mijn pad betreden en het proces is niet meer aan mij alleen.
Het pad van de bodhisattva begint met loslaten, ontvankelijkheid, overgave. Een overgave aan het moment van inkeer en wat daarop volgt. Een ontvankelijkheid voor alle middelen die me ter beschikking staan om mijn pad mee te vervolgen, de leraar, de leer, de traditie, de oefeningen, de initiaties, de gemeenschap. Een loslaten van waarden en waarheden waaraan ik vasthoud. Ik zal mijn voorwaarden moeten laten vallen om ten langen leste mijn leven te kunnen ontvangen precies zoals het is.
Het pad van de bodhisattva begint met danaparamita, de beoefening van geven. Dit is heel concreet het geven van tijd, energie, geld, aandacht, voorwaarden, mezelf. De beoefening van geven brengt bij de bodhisattva het aspect van overvloed en grenzeloosheid in herinnering. In bodhi (mijn aanwezigheid) is geen tekort of beperking. Zoals in elke oefening kan ik me enkel het geven voornemen en vervolgens ontdekken hoezeer ik daarin tekortschiet. Hoezeer ik vasthoud aan mijn waren, waarden en waarheden. Na me dit aspect van sattva, van mijn zich hechtende vleselijkheid te hebben herinnerd, neem ik mijn oefening van geven weer op en neem me andermaal voor mijn tijd, energie, geld te geven en los te laten. Dit inzetten, soms loslaten, maar vaker op mijn schreden terugkeren, gaat net zo lang door tot geheel buiten mezelf om, de overvloed die mijn leven ten diepste is begint te stromen en er wordt gegeven zonder gever, zonder iets dat wordt gegeven en zonder geven. Dit is volgens Candrakirti het ultieme geven (Madhyamakavatara 1 (16)). Er wordt gegeven. Bodhi stroomt en stroomt over, zonder een spoor na te laten.