…voor inspiratie, levenswijsheid en bezinning

Posts Tagged ‘Bodhisattva’

‘Onfeilbaar inzicht’ en ‘wolk van Dharma’

Wat zoek je als er niets meer is te zoeken? Wat doe je als er niets meer is te doen?

Vanuit het veld waarin niets meer is te zoeken en niets meer is te doen, elke handeling meditatie is en elke situatie ontwaken, treedt de bodhisattva het negende veld binnen, ‘onfeilbaar inzicht’ genaamd (sadhumati). Hier werkt de bodhisattva met elke persoon die hij ontmoet en elke situatie die zich aandient als kwaliteiten en aspecten van zijn eigen incarnatie. Als mensen worstelen met aspecten van zichzelf, ervaart de bodhisattva aan den lijve dat deze worstelingen niet alleen van de ander zijn, maar ook de zijne. De ander presenteert een andere kant van de bodhisattva zelf. In daisan, de formele ontmoeting tussen leraar en leerling, van hart tot hart en van aangezicht tot aangezicht, ontmoet ik altijd een deel van mezelf en dat waarmee de leerling heeft te werken, daarmee heb ik ook zelf te werken. Daisan is eigenlijk een gesprek van wakkere aanwezigheid tot wakkere aanwezigheid dat aan het onderscheid tussen jou en mij voorbij gaat. Emoties, patronen, gedachten, oordelen die hinderen, worden in de ontmoeting van ‘Boeddha tot Boeddha’ aangesproken. In beider aanwezigheid komen ze op, krijgen ze de ruimte, treden ze in het licht, worden ze door en door beleefd, resoneren ze in elke porie van beider lijven en worden ze tenslotte bekrachtigd als facetten van de eigen stralende incarnatie, zowel die van de leraar, als die van de leerling. Zo is het. Deze worsteling, deze angst, dit patroon, deze eindigheid, afhankelijkheid, eenzaamheid, kwetsbaarheid, zelfgenoegzaamheid, dit egocentrisme, deze onmacht en tekortkoming zijn intiem gedeelde kwaliteiten van beider existenties en ze worden volledig toegeëigend en bekrachtigd. Zo is het. Dit zijn de expressies van de Ongeborene die zich hier en nu in mijn lichaam en geest incarneert.

Het zijn deze vermogens waarop de bodhisattva vaart in zijn functioneren in de wereld. Een voor een worden ze aangesproken in de ontmoeting met de ander, en met zichzelf, treden ze in het licht en krijgen ze hun plaats in mijn grenzeloze aanwezigheid. Candrakirti schrijft: ‘In dit veld is elk vermogen volledig gezuiverd’ (Madhyamakavatara 9 (4 c – d)). De vermogens functioneren ongehinderd en stellen de bodhisattva in staat ze vrijelijk te benutten. Zo beoefent hij ‘kracht’ (balaparamita) en dient hij vanuit zijn volle en van nature aangeboren potentie.

Zoals een rijpe vrucht valt uit een boom, belandt de bodhisattva in het tiende en laatste veld, genaamd ‘wolk van Dharma’ (dharmamegha). Dit is het veld van bekrachtiging, van Vairocana Boeddha, de Zon Boeddha, het grenzeloze Licht waarin alles verschijnt. De bodhisattva is dit Licht en dit Licht is wat hem beweegt en waarin hij zich beweegt, en dat alle levende wezens draagt. Hij onderhoudt jnana, ‘het Licht waarin alles verschijnt’. Hij heeft nu het vertrouwen en de kracht om andere bodhisattva’s te bekrachtigen als levende Boeddha’s, de ene Aanwezige, de alomtegenwoordig Eeuwige, die rondloopt met de benen, zwaait met de armen, kijkt met de ogen, hoort met de oren, grijpt met de handen en denkt met het hoofd. Hij wordt gedragen als een ‘wolk van Dharma’ en gaat waarheen de stroming hem brengt… Candrakirti schrijft: ‘Zoals de regen valt uit een donderwolk, zo valt de regen van de Dharma spontaan van de zoon van de overwinnaars om het gewas van de deugd in alle levende wezens te laten rijpen.’ (Ibidem 10 (5)) Hiermee is het grondeloze vertrouwen van de mens in zijn eigen paradoxale existentie volkomen herstelt.

Tot besluit en zeker niet in de laatste plaats, schrijft de grote Indiase filosoof Candrakirti nog dit (Idem 11 (15)): ‘De bodhisattva drukt in elke porie zijn inzicht uit dat alle velden van zijn onderhoud, van de eerste gedachte aan ontwaken (bodhicitta, het eerste veld) tot en met de essentie van ontwaken, de intrinsieke aard bezitten van een magische illusie, en dat hij zelf niet anders is.’ Wat een trip heeft de bodhisattva gemaakt en tegelijkertijd is er helemaal niets gebeurd.

‘Ver reikend’ en ‘onbeweeglijk’

Wanneer het oog van prajna, ‘onderscheidende helderheid’, eenmaal is geopend en de bodhisattva zichzelf zowel als een beperkte vorm, opgetreden in afhankelijkheid van condities, als als een onbeperkte en onbepaalde aanwezigheid herinnert, en wanneer deze aanwezigheid is vervuld van alle levende wezens, dan treedt de bodhisattva het zevende veld van de Desabhumika binnen, het veld genaamd durangama, ‘ver reikend’.

Omdat zijn hart overloopt van het leven van alle andere incarnaties, begint de bodhisattva het onzegbare dat hem bezielt spontaan uit te drukken. Hij spreekt het onuitsprekelijke uit en zal zich telkens moeten herroepen, omdat het onuitsprekelijke niet uit te spreken is. En toch doet hij het. Hij kan niet anders. Hij is er vol van. Zijn aanwezigheid loopt over van alle energieën die hem bewegen en hij voelt de angst, de bevangenheid en de innerlijke strijd van andere incarnaties als zijn eigen angst, bevangenheid en strijd. Al weet hij dat er niets en niemand is te bevrijden, toch resoneert hij met de schreeuw van de wereld en verleidt hij anderen op zoek te gaan naar ‘verlichting’, ‘bevrijding’, ‘geluk’,  in de hoop dat ze eenmaal op weg, bij zichzelf stranden en ontwaken tot de ongeboren, grenzeloze aanwezigheid  die ze altijd zijn geweest.

De bodhisattva beoefent upayah, ‘behendige middelen’, of ‘bevrijdingsstrategieën’. Hij reikt verder dan zijn eigen grenzeloze aanwezigheid en stemt zijn verleidingspraktijken af op de individu en zijn situatie. Aangezien hij in zijn bevrijdingsstrategieën feitelijk de dualistische reflectie op de spits drijft en kortsluit, schrijft de Indiase filosoof Candrakirti, dat hij ‘in dit veld de vernietiging van dualistische gedachten ingaat, van het ene moment naar het andere.’ (Madhyamakavatara 7 (1))

En aldus het onuitsprekelijke uitdrukkend, het onzegbare zeggend, de dualistische reflectie ondermijnend, treedt de bodhisattva geheel buiten zijn eigen inspanningen om, een veld binnen waaruit hij niet meer terug kan, het achtste veld, genaamd acala, ‘onbeweeglijk’. ‘In dit veld bereikt de bodhisattva de onomkeerbaarheid van het pad’, schrijft Candrakirti. (ibidem 8 (1)) Geheel buiten zichzelf om en totaal onverwacht, realiseert de bodhisattva zich dat er geen enkel verschil bestaat tussen zijn beoefenen, de paramita’s, en zijn dagelijkse leven zoals hij dat leidt. Vanaf dit moment stopt hij niet meer met meditatie, omdat hij er nooit mee is begonnen. Elke handeling is beoefening, alle activiteit is uitdrukking van de wonderlijke, paradoxale totaliteit die zijn geïncarneerde aanwezigheid is. Hij kan niet meer terug. Hij leeft het pad. Moeiteloos oefent hij pranidhana, ‘het voornemen’ alle levende wezens te onderhouden en ondersteunen uit. Voor mij was dit moment van het wegvallen van het onderscheid dat ik zelf maakte tussen meditatie en mijn dagelijkse bestaan in 2006, het einde van mijn jarenlange zoektocht naar de integratie van meditatie in mijn dagelijkse leven en het begin van Integrale Zen, mijn voornemen om de dagelijkse handelingen als meditatie in herinnering te blijven brengen.

In het achtste veld, genaamd ‘onbeweeglijk’, is er niets meer te zoeken en is er niets meer te doen. Het Koninkrijk Gods is in u. Alles is Boeddha-natuur. De bodhisattva is volkomen in rust en wordt tegelijkertijd door alles bewogen.

 

‘Onmiddellijk zien’, de verborgen bloei

In de uitoefening van energie in veld vier, genaamd ‘schitterend’, herinnert de bodhisattva zich zijn leven als opgetreden in afhankelijkheid van condities. In de uitoefening van aanwezigheid in veld vijf, genaamd ‘onoverwinnelijk’, herinnert de bodhisattva zich zijn leven als ongeboren, grenzeloze openheid, waarin niets komt en niets gaat. In beide oefeningen ontwikkelt de bodhisattva geheel buiten zichzelf om prajnaparamita, de uitoefening van prajna, ‘onderscheidende helderheid’. Dit brengt hem in het zesde veld van het bodhisattvapad, het veld van het ‘onmiddellijk zien’ (abhimukhi).

De helderheid die de bodhisattva in dit veld verkrijgt is onderscheidend in tweeërlei zin. In de eerste plaats leert de bodhisattva het onderscheid kennen tussen wat is en wat hij ervan maakt, het onderscheid tussen realiteit en verbeelding. Wat verschijnt in zijn aanwezigheid wordt niet gedekt door het concept, het is niet hetzelfde als de aanduiding. Brood kun je niet eten, je kunt het alleen uitspreken en opschrijven. Wat je eet is geen brood, het is precies wat je hier en nu ruikt en proeft.

In de tweede plaats leert de bodhisattva het onderscheid zien tussen sattva en bodhi, of zoals Candrakirti in navolging van de grote Indiase filosoof Nagarjuna het noemt, de waarheid van het ‘scherm’ (samvrtisatya) en de hoogste waarheid. De waarheid van het scherm is de waarheid van de energieën, herinnerd in veld vier: wat zich hier en nu in mijn leven voordoet, is opgetreden in afhankelijkheid van verschillende condities (energieën). Dingen komen en gaan, ontstaan en vergaan, worden geboren en sterven. Echter, als we in veld vijf, zittend in aanwezigheid, door dit ‘scherm’ heenkijken, herkennen we bodhi, of de hoogste waarheid. Er komt niets en er gaat niets, er ontstaat niets en er vergaat niets, ik kan noch het begin, noch het einde vinden van deze aanwezigheid, ze kan niet stuk en alles wat erin verschijnt is onzegbaar zo, open, onbepaald, precies zoals het is. Proef het brood en je weet het. Onmiddellijk. Maar je kunt niet zeggen wat het is.

Beide zijn waar, ze onderscheiden zich van wat ik in mijn hoofd van de realiteit maak, in mijn concepten, ideeën en zienswijzen. Beide zijn de enige realiteit die er is en toch zijn ze duidelijk van elkaar onderscheiden, zoals de golf en het deeltje van het natuurkundige fenomeen licht. In prajnaparamita begint de bodhisattva zich de paradox die hij leeft te herinneren. Zijn leven is zowel streng geconditioneerd als volmaakt open, eindig en niet stuk te krijgen, karmisch bepaald en volkomen vrij, tegelijkertijd! Dat Candrakirti de ene waarheid hoger dan de andere waardeert, heeft te maken met het gegeven dat de waarheid van sunyata, ofwel openheid, bevrijdend werkt. Als we ons de openheid van alle dingen, elke situatie en ons eigen bestaan herinneren, kunnen we ontspannen. Er is niets om ons aan vast te houden.

Ook wat het zelf betreft begint de bodhisattva beide tegengestelde waarheden te herkennen. Aan de ene kant is het zelf een karmische structuur die ons de wereld in brengt en ons in staat stelt te overleven. Aan de andere kant kunnen we het zelf nergens vinden; nergens vinden we een solide kern of substantie die we het zelf zouden kunnen noemen. Als de bodhisattva zich deze hogere waarheid herinnert, kan hij zich ontspannen. Immers, het draait allemaal niet meer om mij, ik hoef niet te doen en ik hoef niet te dragen. Integendeel, ik word gedragen, ik word bewogen, ik ben diep, diep verbonden met alles wat is. Eindelijk kan ik loslaten en vrij ademen. Dit heldere onderscheid, ook wel ‘wijsheid’ genaamd, groeit geheel vanzelf in het uitoefenen van energie en aanwezigheid en brengt de bodhisattva als een ongrijpbaar en onbegrijpelijk paradoxaal dubbelwezen in herinnering.

 

‘Onoverwinnelijk’, de beoefening van meditatie

 

Zazen, in het Nederlands vertaald met ‘meditatie’ betekent letterlijk: zitten (Jap.: za) in een specifieke gesteldheid van geest (Jap.: zen, Sanskriet: dhyana). Zazen is dhyanaparamita, de uitoefening van een specifieke geestesgesteldheid, namelijk die van een Boeddha, een ‘Ontwaakte’. De geestesgesteldheid van een Boeddha is derhalve een wakkere en dus zouden we zazen kunnen vertalen met ‘zitten in wakkere aanwezigheid’.

Aldus zittend herinnert de bodhisattva zich zijn ware natuur. Hij neemt hiervoor een speciale houding aan, een houding van aanwezigheid, met gekruiste benen, kracht in de onderbuik en een rechte rug. En hij neemt zich voor niets te doen, louter aanwezig te zijn. Dit laatste hoeft hij niet te doen, want dat is hij al. Als de bodhisattva de greep op zichzelf nu loslaat, herinnert hij spontaan zichzelf zoals hij waarachtig is, een ongeboren, alles omvattende, alles dragende aanwezigheid. Hij is het licht waarin alles verschijnt.

In zazen valt sattva, deze beperkte en door en door geconditioneerde vorm van onze incarnatie precies samen met bodhi, de grenzeloze aanwezigheid waarin alles verschijnt. Niets is uitgesloten van deze aanwezigheid, elke verschijning is de bodhisattva zelf. Zelfs als Mara verschijnt, schrijft de Indiase filosoof Candrakirti, dan kunnen de krachten van deze demon, deze bezetenheid, je niet verleiden. (Madhyamakavatara 5 (1)) Waarom niet? Alles wat zich voordoet is je het meest intiem, het bestaat niet buiten je aanwezigheid en is bovendien volkomen open, onbepaald. Hier betreedt de bodhisattva het veld genaamd ‘onoverwinnelijk’ (sudurjaya), omdat er niets meer buiten hem is dat hem kan hinderen. Sterker nog, door te zitten in grenzeloze aanwezigheid beseft de bodhisattva zich dat hij niet stuk kan. Deze aanwezigheid is doodloos, er komt niets en er gaat niets, ze kent geen ontstaan en geen vergaan. Aldus ziet de bodhisattva in dhyanaparamita de essentie van de Vier Edele Waarheden van de Boeddha, schrijft Candrakirti. (ibidem 5 (1))

Zittend in ongeboren aanwezigheid is de bodhisattva de werkelijkheid precies zoals ze is. Dit is de enige realiteit die is, ofschoon grondeloos, de enige grond om op te staan; de rest is concept, idee, illusie. Langzaam maar zeker groeit zijn vertrouwen in deze zoheid. En langzaam maar zeker neemt hij deze grenzeloze en volstrekt onbepaalde realiteit mee in zijn dagelijkse handelen als hij weer opstaat van zijn meditatiekussen en als sattva, deze sterfelijke, bevangen, uit karma geweven vleesjas, de wereld in stapt.

‘Schitterend’, de beoefening van energie

Waarin beweeg je je en waardoor word je bewogen?

In het vierde veld van het pad van de bodhisattva, herinnert de bodhisattva zich dat hij wordt bewogen door alle condities die in de huidige situatie werkzaam zijn. Feitelijk zijn die condities energieën op basis waarvan de actualiteit waarin de bodhisattva zich bevindt optreedt. Als een van de condities verandert, verandert de situatie en verandert het leven van de bodhisattva, dat immers niet is gescheiden van de omstandigheden waarin hij zich bevindt. In het vierde veld ‘plugt’ de bodhisattva als het ware in in de situatie die zich aan hem voordoet en vaart hij op de energieën die hem bewegen. Zijn handelen resoneert met de krachten die hem dragen, dit heet in het boeddhisme ‘handelen vanuit wijsheid en compassie’. Compassie betekent dat ik niet doe, maar dat het totaal van de werkzame krachten mij beweegt. De bodhisattva is als incarnatie volledig verantwoordelijk, hij is immers de pijp die de verzamelde krachten richt.

Het handelen in resonantie met alle energieën die hier en nu werkzaam zijn, oefent de bodhisattva uit in viryaparamita, de beoefening van energie. Het gaat hier niet om een wil gedreven energie, maar om een resonerende. Ze vereist ontvankelijkheid voor en overgave aan de situatie zoals ze is. ‘Wie energie niet kan beoefenen, kan geven ook niet beoefenen’, schrijft de Indiase filosoof Candrakirti in een ander werk dan de Madhyamakavatara.

Het beoefenen van energie is ook het beoefenen van volharding. De bodhisattva werkt met zijn eigen weerstanden en voorbehoud. Hij is zich volledig bewust van het ‘Ja, maar’ in zijn hoofd; hij hoort het aan, laat het los en plugt opnieuw in in de situatie die zich aandient. Zo beoefent hij energie onvoorwaardelijk en komt hij los van de fixatie op zijn eigen ideeën en het idee van een solide zelf. Candrakirti schrijft dat ‘elk idee dat wordt geassocieerd met de illusie van een substantieel zelf in (de beoefening van) energie volledig wordt opgeheven.’ (Madhyamakavatara 4 (2)) Voorbehoud en weerstanden zijn er wel, maar ze hinderen niet meer en lossen uiteindelijk op in de vrije stroom van de energieën.

In de beoefening van energie gaat de bodhisattva van stromen naar stokken en van stokken naar stromen. Eindeloos valt de bodhisattva als het ware ‘uit de situatie’, is hij niet helemaal meer aanwezig, vervalt hij in een oud patroon, verzandt hij in een diepe groef, totdat hij zich herinnert dat hij zich had voorgenomen energie te beoefenen en hij zijn lichaam andermaal beweegt naar een houding van aanwezigheid, opnieuw ‘inplugt’ in de situatie, andermaal door de situatie wordt bewogen en zichzelf herinnert.

Waarin beweeg ik me en waardoor word ik bewogen? Ik ben het niet, ik word bewogen.

Het pad van de bodhisattva

De Madhyamakavatara, ‘Het betreden van de Middenweg’ van de Indiase filosoof Candrakirti (600 – 650 n.C.), geeft een commentaar op het beroemdste werk van zijn grote voorganger Nagarjuna (150 – 250 n.C.), die vanwege zijn belang voor de ontwikkeling van het boeddhisme wel ‘de tweede Boeddha’ wordt genoemd. Nagarjuna’s Mulamadhyamakakarika, ‘De fundamentele verzen van de Middenweg’ geldt als een van de belangrijkste werken binnen het boeddhisme en de Indiase filosofie. Candrakirti schrijft in zijn commentaar op dit monumentale werk over de Desabhumika, de ‘tien stadia van het pad van de bodhisattva’.

Het Sanskriet woord bhumi betekent letterlijk ‘grond’ en het wordt vaak vertaald met ‘stadium’. Ik vertaal het echter met ‘veld’. Ik volg Candrakirti in zijn duiding van de velden van het pad van de bodhisattva en stem deze vervolgens af op de wensen en noden van de moderne, westerse beoefenaar. Regelmatig zal ik Candrakirti citeren, de cijfers achter het citaat verwijzen naar het hoofdstuk waaruit het komt en de regel waarin het is terug te vinden. De vertalingen zijn van mijn hand.

Voordat we Candrakirti volgen in zijn beschrijving van het pad van de bodhisattva, moeten we eerst ophelderen wat we kunnen verstaan onder ‘bodhisattva’ en wat er wordt bedoeld met ‘pad’. Ik vaar hier op mijn eigen kompas.

Bodhisattva betekent letterlijk: ‘aanwezigheid (bodhi) zijnde (sattva)’, of het ‘lichaam van aanwezigheid’. Ik vertaal het met ‘incarnerende aanwezigheid’. Dit betekent dat het onbeperkte in het beperkte huist, het grenzeloze in het begrensde, het doodloze in het eindige, het ongeconditioneerde in het door en door karmisch bepaalde, het volmaakt vrije in het streng afhankelijke en gehechte. De bodhisattva is een paradoxaal dubbelwezen, een God-mens, een heuse avatar. Wanneer de bodhisattva zich niet als zodanig herinnert, als een levende paradox, dan blijft zijn leven beperkt tot een begrensd, eindig, door en door karmisch bepaald, volstrekt afhankelijk en gehecht bestaan. Leidend in zijn leven is dan de angst. Zijn bevrijding vindt hij alleen in een waarachtig herkennen van zichzelf. In en door die herkenning kan hij pas echt worden geboren en bekrachtigd als deze vrije, zeer concrete ongeboren vleesjas.

Die herkenning vindt plaats in verschillende velden op het pad van de bodhisattva. In elk veld wordt een aspect van de incarnatie van aanwezigheid aangeduid en onderhouden, opdat de bodhisattva zichzelf, gaandeweg van veld tot veld, van aspect tot aspect en van beoefening tot beoefening herinnert. De herinnering van de verschillende aspecten van de paradox die hij leeft, is tegelijkertijd de uitdrukking van deze aspecten en de verwezenlijking ervan. Als de bodhisattva zich bijvoorbeeld zijn grenzeloosheid herinnert, drukt hij dit uit in een diep gevoelde ervaring van overvloed en verwerkelijkt hij dit in een geste van onvoorwaardelijk geven. Zo wordt de bodhisattva meer en meer zichzelf. Het goddelijke incarneert daadwerkelijk in het weerbarstige vlees.

Candrakirti ziet de velden als een organische en noodzakelijke orde in de tijd. Het pad begint met een ‘ommekeer’, een ‘inkeer’ of een ‘eerste herkenning’ en gaat via ‘onomkeerbaar’ in het achtste veld, naar de ‘bekrachtiging’ van de God-mens in zijn paradoxale totaliteit in het tiende veld. Elk veld biedt een specifieke mogelijkheid tot onderhoud EN een realisatie van een bepaald aspect van de ‘incarnerende aanwezigheid’.

Je kunt de velden ook zien als gebieden van beoefening binnen de context van de gegeven situatie. Vraagt de situatie om loslaten, dan beoefen je onvoorwaardelijk geven. Vraagt de situatie van je om te wachten en uit te houden, dan beoefen je geduld. Hier worden de velden praktisch toepasbaar in dagelijkse situaties die ons met klem om ons antwoord vragen.