Om de huidige problemen, zoals de klimaatcrisis, aan te pakken moeten we vloeibaarder denken. We staan als mens immers niet los van de natuurlijke wereld. ‘We hebben de haringen nodig.’
De zeespiegel stijgt. Momenteel beslaan zeeën en oceanen 72 procent van het oppervlak van onze planeet, en met het verder smelten van de ijskappen zal dat toenemen. Met dijken en schepen hebben mensen de zee steeds beter leren bedwingen, en misschien begrijpen. Maar luisteren naar de zee doen we weinig.
Een van de opgaven voor de filosofie op dit moment is om de mens niet meer als uitzondering te denken maar juist als deel van een groter geheel. Een onderdeel daarvan is beter leren luisteren naar de natuurlijke wereld. In het geval van niet-menselijke dieren is duidelijk waarom: zij hebben ook een perspectief op onze gedeelde wereld. Bij de zee is dat niet zo. Ik besloot om uit te zoeken of het toch belangrijk is om naar de zee te luisteren, en hoe dat ongeveer in zijn werk zou moeten gaan.
Onze tijd wordt wel het Antropoceen genoemd, het geologische tijdperk dat gevormd is door de mens. Maar het is niet gevormd door al het menselijk handelen: het gaat om het handelen van een mens die zich verheven voelt boven de rest van de natuurlijke wereld, die vooruitgang economisch meet en autonomie benadrukt. Dat handelen heeft tot de grote problemen van onze tijd geleid – de klimaatcrisis, verlies van biodiversiteit, de coronapandemie. Sommigen denken dat de techniek ons daar weer uit zal redden. Maar technologische ontwikkelingen binnen het bestaande systeem laten dat systeem intact en we kunnen niet ongelimiteerd de aarde en een groot deel van haar bewoners uitbuiten. En er is al zo veel verloren. We hebben een andere houding nodig, andere soorten kennis, andere richtingaanwijzers.
De Franse socioloog en filosoof Bruno Latour schrijft in deze context dat we de wereld kwijt zijn. Omdat de wereld onder onze voeten vergaat en omdat verschillende groepen mensen geen gemeenschappelijk wereldbeeld meer hebben. Die zaken hangen bovendien samen.
Mensen die wetenschappelijk onderzoek over klimaatverandering serieus nemen en betogen dat we nu moeten handelen om überhaupt te kunnen overleven, zoals activisten en wetenschappers, staan volgens Latour tegenover degenen die niet bereid zijn om hun eigendom op te geven, die soms simpelweg ontkennen dat er een probleem is. Deze groepen zijn het niet alleen met elkaar oneens: ze delen geen referentiekader. Om de afstand tussen verschillende groepen te overbruggen en te kunnen voortbestaan, roept Latour ons op om een nieuwe politiek te ontwikkelen, die de aarde centraal stelt, want die aarde verbindt ons. We hebben nieuwe landkaarten nodig en nieuwe manieren om ons te wortelen in de wereld onder onze voeten.
Op zee kunnen we met onze zwemvliesloze voeten en veerloze lichamen niet landen, maar van de zee en haar bewoners kunnen we wel leren. Dat kan ons nieuw zicht geven op de toekomst. Zeker in een waterig land als Nederland lijkt dat geen overbodige luxe.
De meest voor de hand liggende manier om de zee te leren kennen lijkt haar te onderzoeken. Wetenschappers meten temperatuur en waterkwaliteit, brengen dieptes en afstanden in kaart, bestuderen eb en vloed. Maar bij veel van zulke praktijken en processen draait het erom het leven van mensen te vergemakkelijken of tenminste beter te begrijpen – niet om de zee als zee. Wetenschappelijke kennis is van oudsher vaak gericht op het efficiënter leren gebruiken van de aarde. Vaak wordt gedacht dat de mens in dit soort processen actief is, en de natuurlijke wereld passief. Maar dat blijkt niet zo simpel te liggen.
De Bajau, een nomadenvolk dat in en op de wateren van de Filipijnen, Maleisië en Indonesië van de visvangst leeft, kunnen wel dertien minuten onder water blijven zonder adem te halen – de meeste andere mensen redden het net een paar minuten. Net als bij walvissen is hun milt vergroot. Onderzoekers denken dat ze door het leven met de zee op hun eigen manier geëvolueerd zijn. De lichamen van andere zeewezens – of ze nu vleugels, schubben of schilden hebben – zijn op vergelijkbare wijze door het leven in of om de zee gevormd. En de invloed van de zee reikt verder, tot in wat wij vaak als specifiek menselijk beschouwen: de cultuur.
In Aan de rand van de wereld: Hoe de Noordzee ons vormde laat historicus Michael Pye zien hoe de Noordzee de levens van kustbewoners bepaalt en verandert. Hij beschrijft hoe verschillende groepen mensen in de Middeleeuwen steeds meer gaan leunen op de zee. Ze gebruiken die zee niet langer alleen om te vissen: ze gaan over het water op pad om nieuwe landen te ontdekken, pelgrimstochten te maken, vrouwen te roven en mensen tot slaaf te maken. De zee brengt Friezen en later Vikingen voort, volkeren die hun welvaart te danken hebben aan de zee. De Vikingen zijn zo trots op hun waterbestaan dat ze zich laten begraven in stenen schepen.
De zee zorgt voor nieuwe vormen van rijkdom en leidt tot uitwisseling van kennis, maar neemt ook levens – zo komt de pest overzee naar Europa. Pye schrijft dat de zee zelfs nieuwe vormen van bureaucratie laat ontstaan, omdat handel over water bijgehouden moet worden in een systeem dat in verschillende landen gelijk is. Dit systeem wordt uitgedrukt in wetten en andere documenten – woorden reizen ook over het water. De samenlevingen rondom de Noordzee krijgen zo mede door de aanwezigheid van de zee hun uiteindelijke vorm.
_____________
Dat de zee macht heeft wordt door de meeste mensen wel erkend – in Nederland gaan bijna alle kinderen naar zwemles – maar toch wordt er vaak een scherp onderscheid gemaakt tussen de manier waarop een ding, zoals de zee, invloed uitoefent, en de manier waarop mensen dat doen.
In de filosofische traditie is agency, het vermogen om te handelen, om iets teweeg te brengen in de wereld, over het algemeen voorbehouden aan mensen. Dat is omdat het verbonden wordt met intentionaliteit – je handelt volgens de meeste filosofen pas echt als je doet wat je je bewust voorneemt. Sterker nog, het wordt vaak vastgemaakt aan het vermogen tot het hebben van tweede-orde-gedachten, oftewel in staat zijn te denken over denken. Omdat dingen dat vermogen niet hebben, en volgens veel filosofen niet-menselijke dieren overigens ook niet, worden alleen mensen als actoren beschouwd.
Er zijn in de filosofische traditie ook altijd tegenstemmen geweest. Baruch Spinoza schreef dat de dingen macht hebben. Alle dingen willen in zichzelf volharden, schrijft hij, en mensen worden daardoor beïnvloed. Nieuwe materialisten, zoals Latour en Jane Bennett, borduren daarop voort, en noemen dat vermogen van de dingen ook agency. Deze nieuwe materialisten wijzen erop dat er allerlei soorten handelingen zijn, die ook bij mensen meer of minder intentioneel kunnen zijn. Bovendien zijn de handelingen van mensen en niet-mensen vaak met elkaar verweven. Mensen worden in hun handelen en denken beïnvloed door hun lichaam, de seizoenen, sociale patronen, taal, het landschap en ga zo maar door. Hetzelfde geldt voor andere dieren.
In deze opvatting van actorschap is de zee dus ook een handelend wezen, dat in assemblages, samenstellingen met andere wezens – van mossels tot academici – invloed uitoefent en zaken tot stand brengt.
_____________
Mensen zijn dus gevormd door de zee – als individuen en als samenleving. En de materialisten wijzen er terecht op dat wij ook lichamelijke wezens zijn die altijd in verbinding staan tot anderen. Toch lijken we dat vaak te vergeten en lijkt veel van wat we doen er juist op gericht afstand tot de rest van de wereld te creëren. Als we meer willen weten over de zee is het daarom goed om te rade te gaan bij de niet-mensen. Mensen die met de zee leven, zoals vissers of strandwachten, kunnen de zee vaak goed lezen – ze moeten wel. Maar zeedieren hebben een unieke toegang tot, en perspectief op, het zoute water. Ze weten bovendien hoe ze er duurzaam mee om kunnen gaan, iets dat van belang is in het denken over de toekomst.
Mensen hebben vissen over het algemeen niet erg hoog zitten. Dat geldt voor de meeste niet-menselijke dieren. Hun vermogen tot nadenken, hun gevoel, hun talen en culturen werden lang niet erkend en worden zelfs nu door sommigen nog ter discussie gesteld. Wetenschappelijk onderzoek naar de innerlijke levens van andere dieren speelt daarin een dubbelrol. Het kan ons helpen dieren beter te leren kennen maar heeft vaak de neiging om stereotiepe ideeën over bepaalde groepen te versterken. Ook wetenschappers zijn een product van hun cultuur.
In het geval van vissen werd bijvoorbeeld lang aangenomen dat zij geen pijn voelen en dus werd er tot 2005 vrijwel geen onderzoek naar hun pijnbeleving gedaan. Inmiddels is onomstotelijk bewezen dat ze wel degelijk pijn voelen – vissenbioloog Victoria Braithwaite schreef er een standaardwerk over. We weten ook dat ze gereedschap gebruiken, vrienden maken, samenwerken, depressief kunnen zijn (zalmen in de visindustrie gaan soms dood aan die depressies) en op verschillende manieren complex met elkaar en met wezens van andere soorten communiceren.
Een ander voorbeeld is dierculturen. Lang werd aangenomen dat andere dieren toch geen cultuur hadden, en daarom werd er geen onderzoek naar gedaan. Dat is in de laatste jaren veranderd. Uit dat onderzoek blijkt dat er in veel diergemeenschappen sprake is van cultuur, zoals bijvoorbeeld begrafenisrituelen, kennis over trekroutes, sociale kennis die doorgegeven wordt aan nieuwe generaties (hoe ga je met neushoorns om als olifant, dat soort dingen). Vooral in het geval van grote zoogdieren, zoals orang-oetans en orka’s, wordt cultuur steeds meer gezien als iets wat beschermd moet worden.
Culturele kennis in deze diergemeenschappen, over hun leefgebieden en het leven zelf, gaat momenteel verloren. Door de jacht, klimaatverandering die dieren dwingt hun habitat te verlaten, en andere menselijke invloeden. Dat heeft grote gevolgen voor het leven van de dieren die het betreft en daarom moeten niet alleen de individuen of de soorten beschermd worden, maar ook gemeenschappen. Andersom zou aandacht voor hun manier van leven mensen beter kunnen leren met de aarde om te gaan. Er zijn filosofen, zoals Steve Cooke en John Hadley, die voorstellen dat we bepaalde stukken land aan de dieren moeten geven, dat het dus hun eigendom moet worden, omdat zij er beter voor kunnen zorgen dan wij.
Zeezoogdieren, zoals dolfijnen en walvissen, hebben ook tradities, rituelen, talen en kennis over de zee die ze van generatie op generatie overdragen. Kleinere zeebewoners hebben weer een eigen perspectief op de situatie, net als zeevogels en stranddieren. Om dat perspectief te leren kennen, moeten we beter naar ze gaan luisteren.
In de filosofie wordt taal al sinds de oude Grieken door de meesten afgebakend als mensentaal. Wie niet spreekt in mensentaal spreekt niet. Maar taal is breder dan dat en betekenis ontstaat ook buiten mensenwoorden om.
Dolfijnen hebben namen, octopussen communiceren met beweging en kleur, Caribische pijlinktvissen gebruiken kleursignalen op hun huid als een taal met een grammatica, er zijn vissen die elke ochtend samen zingen, garnalen kraken naar elkaar, kwallen gebruiken licht om elkaar dingen te zeggen (zie mijn boek Dierentalen voor meer over dieren en taal).
Het is voor mensen economisch gezien niet gunstig om deze uitingen als betekenisvolle communicatie te erkennen: het serieus nemen van deze wezens zou verstrekkende gevolgen hebben voor menselijke eet- en leefpatronen. Maar empirisch gezien staat buiten kijf dat de grens tussen mensen aan de ene kant, en alle andere dieren aan de andere kant, niet houdbaar is. En dat heeft morele gevolgen.
De meeste dierfilosofen zijn het met elkaar eens dat wezens die sentient zijn, oftewel in staat tot het subjectief ervaren van pijn en plezier, recht hebben op morele consideratie. Dit is ook wat veel dierenactivisten steeds onder de aandacht brengen. Die filosofen en activisten hebben gelijk, maar daarmee zijn we er nog niet. Het onderzoek naar taal en cultuur dat ik net besprak laat zien dat ze hun eigen samenlevingen vormen, dat ze zelf ideeën hebben over het goede leven en de wereld die we samen delen. Ze werkelijk serieus nemen vereist daarom ook dat we, waar mogelijk, met ze in gesprek gaan over het delen van de wereld. Dat is een kwestie van rechtvaardigheid.
Wanneer we over wier denken, raken vragen naar taal en moraal op een andere manier met elkaar verknoopt. Planten hebben geen centraal zenuwstelsel en worden niet beschouwd als sentient. Bij dieren is het erkennen van hun agency van belang in het kader van zelfbeschikking, bij planten is er waarschijnlijk niet op die manier een zelf. Toch laat recent wetenschappelijk onderzoek zien dat ook zij op complexe wijzen met elkaar en de rest van de levende wereld communiceren. En we weten van de dieren – en trouwens ook door de loop van de menselijke geschiedenis, want bepaalde groepen mensen zijn ook lang niet als subject beschouwd – dat we voorzichtig moeten zijn met het trekken van lijnen, omdat macht en kennis daarin zo hecht verweven zijn.
Bij de zee ligt het weer anders. De zee is niet sentient, er is geen sprake van een ik. Er is ook geen sprake van communicatie die vergelijkbaar is met die van sociale wezens. Sommige denkers betogen echter dat er geen ik nodig is om moreel serieus genomen te worden, en we in onze morele overwegingen niet naar individuen maar juist naar ecosystemen moeten kijken.
Volgens aanhangers van deep ecology heeft menselijk en niet-menselijk leven hetzelfde recht op floreren. De natuur staat in dit theoretische kader niet in dienst van de mens maar heeft een eigen morele waarde. Dat geldt niet alleen voor diersoorten, maar ook voor ecosystemen. In deze opvatting heeft de zee dus waarde als zee, los van haar waarde voor de mens. Die moet gerespecteerd worden in nieuwe beslissingen, en waar mogelijk moeten gebieden die door de mens uitgebuit zijn weer in ere hersteld worden.
Dit perspectief kan helpen in het denken over de waarde van de wereld om de mens heen, maar het staat haaks op een aantal diepgewortelde intuïties, zoals dat het hebben van een subjectieve ervaring – dat er een ‘ik’ is die iets ervaart – van moreel belang is. Als de zee geschaad wordt, is dat moreel van een andere orde dan wanneer een bultrug of een mensenkind geschaad wordt. De zee is een ander type wezen.
Maar dat de zee zelf geen morele waarde heeft wil niet zeggen dat de zee überhaupt geen waarde heeft – los van esthetische overwegingen speelt de zee een rol in allerlei morele en politieke relaties, en maakt ze leven mogelijk. Zoals andere ecosystemen hoedt de zee de levens van allerlei figuren. De zee verbindt (en scheidt) individuen, arrangeert ontmoetingen, is voertuig voor leven en werk, en ook jacht, industrie en vervuiling.
Luisteren naar de zee is dus niet van belang om met die zee te kunnen spreken als met een individu. Dat is de zee niet, daar heeft een zee niets aan, en dat is ook niet de manier waarop we rekening met de zee moeten houden. Maar onderzoeken hoe een zee relaties mogelijk maakt, en die relaties in kaart brengen, is nodig om onze verstandhouding met allerlei anderen te kunnen hervormen. En om opnieuw onze houding als mens te bepalen, in een tijd waarin we erachter komen dat onze uitzonderingspositie meer kwaad dan goed heeft gedaan. Dat vergt meer dan empirisch onderzoek: we moeten ook anders gaan denken.
Thales van Milete, die beschouwd wordt als de eerste filosoof in de westerse traditie, zag water als het primaire filosofische principe. Hij schreef dat de aarde op water rust en dat water het archè, het begin van alles, de eerste oorzaak, was. Alles stroomt en water symboliseert het worden. De meeste filosofen na Thales hebben moeite met de zee. Die is te vloeibaar, te weinig grijpbaar, te veranderlijk. Vaste dingen laten zich misschien makkelijker denken. Plato, Descartes, Kant, Hegel, ze slaan het water allemaal over. Maar er is een uitzondering.
In Marine Lover of Friedrich Nietzsche spreekt de Franse filosoof en psychoanalyticus Luce Irigaray als nautische geliefde tegen filosoof Friedrich Nietzsche. Ze neemt in de tekst de rol aan van de vrouw die in de filosofische traditie weggedrukt is. Ze eist geen plaats op bij of naast de mannen, maar nestelt zich in de ruimte die die mannen voor haar – en alle andere vrouwen – hebben overgelaten, om van daaruit te laten zien dat de hiërarchie op valse veronderstellingen berust. Nietzsche zag vrouwen niet als gelijken, zo konden ze bijvoorbeeld geen vriend zijn, alleen een geliefde. Dus besluit Irigaray hem als geliefde toe te spreken, en als een goede geliefde zegt ze hem de waarheid.
Het personage dat Irigaray als hoofdpersoon opvoert komt niet van het land maar uit de zee. Dat is geen toeval: ze wil wijzen op een werkelijkheid en een waarheid (het is tenslotte filosofie) die vloeibaar is, tegenover Nietzsche’s gehechtheid aan de aarde en de zon.
In het denken over de relatie tussen mensen en de natuurlijke wereld is die vloeibaarheid ook van belang. In de filosofische traditie leek de menselijke uitzonderingspositie stevig verankerd. Dat wij het belangrijkst zijn is de grond onder onze voeten. Maar feministische en dekoloniale theorie laten zien dat het beeld van de mens als autonome heerser niet klopt en bovendien gebouwd is op uitsluiting. Naarmate de ecologische crisis toeneemt en we meer leren over andere dieren brokkelt dat beeld verder af. We staan niet los van de natuurlijke wereld, we zijn met anderen verbonden, soms zelfs van ze afhankelijk, dat waren we altijd al. We moeten leren om dat weer serieus te gaan nemen, we moeten ons oefenen in het centraal stellen van de ander. In verantwoordelijkheid zit antwoord, schrijft Donna Haraway.
Latour wijst er steeds op dat kennis ook vloeibaar is. Dingen die vast lijken te zijn en te staan – feiten, kennissystemen, de tastbare aarde zelf – zijn eigenlijk culturele fenomenen, die altijd anders geïnterpreteerd kunnen worden. Dat heeft iets griezeligs. Het lijkt of we dan ineens afglijden naar fake news of relativisme. Maar dat is niet wat hieruit volgt. Juist door een stap terug te nemen en verschillende kennissystemen te vergelijken kunnen we op een nieuwe manier kritisch zijn – naar de geschiedenis en de toekomst. En momenteel staat er niet minder op het spel dan de aarde: als planeet en als denkfiguur.
De vraag is niet of Nederland onder water verdwijnt, maar wanneer, schrijft klimaatwetenschapper Peter Kuipers Munneke in juli 2018 in een opiniestuk in de NRC. De zee komt, en onze dijken houden het nog wel een paar generaties, maar niet voor altijd. Voorspellingen over hoe snel de zeespiegel zal stijgen variëren. De uiteindelijke stijging zal mede afhangen van de beslissingen die mensen in de komende maanden of jaren zullen nemen, maar duidelijk is wel dat verandering in aantocht is.
In Nederland zijn we gewend onder zeeniveau te leven. Het water lijkt onder controle. Maar de komende jaren zal de zee weer een geduchtere tegenstander worden. Om de problemen die daaruit volgen het hoofd te kunnen bieden, zijn technologische uitvindingen niet genoeg. We zullen vloeibaarder moeten leren denken om nieuwe landkaarten, gemeenschappen en politieke praktijken te ontwikkelen. Hoe die eruitzien kunnen we niet alleen bedenken. Daarvoor hebben we de walvissen en de haringen en de zeesterren nodig. En zij ons.
Eva Meijer is filosoof, schrijver, kunstenaar en singer-songwriter. Ze schreef onder meer de romans Het schuwste dier (2011), Het vogelhuis (2016) en Voorwaarts (2019). In 2017 verscheen haar grensverleggende essay De soldaat was een dolfijn en in 2019 verscheen De grenzen van mijn taal, een essay over depressie. Bovenstaand essay schreef ze op verzoek van de Ambassade van de Noordzee
Bron: De Groene Amsterdammer