En God zegt: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over het vee, en over de gehele aarde, en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt.
En God schept den mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schept Hij hem; manvrouw schept Hij hem.
En God zegent hem, en God zegt tot hen: Wees vruchtbaar, en vermenigvuldig, en vervul de aarde, en onderwerp haar, en heb heerschappij over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt!
Genesis I, 26-28.
Door Evert Wagenaar
Deze woorden kunnen we – in een wat andere vorm – terugvinden in het boek Genesis, het eerste hoofdstuk. Dit hoofdstuk en het daarop volgende, gaat over de schepping van Goden, Hemel en Aarde, Mensen en alles wat zich daar tussenin bevindt.
Er lijkt iets merkwaardigs aan de hand te zijn met dit hoofdstuk, afgezien van alle vragen die dit scheppingsverhaal sowieso oproept: in elk van de nieuwe fasen die worden genoemd in Genesis I staat God vermeld als de schepper, maar dan wel als enige.
In den beginne schept God hemel en aarde en ook de Goden( Elohim) en alles daar tussenin. Dat gebeurt op de eerste dag en het gebeurt omdat Hij spreekt.
Op de tweede dag spreekt God opnieuw en het gaat over scheiding van de ‘wateren’ en een uitspansel dat daartussenin wordt geplaatst.
De derde dag gaat over de wateren die dan weer tezamen vloeien en het droge dat tevoorschijn komt, maar dat alles omdat God – ook weer als enige – dit alles beveelt.
En zo gaat het door: God spreekt op de vierde dag over de lichten aan de hemel, zon, maan en sterren.
Op de vijfde dag spreekt God opnieuw en wel over dieren, vissen en vogels, landdieren, tamme en wilde…
Steeds vertelt Genesis ons dat God dit alles alleen doet, Hij spreekt en dan gebeurt het…
Maar dat wordt anders bij het aanbreken van de zesde dag
Dan staat er plotseling: laat ONS de mens maken, naar ons beeld en onze gelijkenis….
Hoe zit dat…?
Mensen die iets meer weten over de oorspronkelijke teksten waarmee het boek Genesis is beschreven, weten dat dit gedaan is in de Hebreeuwse taal en dat deze oorspronkelijke teksten in hun originele staat ook heden ten dage nog steeds te vinden zijn in de Torah.
Ja, ook nog steeds heden ten dage, omdat volgens de Joodse wetten de Torah niet gewijzigd mag worden, geen letter en jota mag aangeraakt worden in tegenstelling tot onze tegenwoordig zo wijd en zijn verbreide Bijbelse vernieuwingsdrift.
Het is bekend dat deze oorspronkelijke Hebreeuwse teksten samengevat als de Pentateuch, de vijf boeken van Mozes, in het Grieks zijn vertaald en als de Septuagint bekendheid kregen, ook buiten Israël. Het verhaal gaat dat deze vertaling van het Hebreeuwse origineel door 72 (!) mensen in individuele afzondering tot stand is gekomen, waardoor een grote mate van vertrouwen is gerechtvaardigd dat deze vertaling zeer dicht bij de oorspronkelijke tekst staat. Ook toen al besefte men hoe lastig het is om een waarlijk passende vertaling te maken van een heilig boek, een boek waarvan de Joodse religie stelt dat dit boek de openbaring van God is.
‘Met de Torah heeft YHVH-Elohim de wereld geschapen…’
De eerste algemeen gebruikte vertaling in het Nederlands is de Statenvertaling uit 1637. Deze vertaling is rechtstreeks uit de Brontekst (de Tenach, de Hebreeuwse Bijbel) tot stand gekomen. De Tenach bevat alle vijf boeken van de Pentateuch, de boeken van Mozes die tezamen de Torah vormen. Het zijn in elk geval deze vijf boeken die nog steeds de oorspronkelijke teksten bevatten van duizenden jaren terug.
Wanneer we nu terugkeren naar deze brontekst dan begint het boek Genesis met de zin:
Bereshith Bara ‘ Elohim Aleph-Tau Ha Shamayim Vau-Aleph-Tau Ha Aretz.
In de Statenbijbel (evenals in de meeste navolgers) vinden we de bekende vertaling:
In den beginne schiep God hemel en aarde…
Onze vertaling die – naar wij denken – dichter bij de brontekst staat, is echter anders:
Met wijsheid schept HET: de Elohim en alles tussen hemel en aarde.
Wat valt op:
Wij gebruiken niet de verledentijdsvorm (schiep), maar de tegenwoordigetijdsvorm (schept).
Waarom? Omdat God nog immer schept, van moment tot moment en nooit daarmee ophoudt.
Wanneer dat wel zou gebeuren, houdt de schepping op te bestaan.
Verder valt op dat er staat ‘HET’.
‘Het’ is een interpretatie van de komma die in de brontekst staat. Die komma wordt in het Hebreeuws weergegeven als de letter Yod, getalswaarde tien, en in onze betekenis overeenkomend met ‘het Heilige’, dat wil zeggen, de niet-bestaande-God.
Met deze eerste zin wordt dus aangegeven hoe die niet-bestaande-God tot bestaan, manifestatie, komt.
HET brengt zichzelf dus eerst als de Elohim tot bestaan en vervolgens brengt Hij zichzelf door die Elohim heen tot manifestatie door alles tussen hemel en aarde vorm te geven.
‘Elohim’ is in de Statenbijbel vertaald als ‘God’, maar dat klopt niet.
Elo of Ele of El betekent inderdaad God in een specifieke vorm, maar ‘him’ betekent meervoud. Dus Elohim betekent ‘Goden’.
Het ligt nu voor de hand om te stellen dat deze Goden, deze Elohim, aangeduid kunnen worden als ONS.
Daarmee zou een verklaring gegeven kunnen worden over het gebruik van dat woordje ONS in deze tekst..
Maar waarom wordt dat dan niet elke keer gebruikt? In het begin van dit verhaal is dat al opgemerkt; telkens staat er God, God doet dit, God doet dat….Steeds vind je daar het woordje Elohim terug, maar niet het woord ONS.
Alleen in het vers 26 wordt duidelijk gesproken over ONS.
Wie zijn dan toch die ONS?
Om een antwoord te kunnen geven op die vraag kunnen we naar mijn idee alleen maar te rade bij onszelf. Waarom is dat idee er? Omdat dit vers, vers 26, specifiek gaat over de schepping van de mens, van ons dus.
Klaarblijkelijk gaat het over iets gezamenlijks doen, dat is wel duidelijk. Het scheppen van de mens kan niet door God alleen worden gedaan, de mens moet geschapen worden door ONS.
Wie kunnen/moeten iets gezamenlijks doen wanneer het gaat over het scheppen, formeren en maken van de mens? Om deze vraag goed te kunnen beantwoorden moeten we zeker weten wat er bedoeld wordt met ‘mens’.
Mens is niet de mens zoals u en ik, de mens van alledag.
Onder ‘mens’ verstaat Genesis de complete mens, de mens die als schepsel datgene is wat God voor ogen heeft, namelijk de mens als Zijn beeld en Zijn gelijkenis…
De mens dus, waarin de Ziel als Ruach volledig tot wasdom is gekomen. Het gaat dus over Adam/Eva die geplaatst wordt (ja, zeker…enkelvoud, Adam/Eva is nog één persoon, één entiteit), in het Paradijs. Dat is hun habitat, hun toegewezen plaats in de schepping. Het Paradijs is het zelfde als de Hemel, het Firmament, de Hemel die geplaatst wordt tussen de Wateren Boven en de Wateren Beneden.
Het is dus de mens die deze Wateren moet verbinden.
Wateren wat zijn dat?
In de mystieke taal hebben ‘wateren’ de betekenis van verschillende niveaus van bewustzijn, verschillende vormen van bewustzijn.
De Wateren Boven zijn dus een aanduiding voor de hogere vormen van bewustzijn, vandaar dat deze wateren geassocieerd worden met de hogere Hemelen. De Wateren Beneden zijn een aanduiding voor de lagere niveaus van bewustzijn, dus van het aardse bestaan. Tussen die twee niveaus van bewustzijn bevindt zich ‘het Firmament’, een soort tussen-Hemel, de oorspronkelijke habitat van de mens.
We kennen het verhaal van Adam/Eva, over hoe het verder gaat, wel.
Adam en Eva, hij/zij, die eerst een eenheid vormt en als zodanig ook in eenheid met God is, wordt gescheiden (het verhaal van de rib). Hij wordt gescheiden van zij, ze worden verleid door de Slang en worden vervolgens uit het Paradijs geworpen.
Op dat moment krijgen de Wateren Beneden eigenlijk pas hun bewoners: Adam en Eva komen terecht in de Wateren Beneden, kunnen dus niet langer deze Wateren verbinden met de Wateren Boven. Die wateren beneden worden even later ‘het veld’ genoemd, de wereld waarin Adam en Eva in het zweet van hun aanschijn moeten werken.
Dat is de mens zoals wij onszelf en allen om ons heen kennen.
Het Paradijs is verlaten.
De Wateren Boven zijn onbereikbaar.
Die Wateren Boven worden door ons vaak aangeduid als de ‘Verblijfplaats van de Gedachten van God’ en die zijn nu onbereikbaar geworden.
De mens verlaat dus die middenpositie van het Paradijs en daarmee kunnen de ‘Gedachten van God’ niet meer doordringen tot de mens in de Wateren Beneden, die we heel goed kennen als ‘de mens van alledag’.
Daar bevinden Adam en Eva zich, en ze zijn van God los.
Maar…
Gelukkig is dat niet het hele verhaal
God laat een stukje van Zichzelf met die mens meegaan. Iets van die ‘Gedachten van God’ zit in de mens en daarmee kan God die mens uiteindelijk door dat verblijf in de Wateren Beneden heen trekken en weer terugplaatsen in het Paradijs, het Firmament.
Dan wordt die mens weer ‘Mens’.
Waarom doet God dit?
Zeker, we herkennen dat stukje van ‘de Gedachten van God’ als de Godsvonk in ons. En we weten dat het de bedoeling is dat deze Godsvonk in ons actief wordt en dat deze Vonk in ons Gods beeld en gelijkenis gaat scheppen. ‘God werkt in ons’, dat zegt ook Eckhart en tegelijk zegt hij dat de mens ook moet werken. De mens moet werken aan zichzelf, hij/zij moet een vruchtbare akker worden waarin God kan zaaien en het zaad kan doen groeien.
Daarom staat er in Genesis I vers 26 terecht: laat ONS de mens maken, naar ONS beeld en Onze gelijkenis. Het beeld van de Mens is het beeld van God die daarmee tot bestaan komt. De gelijkenis van de Mens is de gelijkenis van hem/haar met God. De gelijkenis is de inhoud, het beeld is de vorm. Samen maken God en mens de Mens
.
En wanneer die mens dan Mens is geworden kan HIJ/ZIJ de taak verrichten die God voorbestemd heeft: om alles en iedereen tot beeld en gelijkenis te maken. De natuur en de mens als deel van die natuur, is een beeld van God. Maar de Mens heeft als opdracht die natuur en die mens – de ander dus – ook tot een gelijkenis te maken. Door die natuur en de ander met respect en liefde te bejegenen en ze te verbinden met God, waardoor de boom in het bos een heilige boom wordt, het landschap een heilig land, overvloeiend van melk en honing… en de andere Mens….
De natuur, de zeeën, de wateren, het uitspansel, de dieren, land- en zeedieren, vogels en alles wat daar staat tot vers 26 en wat alles te maken heeft met die mens die uit het Paradijs is gevallen, moet verbonden worden. Dat is wat de Mens moet doen, nadat hij/zij geschapen is in de diepe innerlijke samenwerking tussen God en Mens, tussen Mens en God: Laat ONS de Mens maken…
De mens heeft God nodig en God heeft de mens nodig. Dan is de nieuwe Mens geboren en wordt de schepping voltooid.
Nu willen wij het hebben over deze geboorte, hoe die in ons plaatsvindt en in de goede ziel wordt volbracht, telkens als God de Vader zijn eeuwige Woord in de volmaakte ziel spreekt. Want wat ik hier zeg, moet worden gezien als betrekking hebbend op een goede, volmaakte mens, die op Gods wegen heeft gewandeld en daarin volhardt, niet met betrekking tot een natuurlijke, ongeoefende mens, want die staat volkomen vreemd tegen-over deze geboorte en weet er niets van.
Uit: Meister Eckhart: Predigten, preek nr 57 DUM MEDIUM SILENTIUM,
Teteringen, september 2016