Waarom zou je het onzegbare in woorden willen uitdrukken? De grote Nyingma meester Longchenpa (1308 – 1363) beantwoordt in zijn voorwoord van ‘Het Juwelenschip’ deze vraag als volgt:
‘Ter wille van toekomstige generaties laat ik hier mijn licht schijnen op de betekenis van de verheven levenswijze. Deze benadering van het leven, die voortkomt uit het universeel scheppende dat vanuit zichzelf volmaakt is, is de weg tot het direct ervaren van het pure gewaarzijn, het hart van alle ervaringen. Deze benadering is NIET een geleidelijk proces van zelfontwikkeling; hiermee ontwaak je werkelijk tot wat is, nu, op dit moment.’
Longchenpa’s inzet roept tenminste twee vragen op. Ten eerste, wat bedoelt hij met ‘de verheven levenswijze’? Welke levenswijze zou dat kunnen zijn? Zou ze niet de wijze van leven zijn, waarin je niets uitsluit en niets uit de weg gaat? De levenswijze waarin je werkelijk aangaat en aanneemt wat zich in je leven aandient? Niet zonder terugdeinzen, verdriet, angst en beven, maar toch. Je staat ervoor. Je staat je leven uit. Je neemt in en houd je ogen open. Je zegt ‘Ja!’ tegen wat zich aandient, al zou alles in je liever ‘Nee, laat maar’ willen zeggen. En ten tweede, wat is werkelijk, nu, op dit moment? Wat is werkelijk, zonder dat ik er iets mee doe of er iets van vind? Wat is dit, wat zich hier en nu in mijn leven aandient?
‘Luister!’ roept Longchenpa een aantal keren in de inleiding die op zijn inzet volgt. ‘Luister!’ Wie is het die dit woord hoort? ‘Luister!’ Wie wordt hier aangesproken? En wie spreekt? Is dit niet een en dezelfde persoon? ‘Ik ben de leraar, het universeel scheppende’, schrijft Longchenpa. Wie is die ‘Ik’, die spreekt over het onveranderlijk scheppende? Wie is de Leraar van de leraar?
‘Het scheppende van het universum onderricht jullie, gelukkigen, deze directe leer, dit geschrift over de vrijheid waarnaar je niet hoeft te streven, deze mondelinge overdracht van de verheven leer, die de kern van de werkelijkheid raakt, zonder te overdrijven of tekort te doen. Dit universeel scheppende is de unieke werkelijkheid, de kern van elk spiritueel streven en van elke leer.’
‘Luister!’ Longchenpa heeft nooit een woord gesproken. Degene die nu deze woorden hoort, is op zoek naar zichzelf en alleen hij kan naar zichzelf op zoek gaan, omdat hij zichzelf, hoe vaag ook, herinnert. Degene die nu deze woorden hoort, spreekt zichzelf uit, dicht bij zichzelf, dichter bij, heel intiem en heel precies. Zijn spreken is niet zonder zich te herroepen; hij zoekt zichzelf en onderzoekt. Maar elk woord dat hij aarzelend uit is de leer. En Longchenpa heeft nimmer een woord gezegd.