…voor inspiratie, levenswijsheid en bezinning

Posts Tagged ‘Zen’

‘Onfeilbaar inzicht’ en ‘wolk van Dharma’

Wat zoek je als er niets meer is te zoeken? Wat doe je als er niets meer is te doen?

Vanuit het veld waarin niets meer is te zoeken en niets meer is te doen, elke handeling meditatie is en elke situatie ontwaken, treedt de bodhisattva het negende veld binnen, ‘onfeilbaar inzicht’ genaamd (sadhumati). Hier werkt de bodhisattva met elke persoon die hij ontmoet en elke situatie die zich aandient als kwaliteiten en aspecten van zijn eigen incarnatie. Als mensen worstelen met aspecten van zichzelf, ervaart de bodhisattva aan den lijve dat deze worstelingen niet alleen van de ander zijn, maar ook de zijne. De ander presenteert een andere kant van de bodhisattva zelf. In daisan, de formele ontmoeting tussen leraar en leerling, van hart tot hart en van aangezicht tot aangezicht, ontmoet ik altijd een deel van mezelf en dat waarmee de leerling heeft te werken, daarmee heb ik ook zelf te werken. Daisan is eigenlijk een gesprek van wakkere aanwezigheid tot wakkere aanwezigheid dat aan het onderscheid tussen jou en mij voorbij gaat. Emoties, patronen, gedachten, oordelen die hinderen, worden in de ontmoeting van ‘Boeddha tot Boeddha’ aangesproken. In beider aanwezigheid komen ze op, krijgen ze de ruimte, treden ze in het licht, worden ze door en door beleefd, resoneren ze in elke porie van beider lijven en worden ze tenslotte bekrachtigd als facetten van de eigen stralende incarnatie, zowel die van de leraar, als die van de leerling. Zo is het. Deze worsteling, deze angst, dit patroon, deze eindigheid, afhankelijkheid, eenzaamheid, kwetsbaarheid, zelfgenoegzaamheid, dit egocentrisme, deze onmacht en tekortkoming zijn intiem gedeelde kwaliteiten van beider existenties en ze worden volledig toegeëigend en bekrachtigd. Zo is het. Dit zijn de expressies van de Ongeborene die zich hier en nu in mijn lichaam en geest incarneert.

Het zijn deze vermogens waarop de bodhisattva vaart in zijn functioneren in de wereld. Een voor een worden ze aangesproken in de ontmoeting met de ander, en met zichzelf, treden ze in het licht en krijgen ze hun plaats in mijn grenzeloze aanwezigheid. Candrakirti schrijft: ‘In dit veld is elk vermogen volledig gezuiverd’ (Madhyamakavatara 9 (4 c – d)). De vermogens functioneren ongehinderd en stellen de bodhisattva in staat ze vrijelijk te benutten. Zo beoefent hij ‘kracht’ (balaparamita) en dient hij vanuit zijn volle en van nature aangeboren potentie.

Zoals een rijpe vrucht valt uit een boom, belandt de bodhisattva in het tiende en laatste veld, genaamd ‘wolk van Dharma’ (dharmamegha). Dit is het veld van bekrachtiging, van Vairocana Boeddha, de Zon Boeddha, het grenzeloze Licht waarin alles verschijnt. De bodhisattva is dit Licht en dit Licht is wat hem beweegt en waarin hij zich beweegt, en dat alle levende wezens draagt. Hij onderhoudt jnana, ‘het Licht waarin alles verschijnt’. Hij heeft nu het vertrouwen en de kracht om andere bodhisattva’s te bekrachtigen als levende Boeddha’s, de ene Aanwezige, de alomtegenwoordig Eeuwige, die rondloopt met de benen, zwaait met de armen, kijkt met de ogen, hoort met de oren, grijpt met de handen en denkt met het hoofd. Hij wordt gedragen als een ‘wolk van Dharma’ en gaat waarheen de stroming hem brengt… Candrakirti schrijft: ‘Zoals de regen valt uit een donderwolk, zo valt de regen van de Dharma spontaan van de zoon van de overwinnaars om het gewas van de deugd in alle levende wezens te laten rijpen.’ (Ibidem 10 (5)) Hiermee is het grondeloze vertrouwen van de mens in zijn eigen paradoxale existentie volkomen herstelt.

Tot besluit en zeker niet in de laatste plaats, schrijft de grote Indiase filosoof Candrakirti nog dit (Idem 11 (15)): ‘De bodhisattva drukt in elke porie zijn inzicht uit dat alle velden van zijn onderhoud, van de eerste gedachte aan ontwaken (bodhicitta, het eerste veld) tot en met de essentie van ontwaken, de intrinsieke aard bezitten van een magische illusie, en dat hij zelf niet anders is.’ Wat een trip heeft de bodhisattva gemaakt en tegelijkertijd is er helemaal niets gebeurd.

Paradox

De mensheid lijkt zich er steeds bewust van te worden dat de waarheid een glibberig fenomeen is dat als een paling door de snot van ons bestaan glijdt. Tot voor kort gingen we er nog met zijn allen vanuit dat de waarheid bestaat uit feiten, maar sinds de uitvinding van alternatieve feiten lijkt de waarheid geen substantie meer te hebben. We kunnen ieder feit inmiddels opzoeken en verifiëren en in een verhaal passen, maar daar staan dan wel weer eindeloos veel andere feiten en verhalen tegenover. Uit gewoonte kiezen we één van de vele mogelijke versies van de waarheid als de ‘echte’ waarheid (bestaat er dan een onechte?), maar dat gebeurt bijna altijd niet op basis van argumenten, maar van onderbuikgevoelens die we vervolgens rationaliseren, of, erger nog, rechtvaardigen met behulp van geschreeuw en gescheld.

Dat roept de vraag op of er überhaupt een waarheid bestaat die boven al dat gekrakeel uitstijgt. Die zuiver is en waar we ons op kunnen verlaten. Velen van ons zijn er naar op zoek, maar willen niet in nieuwe discussies, argumenten en conceptuele bouwwerken terechtkomen. We willen de ‘echte’ waarheid, voor minder doen we het niet. En dus wenden we ons tot de wijsheidstradities waarvan beweerd wordt dat ze ons iets over de waarheid onthullen. Die tradities bevestigen dat ze daartoe in staat zijn, maar waarschuwen ons ervoor dat we dan wel onze normale visie op de waarheid moeten loslaten, omdat het bestaan altijd twee kanten heeft: een objectieve en een subjectieve, een absolute en een relatieve kant. De waarheid, zeggen de wijzen, heeft uitsluitend betrekking op datgene wat die  dualiteit, die twee kanten van het bestaan, overstijgt.

Woorden om daar uitdrukking aan te geven, zijn uiterst moeilijk te vinden. Taal is van zichzelf dualistisch en niet in staat twee dingen tegelijk te zeggen, de twee kanten van het bestaan tegelijkertijd ruimte te bieden. Toch wordt juist dat al eeuwen gedaan. De oude zenmeesters waren er in dat opzicht heel vroeg bij en zijn misschien wel nooit meer overtroffen. Joshu, een tempelpriester uit de 9e eeuw, zei: “Zodra je spreekt en woorden gebruikt, refereer je aan het relatieve of het absolute. Maar ik, Joshu, ben nergens te vinden in het gebied van het Absolute.” Daarmee wees hij de weg naar het domein dat buiten de dualiteit van relatief en absoluut, menselijk en goddelijk, wet en vrijheid valt. Hij gebruikte daarvoor de paradox, en betoonde zich daarmee een zeer wijs man. Want de paradox is zelf een voorbeeld van wat hij zichtbaar probeert te maken. De betekenis ervan overstijgt de woorden. De paradox legt niets uit omdat verklaringen ons steeds verder verwijderen van de waarheid. In plaats daarvan keert hij de logica de rug toe en is hij radicaal inconsequent, en zie: het ongrijpbare wordt gegrepen, het onzegbare wordt gezegd. De zenmeester spreekt ons aan op het meest wezenlijke deel van onszelf als hij vraagt: “Als je een meester op straat tegenkomt, moet je spreken noch zwijgen. Hoe begroet je hem dan?” De dichter Sodô deed hetzelfde toen hij de volgende haiku schreef:

In mijn hut deze lente

bevindt zich niets –

bevindt zich alles.

De haiku is om nog een reden een middel bij uitstek om de waarheid aan te duiden. Want het is niet zo dat de waarheid niet te zien is, onkenbaar is. We zien haar de hele dag zonder het te weten. Ze staart ons recht in het gezicht en we kijken niet terug. In plaats daarvan roepen we om water terwijl we er tot onze knieën in staan. De haiku drukt ons daarom met een minimum aan woorden met de neus op Wat Is:

Met één schrille kreet

heeft de fazant

het hele veld verzwolgen.

Of hij drukt een emotie uit die niet op een andere manier geuit kan worden. Zoals de zendichter Basho deed bij de vroege dood van zijn vriend Isshô:

Schud, o tombe!

Mijn jammerstem

is de herfstwind.

Het enige dat een haiku vermag, is een aha-erlebnis oproepen, een ‘Ja, natuurlijk!’, een ‘Ja, ik zie het!’. Of niet, en dat confronteert je met je dagelijkse blindheid die de gang door het leven zo zwaar maakt. Maar als het wel gezien wordt, wordt de gloeiendhete ijzeren bal van de paradox doorgeslikt en krijgen alle dingen ieder op zich een oneindige waarde.

Misschien is de waarheid alleen maar in woorden uit te drukken met behulp van een paradox. Want alles wat niet paradoxaal is, is relatief en daarmee onwaar. Gelukkig zijn er nog andere manieren. Toen Boeddha op het eind van zijn leven gevraagd werd wat de waarheid is, plukte hij een bloem, stak die omhoog zodat iedereen het kon zien, en zweeg. Niemand begreep het gebaar, behalve Ananda, zijn belangrijkste leerling. Ook hij zweeg en glimlachte om de levende, onuitsprekelijke waarheid van dat moment, en ontsteeg daarmee voorgoed de wereld van de dualiteit.

 

Vandaar….

Donderdag ben ik weer thuisgekomen uit Spanje. Eén van mijn inzichten tijdens het lopen van de pelgrimstocht naar Santiago de Compostela was dat je ergens aankomt, elke dag. Maar toch nérgens aankomt.

In de eerste twee weken was er een soort verwachting van ‘het aankomen’. Aankomen in een dorpje. Aankomen in een herberg waar je die nacht zou slapen. Alsof je elke dag een doel had waar je heen ging.

En uiteindelijk werd dat aankomen steeds minder belangrijk. Ik liep. En als ik moe was van het lopen, stopte ik, en ging ik op zoek naar een herberg. Niets meer of minder dan dat.

Er is een zen-gezegde en dat luidt: ‘when you get there, there isn’t any there, there’.

Los van het woordspelletje, is dit voor mij een diep inzicht. Er is geen ‘daar’. En dat realiserend, realiseer ik me ook dat dat bevrijdend is. Het bevrijdt je van de constante hoop op beter, anders, mooier of fijner.

ardan1

 

 

Vijf essenties van de volger van de Weg

Na de vijf essenties van geestelijke leiding te hebben besproken, ligt het voor de hand ons te richten op de vraag wat we van de leerling op het geestelijke pad mogen verwachten. Longchenpa zegt hier in ‘Het Juwelenschip’ in het hoofdstuk ‘De leerling’ het volgende over:

‘In het algemeen moet de aspirant zich verbinden en dient hij te beschikken over een duurzaam zelfvertrouwen, een sterke liefde voor al wat leeft, een standvastig vertrouwen en een groot vermogen tot edelmoedigheid.’

Wat je mag verwachten van een spiritueel student of een volger van de Weg, wil ik andermaal uitdrukken in vijf essenties.

Een. Een leerling is pas echt leerling in relatie tot een leraar. Natuurlijk kan een leerling ‘een leerling van het leven’ zijn, maar dit is wel beperkt en te vrijblijvend. Jezelf aanbieden in al je gezichten, oordelen en patronen en jezelf verbinden met een persoon van vlees en bloed, die zo zijn eigen nukken en tekortkomingen heeft, is essentieel in het leerlingschap.

Twee. Een volger van de Weg heeft een passie voor het leven. Die passie hoeft niet streng gearticuleerd te zijn. Vaak weet de leerling niet precies wat hem beweegt. Het feit dat hij bewogen wordt, zonder dat hij weet waarom en waarheen, is voldoende voor een spiritueel student. Zoals de leerlingen die aan de voeten zaten van de oude leermeesters van de Indiase Upanishads antwoordden op de vraag waarom ze zich toch al die moeite getroosten: ‘Just for the hell of it.’

Drie. De leerling is begiftigd met enige mate van openheid van geest. De leerling moet in ieder geval bereid zijn om om zijn eigen hoek heen te kijken. Hij is nieuwsgierig en beschikt over het vermogen om zich te verwonderen.

Vier. Een volger van de Weg beschikt over een lange adem, energie en geduld. Hij weet intuïtief dat een inzicht niet de gehele waarheid is en richt zich op een horizon die voortdurend wijkt. Hij heeft voldoende vertrouwen in de Weg om te twijfelen aan de vruchten en de doelen van zijn onderneming en aan zijn vermogen om deze te realiseren.

Vijf. Een geestelijk student is bereid om te geven, niet alleen zijn tijd, geld en energie, maar ook zijn heilige huisjes en stokpaardjes. Hij is bereid zijn voorwaarden ter discussie te stellen en zichzelf los te laten in zijn beoefening en in de intimiteit met zijn leraar. Deze bereidheid is groter dan zijn angst.

Vast-pin-vrij

marja3

De dharma volgen betekent voor mij om me totaal over te geven aan het feit dat alles vergankelijk is. Dat alles veranderlijk is. Het betekent voor mij daarom ook de hoop opgeven om ooit een antwoord te vinden op welke vraag dan ook.

De dharma is voor mij een reis beginnen zonder de hoop om vaste grond onder mijn voeten te krijgen.

Ik ben nu die reis begonnen. Letterlijk en figuurlijk. Ik loop de camino(Santiago de Compostella) in Spanje. En mensen vragen me soms ‘waarom’. Want velen die de camino lopen doen dat om een bepaalde reden. Omdat ze een kind hebben verloren of een partner of een baan. Omdat ze ergens vast zijn gelopen.  Ik loop de camino omdat ik op een punt kwam dat ik niet verder kon. Het was op.

Ik heb mijn hele leven , bewust en onbewust geweten dat ik een jongen was, een man was, maar op één of andere manier in het verkeerde lichaam terecht ben gekomen. Als meisje dacht ik dat het mijn eigen schuld was. En later, veel later, besefte ik dat het gewoon pech was.

En ik heb me erbij neergelegd.

Zeker de laatste jaren dacht ik dat ik het aankon. Ik dacht dat ik er wel mee kon leven. Had mezelf een stoere rol toebedeeld in het leven. Het was oké zo. En zeker toen ik zen ging beoefenen was het geen probleem. Mijn ware zelf gaat immers volkomen voorbij mannelijk of vrouwelijk. Volkomen voorbij welke eigenschap dan ook. Mannelijk of vrouwelijk zijn is alleen maar relevant in de wereld van de dualiteit.

Dus heb ik me verzoend met het feit dat vrij zijn niets van doen heeft met mijn geslacht, of met welk uiterlijk kenmerk dan ook.

En toch ineens was het op. En kon ik niet meer verder.
Alle zen-wijsheden ten spijt.

Tijdens het lopen nu ervaar ik veel momenten dat het me niet uitmaakt om een man in een vrouwenlichaam te zijn. Het doet er niet toe. Ik voel me gewoon een man, en het is prima. Ik schaam me daar niet meer voor. En dat voelt al als heel bevrijdend. En in absolute zin ervaar ik al helemaal dat het niets uitmaakt. Dat natuurlijk mijn ware zelf totaal voorbij gaat aan mannelijk of vrouwelijk zijn. Of aan welke eigenschap dan ook.

Maar ja, ik leef niet doorlopend in de absolute werkelijkheid. Het grootste deel van mijn dagelijkse leven breng ik door in de relatieve alledaagse werkelijkheid. Zo ook tijdens deze pelgrimstocht. Je ontmoet mensen, en het eerste wat gebeurt, is dat bepaald wordt of je mannelijk of vrouwelijk bent. En van welk ras. Alle onderscheiden tussen mensen worden in die relatieve werkelijkheid de godganse dag benadrukt. Waar je ook bent. Zwart of wit, homo of hetero, man of vrouw, rijk of arm.

En in die wereld voel ik me behoorlijk ongelukkig als men mij maar steeds met ‘mevrouw’ blijft aanspreken terwijl dat voor mij toch overduidelijk ‘meneer’ moet zijn.

Dus, om een lang verhaal kort te maken.
Ja, ik ben ongelukkig in het lichaam dat ik heb. En ja, ik overweeg serieus om een transitie in te gaan. Hoe ingrijpend dat ook is voor mijn hele leven. En voor alle mensen die dicht bij mij staan.
En nee, ik weet niet of deze pelgrimstocht me daar een antwoord op gaat geven.

Ik loop deze tocht zonder de hoop om vaste grond onder mijn voeten te krijgen. Ik loop ‘m met mededogen naar mezelf, naar alles om me heen.
Ik loop vanuit openheid en vertrouwen. Zonder iets te willen begrijpen en zonder iets te willen concretiseren. Zonder mezelf vast te pinnen. En er zal zich vanzelf wel een nieuwe weg  openen waarop ik verder kan.

Spreken over het onzegbare

Waarom zou je spreken over iets waarover je niets kunt zeggen? Waarom zou je zoiets onzinnigs doen? Omdat het je zicht zou kunnen geven op wat onzegbaar is en inzicht in het onuitsprekelijke.

Het spirituele pad is een eenzame, eigenaardige weg. Spirituele beoefening is een kwetsbaar goed, omdat je er niets mee kunt, je er niet beter van wordt en je het niet kunt gebruiken om af te komen van wat je dwars zit. Ze is een tergend traag proces, dat je verwondering over dit leven vergroot en het mysterie ervan verdiept. Het geeft je stapje voor stapje helderder zicht op iets wat je niet begrijpt en dat het meest wezenlijke is van je bestaan.

Wat je niet kunt zeggen en wat je op de meest intieme wijze, aan den lijve ervaart, licht op in je bewustzijn, omdat het onmogelijke op de best mogelijke wijze wordt gedaan: het onzegbare realiseert zich en drukt zich onmiddellijk in woorden uit. Natuurlijk is de wijzende vinger niet de maan, maar er schittert iets in het bewustzijn, er wordt iets heel essentieels herkent en in herinnering gebracht. Dit herinneren is de kern van ons spirituele pad. Hiermee begint langzaam, met twee stappen vooruit en een stap achteruit, het groeien van een grondeloos vertrouwen.

Wat hebben we nodig in dit proces van ons herinneren en vertrouwen? De treffende uitdrukking van het onzegbare in een ‘keerwoord’, een leraar, een leerling, het voorleven, inzicht, beoefening, handelen en de integratie van het onzegbare in ons dagelijkse bestaan. We laten ons in onze reflectie op al deze voorwaarden van het spirituele pad inspireren door een tekst uit de religieuze overlevering die als geen andere het onzegbare uitdrukt, Het Juwelenschip uit de veertiende eeuw, van de Tibetaanse Nyingma Meester Longchenpa (1308 – 1363, in het Nederlands vertaald en uitgegeven door Uitgeverij Juwelenschip in 2007). Deze tekst is ons tot leidraad in de hierop volgende blogs, die een neerslag zijn van de negen bijeenkomsten van de Zen Cirkel Utrecht.

Emotionele bagage

marja2

 

Vandaag begint mijn reis. Hopelijk heb ik zoveel mogelijk emotionele ballast thuis gelaten.

Een ware vrije vrouw en/of vrije man….

Omdat ik de pelgrimsroute naar Santiago de Compostela ga lopen ben ik de afgelopen dagen flink aan het trainen met lopen (met bepakking). Elke dag een stukje verder.

Tijdens dat lopen komt bijna vanzelfsprekend de ervaring omhoog van ‘nergens heen gaan’. Ik open me voor alles wat zich aandoet. Een tractor die met zwaar ronkgeluid me helemaal overdondert. Een gedachte die ineens bezit van me neemt, en me verderop weer verlaat.

Zo lopend is er geen doel en geeft me het vrije gevoel van de voor mij favoriete (en bekende) koan die luidt: een ware vrouw/man zonder titel, zonder rang, zonder naam, zonder leeftijd gaat vrij in en uit door de poorten van de zintuigen.

Iedereen weet dat vrij zijn niets van doen heeft met je geslacht, je titel, je maatschappelijke status, of met welk uiterlijk kenmerk dan ook.
Ik heb aan den lijve ondervonden dat zodra ik me bind aan kenmerken en eigenschappen, die ik aan mezelf of anderen toeken, dat ik hopeloos en eenzijdig verloren ben in de wereld van de dualiteit. En dus onvrij.

En toch is dat (die wereld van dualiteit en hoe ik mezelf daarin verhoud) wat ik in deze reis wil gaan onderzoeken. Wat is het dat je maakt tot de persoon die je bent? Wat is het dat je een vrouw doet voelen. Of een man?

Wie weet vind ik wel een antwoord….

marja
Als je me wilt sponsoren op deze reis, dan is dat van harte welkom!
Mijn rekeningnummer is: NL 35 TRIO 0784 8369 81.

De zestien Mahayana voornemens 4: het ultieme voornemen en compassie

In feite is het beoefenen van deze tien twijgen een geleidelijke vleeswording, de belichaming van de grote spirituele kwaliteiten die we leven, juist door de beoefening te doen, erin te falen en de beoefening weer op te pakken. En langzaam, langzaam wordt de afstand van het Licht tot dit stroperige lijf kleiner. Langzaam beginnen ze samen te vallen, totdat het lichaam intiem is met alles en zich werkelijke vervuld weet van alle leven. Dat is wat de beoefening doet. Dat we alles op waarde weten te schatten. Onbeperkt, ja, en tegelijk door en door beperkt door dit karma. Licht, ja, en door en door verduisterd door mijn eigenzinnigheid. Intiem verbonden, ja, en voortdurend in conflict en voortdurend onderscheiden door dit dualistische bewustzijn. Dat ‘Ja’ zeggen, tegen de incarnatie, met al zijn paradoxen, is uiteindelijk de kroon.

Het eerste gedeelte van de tekst in elk voornemen is zoals het eeuwenlang in ceremonies is gereciteerd, het negatief geformuleerde stuk. Het tweede deel heb ik er zelf bij gezet om het positief te formuleren. Zo zie je dat de voornemens in wezen alles in jezelf bekrachtigen. Niet stelen, is in feite alles delen, het laten stromen van wat er gebeurt. Zo’n voornemen als niet stelen, naar welke wortel van de boom zou dat terug gaan?

Student: De Dharma.

Sensei: ja, de Dharma. De diepe verbondenheid met alles wat is, de overvloed. Ons leven is in essentie een onbeperkte overvloed en tegelijkertijd ervaren we met ons leven altijd een tekort. En we gaan dat tekort aanvullen. Soms wordt geopperd dat deze zestien ethische voornemens door een enkel voornemen kunnen worden vervangen: het voornemen van ahimsa, geweldloosheid. Wat mij betreft gaat daar nog een voornemen aan vooraf. Dit noem ik het eerste en laatste ethische voornemen. Het komt rechtstreeks voort uit mijn zen-beoefening. Niets of niemand op welke wijze dan ook uitsluiten. Positief geformuleerd, elk levend wezen, elke aspect van mezelf of elke gebeurtenis bekrachtigen.

Je zou kunnen zeggen: dit is de grote twijg die voortkomt uit de drie wortels. Niets uitsluiten. Dat is wat ons wezen in de ruststand, als ik even niets doe, doet: niets uitsluiten. Tenzij ik er weer bij of tussen kom. Maar het meest gangbare van ons wezen, in de diepte is dat het niets uitsluit. Als ik hier zit, vervuld van alle leven, ben ik één grote welkomstdeurmat. Totdat alle patronen en allergieën gaan werken. De grote ethische regel waarin je alles kan samenballen is: niets uitsluiten. Of positief geformuleerd: alles bekrachtigen. Dit is mijn leven, daar hoort alles in. In deze tijd is dat heel wezenlijk. Het gaat hier niet om fundamenteel goed of fundamenteel kwaad, maar de oriëntatie ligt in een andere kwaliteit. Bij het monotheïsme kennen we het onderscheid tussen het goede en het kwade. Bij het boeddhisme ligt de oriëntatie in de diepe, diepe verbondenheid! Het Licht dat alles verbindt, de Dharma’s, alle gebeurtenissen die diepgaand en hier en nu worden verbonden. De oriëntatie is er echt een van verbondenheid, in het Latijn religare.

Student: Als je nu kijkt naar mededogen, waar in relatie tot het boeddhisme veel over wordt gesproken, waar staat dat dan in de rij van voornemens?

Sensei: Heel belangrijk. Karuna wordt vertaald met compassie, mededogen. Maar ze staat hier nergens genoemd, terwijl je wellicht zou verwachten dat het misschien ‘t elfde Grote Voornemen zou zijn. Weliswaar kom je bodhisattva’s als wezens van mededogen tegen maar in de canonieke overlevering van het Mahāyāna ontbreekt Karuna als voornemen. Waarom? In de Wijsheidsteksten van het Mahāyānaboeddhisme wordt karuna enkel vermeld als zijnde het onbelemmerd functioneren van prajna. In mijn opleiding had ik een pandit, een leraar Sanskriet. Ik vroeg hem naar de Sanskrietwortel Karuna. De wortel helpt je een begrip en woord te duiden. Die wortel van Karuna is niet bekend, we kunnen er alleen een omschrijving van geven, zei hij. Ik vroeg hem wat naar zijn idee nou de beste omschrijving zou zijn. Hij zei toen het volgende: Karuna is een zelf vervuld van alle levende wezens, tot overlopen aan toe. Dat overlopen, noemen we Karuna. In christelijke termen: het hart loopt over. Er wordt echter niet ingevuld welke vorm het overlopen heeft. Dat wordt bewust niet gedaan.

Karuna is een intiem verbonden zijn met alle levende wezens. Ze komt hier in mij of in jou samen en daaruit ontstaat vervolgens op natuurlijke wijze de handeling. Prajna functioneert in niet-weten. Er is geen agenda, geen patroon, geen lijstje dat wordt afgewerkt. Het functioneert organisch in dit moment, voortgebracht door alle krachten en niemand die weet wat er precies gaande is en wat er speelt. Daarom wordt in het Mahāyāna niet gesproken over Karuna.

Ze is ook niet te beoefenen. Ze vindt plaats in een individu dat zo empathisch en zo gevoelig is dat de krachten in hem of haar ongehinderd en volop kunnen functioneren. Misschien kan je het tot op zekere hoogte faciliteren. Maar je hebt uiteindelijk geen idee wat er dan gebeurt. Een compassievolle handeling kan van alles zijn, als het maar klopt gegeven de situatie en alle krachten die daarin spelen. Compassie beschouwen we veelal als iemand troosten en geld inzamelen voor een actie. Maar als ik iemand een stomp geef, is dat in de ogen van velen geen compassie. Hoezo niet? Dat ligt er maar net aan welke krachten op dat moment manifest zijn. Karuna kan plaatsvinden als een zeer accuraat overlopen van het systeem, niet omdat ik dat zo nodig wil, maar omdat al die krachten die handeling genereren. Karuna werkt niet buiten mij om, maar met mij als instrument.

Genpo Roshi zei altijd dat de zentraining erop is gericht dat dit lichaam een pijp wordt waardoorheen wijsheid en compassie ongehinderd kunnen stromen. Niemand weet wat er dan gebeurt. Het gaat niet noodzakelijk over love en peace en ook niet over wat ik wil of heb bedacht. Het gebeurt eenvoudigweg. Karuna is niet bedacht, daarom staat het nergens omschreven en wordt het niet vermeld in een ethisch systeem. Karuna is in de zuivere zin niet te doen, het gebeurt. Het is ook niet door inzicht te verkrijgen, het is een levende realiteit vanuit een open en verbonden geest, een systeem dat overloopt. Je wordt bewogen. Wat jou als persoon uiteindelijk niet van je verantwoordelijkheid ontslaat voor wat je doet of denkt, je blijft altijd verantwoordelijk.

Zij daar……

Soms heb ik last van jaloezie. Omdat  ik me bijvoorbeeld met een ander vergelijk. Een ander die een geslaagde baan heeft, of een compliment krijgt, of een flitsende spirituele of artistieke carrière maakt.
Dan merk ik dat het lastig is om écht medevreugde (in het pali ‘mudita’) te voelen. Want hoe moeilijk is het om het niet te proberen te compenseren met iets anders, maar echt blij te zijn dat iemand voorspoed en geluk tegenkomt in zijn/haar leven.
Écht blij zijn voor iemand. Het is m.i niet zozeer iets dat je kunt oefenen, het is meer een toestand waarin je wel of niet kunt verblijven.

Met toestemming overgenomen van http://marjitatekent.blogspot.nl/
Volgens afspraak een donatie gedaan naar NL56TRIO0254668844 ten name van Stichting Wakker Dier te Amsterdam.