…voor inspiratie, levenswijsheid en bezinning

Posts Tagged ‘Dharma’

Het Hart soetra. Deel 2. Filosofisch en religieus

In dit blog wil ik de wijsheidscanon in het perspectief plaatsen van de doctrines van een paar belangrijke boeddhistische scholen ten tijde van het ontstaan van de prajñaparamita literatuur. De wijsheidssoetra’s vinden namelijk voor een niet onaanzienlijk deel hun herkomst in de reactie op en discussie met deze scholen. Het probleem waar de controverse om draaide, kunnen we samenvatten in drie nauw met elkaar verbonden vragen: Wat is ervaring? Wat wordt ervaren? En wie ervaart?

Wat zijn de dharma’s eigenlijk?

Het vroege boeddhisme hield zich al bezig met een psychologische analyse van de ervaring en haar inhoud. Deze was verbonden met de vipasyanameditatie en vond haar neerslag in de abhidharma literatuur. Ervaring is volgens het orthodoxe boeddhisme een stroom van dharma’s die optreden in wederzijdse afhankelijkheid van elkaar. Deze visie sluit een permanent object van ervaring en een permanent subject dat ervaart uit; wat we het zelf noemen is de stroom van dharma’s. De dharma’s werden door het vroege boeddhisme opgevat als elementaire krachten of momentane gebeurtenissen. Hiertoe kunnen we bijvoorbeeld kleuren, geuren, smaken, voorstellingen, gevoelens en gewoontes rekenen, maar geen dingen. Wat we als een ding aanduiden is opgebouwd uit dharma’s. Ook ruimte, tijd, verleden, heden, slaap, voedsel, honger, begeerte, lichamelijk welzijn en ziekte, rijkdom, armoede en schoonheid werden tot dharma’s gerekend. De abhidharma literatuur geeft ons verschillende indelingen van dharma’s, zoals de indeling in dharma’s die aan worden onderhevig zijn of niet (tot deze laatste behoren nirvana en voor sommige tradities ook de ruimte) en dharma’s die gunstig, ongunstig of neutraal zijn voor de bevrijding. Ook de vijf skandha’s (fysieke vorm, sensaties, denken, patronen en gewaarzijn) en de vijf categorieën (lichamelijke vorm, vermogens van waarneming en hun objecten, bewustzijn, psychische processen zoals voelen, herinneren en denken, niet-psychische processen zoals geboorte, vergankelijkheid,  tijd en nirvana) zijn indelingen in dharma’s.

De controverse die aan de basis lag van de prajñaparamita literatuur handelde over de opvatting van de dharma’s. De van de orthodoxe Sthaviravadins afgesplitste Sarvastivadins zagen ervaring ook als een stroom van dharma’s die causaal met elkaar verbonden zijn maar ze voegden daar een metafysische vraag aan toe, namelijk wat zijn de dharma’s wezenlijk? In het beantwoorden van deze vraag gaat de strikt psychologische analyse van de ervaring die we in het oude boeddhisme tegenkomen over in metafysica. Volgens de Sarvastivadins zijn de dharma’s eeuwig existerende entiteiten, “dragers” of substanties die momentaan in de fenomenale wereld functioneren. Aan deze visie ontleent de secte haar naam: sarva-asti-vadins, “de volgelingen van de visie dat alles is (sarva asti)”. Het realisme van deze traditie komt overeen met de oude atoomtheorie van de Westerse natuurwetenschap: de dharma’s zijn de laatste substanties, die in en op zichzelf bestaan. De dharma’s waaruit bijvoorbeeld een tafel is opgebouwd zijn werkelijk, ze bestaan substantieel en zijn in principe kenbaar.

Nog een andere afsplitsing van de Sthaviravadins, de Sautrantika’s stelden dezelfde metafysische vraag maar formuleerden een andere antwoord. De dharma’s waaruit onze ervaring bestaat zo poneerden zij, hebben slechts een ogenblikkelijk bestaan (ksana) en volgen elkaar op (samanantara). Ze bestaan in het éérste, niet conceptuele moment van onze ervaring, dus voorafgaand aan de gedachte of de reflectie en zijn derhalve onbenoembaar en onkenbaar. Alles wat we benoemen en kennen is conceptuele constructie en niet de werkelijke dharma. Zo is een tafel een gedachteconstructie; de realiteit van de tafel (de dharma’s waaruit de ervaring van de tafel is opgebouwd) is een ogenblikkelijk iets dat voorafgaat aan het concept en de gedachte. Ofschoon onnoembaar en onkenbaar is er in de stroom van dharma’s toch wel degelijk iets, te vergelijken met het Kantiaanse ding an sich dat substantieel bestaat.

De kritiek van de prajñaparamita literatuur op deze beide tradities betreft het feit dat zij het vitale moment in de Boeddha’s bevrijdingsleer, namelijk de ervaring van de non-substantialiteit negeren en via de achterdeur toch weer een funderende substantie binnen halen. Al ontkennen beide scholen het bestaan van een permanent object dat wordt ervaren en een permanent subject dat ervaart, er is volgens hen in het ervaren zelf toch weldegelijk iets dat substantieel bestaat. Precies dit iets blokkeert het bevrijdende inzicht in ons eindige bestaan. De prajñaparamita soetra’s wilden de terugkeer bewerkstelligen naar de fysieke, onmddellijke ervaring van de realiteit, welke een grondeloze ervaring is, een ervaring van de non-substantialiteit. Het is immers precies zoals het is, zoals het in afhankelijkheid van gegeven condities optreedt, precies zo zonder dat er “iets”, wat dan ook, in of achter ligt. Het is onmogelijk te beweren dat iets (een dharma) is of dat iets niet is, want wat we ervaren is het product van bepaalde condities en is, zoals het beeld in de spiegel, zonder substantie, onbepaald, zonder eigen bestaan. Over wat een tafel is kunnen we geen zinnig woord zeggen, zelfs niet dat het uit onkenbare, ogenblikkelijke dharma’s is opgebouwd (hetgeen zelf overigens óók een gedachteconstructie is!) Dit “geen zinnig woord kunnen zeggen” wordt uitgedrukt met de aanduiding sunyata, ‘onbepaaldheid’, dat in prajñaparamita literatuur als een tegengif tegen de metafysische speculaties van de Sarvastivadins en de Sautrantika’s wordt ingezet.

Op deze radicale terugkeer naar de onmiddellijke ervaring van de werkelijkheid die in de prajñaparamita literatuur werd betracht volgde overigens óók een reactie, namelijk van de Yogacara- of Vijñanavadaschool. Deze Mahayana traditie vond het te karig om de onmiddellijke ervaring aan te duiden met ‘sunyata’. Zij stellen: “wat we ervaren is niets anders dan bewustzijn (vijñana, of citta)”. Enkel bewustzijn bestaat en functioneert, het object van de ervaring en het subject dat ervaart zijn slechts illusies voortkomend uit ons onderscheidende denken.

De religieuze context

De prajñaparamita literatuur is enerzijds een deconstructie van metafysische tendenzen binnen het Indiade boeddhisme en anderzijds een uitdrukking van prajña, de onmiddellijke, niet substantiële ervaring van de realiteit zoals ze is. Met deze soetra’s keerde het boeddhisme van de metafysische uitstapjes terug naar de Boeddha’s oorspronkelijke zicht op de werkelijkheid. Dit zien is niet in filosofische systemen uit te drukken. Een methode die we thans in het Westen “deconstructie” noemen (de “ontmanteling” van metafysisch geladen concepten), maar ook poëzie en poëtische beschrijvingen werden de stijlmiddelen die het oorspronkelijke zicht dienden uit te drukken en eventueel te genereren. De prajñaparamita literatuur is dus méér dan een historische canon en een groep kritisch-strategische teksten. Ze is de expressie van het onverwoordbare en onkenbare zien van de werkelijkheid zoals ze is.

Uit deze non-substantiële ervaring die door elk concept en elke metafysische speculatie heen breekt vloeit die andere fundamentele kracht binnen het Mahayana boeddhisme voort: karuna. Karuna zouden we kunnen vertalen als “vanuit een diepe verbinding gevoelde solidariteit” of “een hart vervuld van al wat leeft tot overlopen aan toe”, dat beantwoordt aan de roep van al wat leeft. Karuna heeft de implicatie van het tot bloei laten komen van wat zich aandient. Het paradoxale van de ervaring van non-substantialiteit is, dat we zien, dus ons diepgaand realiseren dat er uiteindelijk niets meer is dan deze concrete, dagelijkse realiteit. Een realiteit waarin we worden geboren  en sterven, ziek worden en oud, vreugde kennen en lijden, oorlog voeren en de liefde bedrijven, zorgen en haten. Uiteindelijk is er slechts deze dagelijkse werkelijkheid omdat er niets in of achter deze realiteit ligt. Uiteindelijk zijn er slechts de verbindingen die we hebben met al wat leeft en dat van ons vraagt te mogen leven.

De prajñaparamita literatuur is een expressie van deze twee fundamentele en onlosmakend met elkaar verbonden aspecten van ons bestaan: de lijfelijke en onmiddellijke ervaring van wat is en het beantwoorden aan de roep van de ander. Het eerste aspect doet al onze concepten en het “meesterconcept” Ik oplossen in de volheid of de intensiteit van de ervaring: we worden van de ervaring doordrongen, doorboord. Het tweede aspect van ons bestaan doet ons gebruik maken van onze concepten en ons individuele bestaan ten bate van de ander. Steeds weer echter wijst de prajñaparamita literatuur ons erop dat deze beide aspecten van ons bestaan onbereikbaar zijn. Waarom onbereikbaar? Omdat we ze reeds léven. Ons leven IS volgens de prajñaparamita soetra’s niets anders dan de onophoudelijke beoefening en uitdrukking van prajña en karuna. Hoe? Door ons leven te leven!

De gelofte die de bodhisattva aflegt – en die hem of haar als een bodhisattva bekrachtigt – is de hartstochtelijke wens dat alle levende wezens bewust mogen worden van de bovengenoemde twee aspecten van hun bestaan. Het prajñaparamita Hart soetra dat we in het hierop volgende blog bespreken, kunnen we als de concretisering van deze gelofte beschouwen.

Wordt vervolgd.

Linji, de lijfelijke taal van het sacrale (deel 1)

Hier volgt een vertaling van roshi Maurice Knegtel van enkele juweeltjes uit het werk van de Chinese Zen Meester Linji.

De drie lichamen van de Boeddha (dharmakaya (essentie), nirmanakaya (fysieke lichaam), sambhogakaya (symbolische lichaam) ) zijn volgens mijn vaste overtuiging slechts schaduwen. O, eerbiedwaardige volgelingen van de Dao! Jullie moeten de mens (jen) herkennen die met deze schaduwen speelt en hem zien als de bron van alle Boeddha’s en de toevlucht voor de volgelingen van de Dao, waar zij zich ook mogen bevinden.

Het is noch je fysieke lijf, noch je maag of lever of nier en ook is het niet de lege ruimte die de Dharma onderwijst en ernaar luistert.

Wie is het dan die dit alles ziet? Het is de Ene die vlak voor je staat, in volle aanwezigheid, in een ondeelbare vorm en in eenzame schittering. Deze Ene weet hoe hij moet spreken over de Dharma en hoe hij ernaar moet luisteren.

Als je dit kunt zien, verschil je op geen enkele wijze van de Boeddha en de Voorgangers. De Ene die weet wordt door de tijden heen nooit onderbroken. Hij is overal waar onze ogen waarnemen. Slechts door onze affectieve beperkingen wordt de intuïtie onderschept; slechts door onze verbeelding is de werkelijkheid onderhevig aan differentiatie. Daarom gaan we, lijdend onder een verscheidenheid aan pijnen, over naar de drievoudige wereld. Naar mijn mening is er niets dieper dan deze Ene en is het door deze Ene dat een ieder van ons bevrijd kan worden.

O, volgelingen van de Dao! Jouw aanwezigheid (xin) is vormloos en doordringt de tien kwartieren. Met de ogen is ze ziende, met de oren is ze horende, met de neus ruikt ze geuren, met de mond spreekt ze, met de handen grijpt ze, met de benen loopt ze rond.

O, volgelingen van de Dao! De Ene die nu vlak voor je staat, in schittering en eenzaamheid en die in volle aanwezigheid luistert naar dit spreken over jouw bestaan, deze mens (jen) draalt nergens, waar hij zich ook bevindt; hij gaat door de tien kwartieren, hij is in de drievoudige wereld zijn eigen meester. Hij gaat binnen in alle toestanden, onderscheidt alles, hij kan niet worden verdreven van wat hij is.

Hij kan in een gedachten-ogenblik door de Dharma-wereld heen dringen. Wanneer hij een Boeddha ontmoet, spreekt hij op de wijze van een Boeddha; wanneer hij een Voorganger ontmoet, spreekt hij op de wijze van een Voorganger; wanneer hij een arhat (onthechte mens) ontmoet, spreekt hij op de wijze van een arhat; wanneer hij een hongerige geest ontmoet, spreekt hij op de wijze van een hongerige geest.

Hij kan in alle richtingen gaan, door elk land zwerven en alle wezens onderwijzen en toch uit geen enkel gedachten-ogenblik afwezig zijn. Hij gaat overal, blijft zuiver, ongedefinieerd, zijn licht dringt door in de tien kwartieren en de tienduizend dingen zijn van een zoheid.

Wat is jouw Dharma?

Hoe leef je wat je ten diepste bent?

Ter gelegenheid van Gertjan Sunyata-Sunyata Mulder Sensei’s Dharma-transmissie

Op ons geestelijke pad herinneren we onszelf totaal anders dan wie we denken wie we zijn. Wie we zijn komt gaandeweg ons zelfonderzoek in een volstrekt ander licht te staan door de realisatie van ons ware zelf. Ons ware zelf is het zelf dat echt is, dat we aan den lijve ervaren en niet iets, wat we van onszelf hebben gemaakt.

De realisatie van ons ware zelf is een numineuze ervaring, zoals Tjeu van den Berk het in navolging van C.G. Jung heeft genoemd in zijn boek ‘Het numineuze’ (Uitgeverij Meinema, 2005). We kunnen ook zeggen: ze is een mystieke ervaring, een non-duale ervaring, of een sacrale ervaring, een ervaring van het gans andere, voorbij mijn willen en weten, een ‘buitenplaats’ (Grieks: sak) waar ik nooit bij kan.

Wat realiseren we ons als we onszelf ten diepste ervaren, zonder de vervormingen van ons intentionele bewustzijn, van onze aanduidingen, ons denken, onze voorkeuren en gevoelens? Wat we ons dan realiseren, dat kunnen we niet zeggen. We weten het niet. Woorden keren ervan terug, ideeën schieten eraan voorbij, het ontglipt aan onze kenvormen. Ik weet niet wat ik ten diepste ben.

Maar als ik aan dit niet weten voorbij ga, dan kan ik weldegelijk uitdrukking geven aan de realisatie van mijn ware zelf. Die uitdrukking is mijn ware zelf niet, zoals de wijzende vinger niet de maan is. Die uitdrukking is mijn ware zelf niet, het is de realisatie van een aspect van mijn ware natuur. Wat ik me realiseer, is slechts een facet, een kant van de veelzijdige diamant die ik ten diepste ben.

Drie aspecten van mijn ware natuur

Naast Shitou ‘Wat in het blikveld verschijnt, dat is de Weg’ Xiqian (700 – 790), schrijver van de Sandokai, ‘De identiteit van veelheid en eenheid’, is Mazu ‘Meester Paard’ Daoyi (709 – 788) historisch gezien een van twee grondleggers van Zen in China. De latere twee stromingen van Zen, de Rinzai en de Soto, vinden in deze Meesters hun oorsprong. Bij Meester Mazu, die ging als een os en loerde als een tijger en wiens uitgestoken tong zijn gehele neus bedekte, komen we drie belangrijke aspecten van de realisatie van onze ware natuur tegen in de volgende drie anekdotes. Overigens zijn deze anekdotes weer pregnante expressies van Mazu’s Dharma, zijn hoogst eigen wijze waarop hij leefde wat hij ten diepste was.

Eerste anekdote. Op een dag vergezelde Baizhang zijn leraar Mazu tijdens een wandeling. Een vlucht wilde ganzen vloog juist voorbij. Mazu vroeg: ‘Wat is dat?’ Baizhang antwoordde: ‘Wilde ganzen’. Mazu vroeg: ‘Waar zijn ze heen gevlogen?’ Baizhang antwoordde: ‘Ze zijn al weg.’ Mazu pakte Baizhang bij zijn neus en draaide deze zo hard om, dat de laatste het uitschreeuwde van de pijn.  Mazu vroeg: ‘Hoe kun je zeggen dat ze zijn weggevlogen, terwijl ze al die tijd hier zijn geweest?’ Toen Baizhang deze woorden hoorde ontwaakte hij.

Deze anekdote drukt de fundamentele verbondenheid en intimiteit met alles wat is als een aspect van mijn ware zelf uit. Dit is expliciet het mystieke aspect van mijn ware natuur, het numineuze bij uitstek. Niets is gescheiden van mijn aanwezigheid in dit moment. Alles wat zich voordoet, verschijnt in mijn aanwezigheid, hier, in dit beperkte lijf. Er is geen buiten en geen binnen, geen komen, geen gaan, geen gans, geen geluid en niemand die hoort, er is alleen maar ‘Gak! Gak!’

Tweede anekdote. Op een dag toen Feng een zware kruiwagen voortduwde zat Mazu met uitgestrekte benen op de weg. Feng vroeg: ‘Zou de eerwaarde zijn benen willen intrekken?’ Mazu antwoordde: ‘Wat eenmaal is uitgestrekt, wordt niet ingetrokken.’

Feng zei: ‘Wat eenmaal in beweging is gezet, kan niet worden gestopt’ en hij reed met de zware kruiwagen over de benen van Mazu. Met gewonde benen ging Mazu terug naar de zaal van het onderricht, greep een bijl en sprak: ‘Degene die zojuist de benen van deze oude monnik verwondde komt naar voren.’ Feng kwam te voorschijn en strekte zijn nek uit voor Mazu. Mazu legde de bijl weg.

Deze anekdote drukt de indringende realisatie uit dat dit het is, deze uit diepe karmische sporen geweven vleesjas is alles wat er is. Alles komt samen in wat ik ben, precies zoals ik dat ben, zoals ik dat opgetreden in afhankelijkheid van alle condities die mijn leven bepaalden ben geworden. Amor fati: wat eenmaal in beweging is gezet, kan niet worden gestopt. We rijden voortdurend over de benen van anderen heen. Dat is tragisch en we kunnen ons er maar beter van bewust zijn en ervoor gaan staan: ‘Ja, Meester, hier ben ik, ik kan niet anders.’ Met deze zo concrete karmische vleesjas heb ik het te doen, dit is het enige instrument in handen van alle dharma’s.

Derde anekdote. Meester Wu-yeh van Fen-chou kwam bij Mazu in de leer. Mazu sloeg hem gade met zijn knappe verschijning en zijn stem als een klok. Daarop sprak hij: ‘Wat een indrukwekkende Boeddha-hal en er is geen Boeddha in te vinden!’ Yeh viel op zijn knieën en vroeg: ‘De geschriften van de Drie Voertuigen begrijp ik in grote lijnen. Ik hoor voortdurend spreken over de Zen leer “Jouw aanwezigheid is de Boeddha” en daar begrijp ik niets van.’ Mazu sprak: ‘Juist de aanwezigheid die het niet kan begrijpen, die is het, en verder is er niets anders.’ Yeh vroeg: ‘Welke is dan de bekrachtiging die de Meester Patriarch uit het Westen in het geheim overleverde?’ Mazu antwoordde: ‘Eerwaarde, wat maak je je druk! Ga nu maar weg en kom een andere keer terug.’ Yeh maakte aanstalten om naar buiten te gaan. Toen riep Mazu: ‘Eerwaarde!’ Yeh draaide zijn hoofd om. Mazu vroeg: ‘Wat is het?’ Yeh ontwaakte en maakte een volle buiging. Mazu sprak: ‘Jij dwaas, waarom buig je?’

Deze derde anekdote brengt in herinnering dat niet ik het ben die mijn hoofd omdraait en reageert, maar dat er iets anders door me heen werkt. Ik kom altijd te laat. Ik arriveer als de handeling al heeft plaatsgevonden, het geluid reeds heeft geklonken, de gedachte is gepasseerd. De ander en al het andere zijn al binnen nog voordat ik ‘Ik’ kan zeggen. Iets gaat zijn gang en ik ben het niet. Precies dit is mijn ervaring van het sacrale, het ‘gans andere’ bij uitstek en een derde aspect van mijn ware zelf.

Op basis van deze drie aspecten van mijn ware natuur, wat is nu mijn Dharma? Hoe leef ik wat ik ten diepste ben? Op welke wijze druk ik mijn ware zelf uit?

Integrale zen

Integrale zen: mijn dagelijkse activiteit is meditatie. Ik druk het uit in alles wat ik doe, op elke plek waar ik ben en in elke relatie die ik aanga. Dus altijd midden in de samenleving, op de werkplek, in het opvoeden van de kinderen, in mijn jachtige gang door de grootstad, zonder extra’s. Dit is dus op geen enkele wijze zichtbaar voor anderen, het heeft weinig religieus of geëngageerds, ik kan er niets aan ontlenen. Voor mezelf is het eindeloze oefening, ik zal telkens weer terug moeten keren uit mijn bevangenheid en de zuigende werking van mijn diepe karmische sporen naar mezelf, mijn aanwezigheid, de werkvloer waar de werkelijkheid werkt. Hoe ik dat doe, dit terugkeren naar mezelf, is hoogst persoonlijk en werkt alleen voor mij. Voor mij is dit auditief waarnemen. Ik keer on the spot terug naar wat ik hoor en wat hoort en ben onmiddellijk terug bij mijn ware zelf. Voor anderen kan het kijken, ruiken of aanraken zijn, een terugkeer naar de ademhaling of de onderbuik, of het kunnen energetische oefenen zijn, zoals stevig staan met beide voeten op de grond, of het rechten van de rug, openen van de borst en in de gegeven situatie fysiek aanwezig zijn.

Initiatie

Initiatie: mijn dagelijkse leven is het uitoefenen van aspecten van mijn ware natuur. Om te leven wat ik ten diepste ben, moet ik gaan staan voor wat ik ten diepste ben. Dit doe ik in initiatie rituelen. Het eerste initiatie ritueel waarin ik dit doe is Jukai, het ontvangen van de tien voornemens die me eraan herinneren wie ik werkelijk ben. Een tweede initiatie is een verdieping hiervan, Shuke, het onvoorwaardelijk leiden van mijn leven precies zoals het is. Een derde initiatie is Shiho, de bekrachtiging van mijn leven zoals het is.

In het ritueel zeg ik ten overstaan van mijn geliefden en mensen met wie ik samen deze weg ga wie ik ten diepste ben: de Boeddha, de altijd wakkere aanwezigheid, de Dharma, alles wat in die wakkere aanwezigheid verschijnt en de Sangha, de orde der dingen in zowel de ruimte als de tijd. Ik krijg een rakusu, de verkleinde vorm van het kleed van de Boeddha, ‘het lichaam van de Boeddha’, ter herinnering. Elke keer als ik de rakusu omdoe, herinner ik mezelf eraan wie ik werkelijk ben.

Maar ik neem me bij mijn ‘doorgang’, hetgeen een initiatie feitelijk is, ook bepaalde zaken voor die ik vanaf dat moment voornemens ben uit te oefenen, in praktijk te brengen. De zaken die ik me voorneem zijn aspecten van mijn ware zelf, zoals ik deze wellicht heb gerealiseerd. Zo is bijvoorbeeld ‘niet doden’ een eindeloze oefening, die me eraan herinnert dat ik fundamenteel en intiem verbonden ben met alles wat leeft. Zo is ‘niet nemen wat me niet is gegeven’ een eindeloze oefening, die me eraan herinnert dat mijn ware natuur onbeperkt is en ik feitelijk een vanuit een overvloed leef en geen tekort. Zo is ‘geen schadelijke verdovende middelen gebruiken’ een eindeloze oefening, die me eraan herinnert dat ik feitelijk altijd wakker ben, het oog slaapt nooit. En ‘niet liegen’ is een eindeloze oefening, die me eraan herinnert dat ik leef vanuit de enige realiteit die is, maar die ik nooit zal kunnen aanduiden, uitspreken, kennen of als ‘waar’ zou kunnen bestempelen.

Incarnatie

Incarnatie: het licht laten doordringen tot in elke porie van mijn huid. Om de Dharma in mijn leven zich vrijelijk te laten uitdrukken, moet ze vrijelijk beschikking hebben over alle kwaliteiten en patronen waaruit mijn leven is geweven. Mijn vleesjas moet niet te strak zitten om vrij te kunnen functioneren. Dit betekent dat emoties, wilsafecten, afkomst, verleden, mijn diepliggende karmische sporen in het licht moeten komen, zodat dat ik weet dat ze er zijn en er vrijelijk gebruik van kan worden gemaakt. Zolang emoties onder de grond zijn gestopt en patronen in het donker functioneren als een guerrilla, beperk ik mezelf en ben ik een gehandicapte Boeddha. Pas als ik mijn individuele bestaan in al zijn aspecten en facetten heb aangenomen en daarvoor volledig en diep heb gebogen, is de Dharma in staat vrijelijk gebruik te maken van deze unieke vleesjas waarmee het in de wereld staat. Dan zijn al mijn kwaliteiten ‘verlichte kwaliteiten’, afgestemd op en in dienst van de situatie. Daar werkt het ‘gans andere’ ongehinderd en onbeperkt door me heen: iets gaat zijn gang en ik ben het niet. Mijn leven is een pijp om de Dharma doorheen te laten stromen.

Het in het licht laten treden van mijn emoties en diepliggende patronen betekent oefenen, oefenen, oefenen. Oefenen met Jungiaanse handvatten zoals opstellingen en energetisch werk. Oefenen met Tibetaanse technieken om geperverteerde emoties zoals angst, in de geperverteerde vorm van agressie, mezelf geheel ten deel te laten vallen en tot in elke porie van mijn lichaam te ervaren, tot het moment waarop ik angst ben geworden, niets dan angst, enkele en alleen deze open en verlichte energie. Pas dan ben ik innerlijk vrij om angst in elke situatie te laten opkomen en te laten werken voor mij, in plaats van blind gedreven te worden door de geperverteerde angst in de vorm van agressie.

Uitgaande van jouw herinnering aan jouw ware natuur, die in niets verschilt van mijn ware natuur, wat is nu jouw hoogst persoonlijke en volstrekt unieke uitdrukking van wie je werkelijk bent? Ofschoon de Dharma noch van jou is, noch van mij, heb ik je mijn Dharma gegeven en heb jij die schier twintig jaar lang ontvangen. Nu vraag is je Shunyata-Shunyata Sensei, wat is nu jouw Dharma?

PS Het Sanskriet begrip Dharma is een begrip met een rijke betekenis. De beperkte betekenis van het woord Dharma is ‘onderricht, leer’, maar ook ‘Weg’ en ‘Wet’. De betekenis van het woord dharma’s is ‘dingen’, zowel de zogenaamd levenloze als de levende dingen. De bredere betekenis van het woord Dharma is ‘datgene wat door me heen stroomt’, ‘iets gaat zijn gang’. Daarmee is mijn Dharma mijn karma, maar valt het er niet mee samen!

Vanaf woensdag 19 januari 2022 leidt Maurice Genko Knegtel Roshi een stilteretraite in de bossen van Eerbeek. Voor een mooi begin van het nieuwe jaar, zie: https://izen.nl/izen-intensive/

Het Avatamsaka soetra. Door het knippen van de vingers.

Sudhana vraagt de Bodhisattva Maitreya om de Toren te openen en hem binnen te laten. De Bodhisattva treedt naar voren en knipt met zijn vingers en kijk, de deur gaat open! En welk een schouwspel wordt hem geopenbaard! De vertaling van het fragment die nu volgt is de meest accurate expressie van de non-duale ruimte (de eenheidservaring) die ik ken. De Toren is metafoor voor jouw leven als bodhisattva, dat paradoxale dubbelwezen. In de zelfvergeten activiteit van het knippen van de vingers opent de Toren en wordt een inzicht verschaft in Sudhana’s vraag: ‘Wat is verlichting?’

‘De Toren is wijds en uitgestrekt als de hemel. De Toren is versierd met banieren, juwelen, parelkettingen, gouden draden, spiegels, spitsbogen, pilaren, wolken van kostbare kleding, gouden bananenbomen, beelden van ontwaakten en zingende vogels. Binnen de Toren ziet hij honderdduizenden andere torens, eveneens prachtig versierd. Ook deze zijn weids en eindeloos uitgestrekt als de hemel en stralen in alle richtingen. Toch hinderen de torens elkaar niet in hun verschijning. Ze zijn duidelijk van elkaar onderscheiden in al hun karakteristieken, terwijl ze zich harmonieus in elkaar weerspiegelen, elke toren individueel en alle torens collectief. Er is een volkomen vermenging in een natuurlijke orde. Sudhana wordt overweldigd door vreugde en ontzag en hij buigt zijn lichaam in alle windrichtingen.’

‘En op het moment dat hij buigt, neemt hij door de kracht van Maitreya zichzelf waar in al die torens en in elke toren individueel, terwijl alle torens in een toren zijn bevat en elke toren alle torens bevatten. In een van de torens ziet hij hoe Maitreya voor het eerst intens verlangt naar het volledige ontwaken (bodhicitta). In een andere toren ziet hij Maitreya geabsorbeerd in de Samadhi van liefde (maitra), vandaar dat hij zijn naam, Maitreya, ‘De Geliefde’ kreeg. In een andere toren ziet hij Maitreya de paramita’s beoefenen, de tien stadia van het bodhisattva-pad doorlopen en hoe hij de leer van de Boeddha onderhoudt. Hij ziet hoe Maitreya zich de waarheid realiseert dat alle dingen ongeboren zijn. In weer een andere toren ziet hij hoe Maitreya door een soeverein vorst wordt verzocht zijn volk te begeleiden in het beoefenen van de tien Mahayana voorschriften. Sudhana ziet het rijk van de doden in een andere toren verschijnen, waarin de bodhisattva een groot licht uitstraalt dat alle levende wezens bevrijdt van de pijn van alle hellen. Hij ziet de bodhisattva in de wereld van de hongerige geesten (de preta’s), die hij laaft met voedsel en drank om hun intense lijden te verzachten. Hij ziet de bodhisattva in het rijk van de beesten, die hij traint met verschillende middelen.’

‘Sudhana hoort alle onderrichten van de Boeddha melodieus uit elke porie van de huid van alle bodhisattva’s komen. Hij ziet de Boeddha’s omringd door hun gemeenschappen, hij ziet de verschillende plaatsen van geboorte, hun families, hun lichaamsvormen, hun leeftijden, kalpas, landen, namen, onderrichten van de Dharma, en hun begeleiden en ondersteunen van alle wezens.’

De toren van Maitreya

In de Boeddha’s samadhi verschijnt Sudhana, die in zijn pelgrimage onder leiding van Manjusri Bodhisattva (van wijsheid), meer dan vijftig leraren bezoekt met de vraag ‘Wat is verlichting?’ (Of: Wat is dit? Wie ben ik? Waar kom ik vandaan? Waar ga ik heen?) De allerlaatste leraar die hij bezoekt is Samantabhadra Bodhisattva, die hij uiteindelijk zelf wordt, maar daarvoor bezoekt hij eerst Maitreya Bodhisattva, die in Vairocana toren verblijft. Mahavairocana Boeddha, de Zon Boeddha, de ‘bron van alle Boeddha’s’, is DE Boeddha van de Gandavyuha. In het betreden van de toren, betreedt hij de onmiddellijke ervaring van het Wat?, het Wie?, het Waar? en het Waarheen?

‘Dit is de verblijfplaats van degenen die een kalpa (eon) in alle kalpa’s laten binnengaan en alle kalpa’s in een kalpa; die een land (kshetra) in alle landen doen binnengaan en alle landen in een land, zonder ook maar een land zijn eigenheid te ontnemen; die een dharma in alle dharma’s laten binnengaan en alle dharma’s in een dharma, zonder er ook maar een te vernietigen; die een wezen (sattva) in alle wezens doen binnengaan en alle wezens in een wezen, terwijl elk zijn eigen individualiteit behoudt; die ervaren dat er geen dualiteit is tussen een Boeddha en alle Boeddha’s en tussen alle Boeddha’s en een Boeddha; die alle dingen in een gedachte-moment (ksana) doen binnengaan en die alle landen bezoeken door een gedachte te laten oprijzen; die zich manifesteren waar er wezens zijn.’

‘Dit is de verblijfplaats van degenen die, ofschoon ze zelf reeds bevrijd zijn, zich in deze wereld manifesteren om anderen te laten rijpen; die, terwijl ze niet wijken van hun eigen verblijfplaats, overal heengaan om de orde der dingen in alle Boeddha-landen te bekrachtigen; die, terwijl ze de voetsporen van alle Tathagatha’s volgen, niet gehecht raken aan het concept Boeddha, die, terwijl ze alle soorten van gedachten binnengaan, toch volkomen vrij daarvan zijn; die, terwijl ze een duidelijk onderscheiden lichaam hebben, geen dualistische, egocentrische gedachten hebben, die, terwijl ze begiftigd zijn met een lichaam uit de Lokadhatu, ze niet zijn onderscheiden van de Dharmadhatu; die, terwijl ze het verlangen hebben door alle tijden die in het verschiet liggen heen te leven, toch vrij zijn van de gedachte van duur; die, terwijl ze zichzelf manifesteren in alle werelden, toch geen haar breed zijn verwijderd van de plaats waar ze verblijven (deze toren).’

‘Dit is de verblijfplaats van degenen die zichzelf vermaken waar alle dingen ongeboren zijn en toch niet verblijven in het ongeborene der dingen; die verblijven in de wereld waar de keten van oorzakelijkheid regeert, maar door de dingen in de wereld niet bevangen zijn; die de vier onmetelijkheden beoefenen, maar niet worden geboren in de wereld van vorm vanwege hun verlangen alle levende wezens te laten rijpen; die de vier vormloze samapattis beoefenen, maar niet worden geboren in de wereld van geen-vorm vanwege hun verlangen alle levende wezens te dienen met een groot hart; die samatha en vipasyana beoefenen, maar omdat ze alle levende wezens willen ondersteunen zelf geen ontwaken en bevrijding realiseren; die upekha (gelijkmoedigheid) beoefenen, maar niet gelijkmoedig zijn jegens wereldse zaken; die karma en hartstochten beheersen en toch in het belang van het rijpen van alle levende wezens onderhevig zijn aan karma en hartstochten; die zelf voorbij alle wegen van bestaan zijn en toch al die paden betreden in het belang van het disciplineren van alle levende wezens; die compassie beoefenen maar zich conventionele vriendelijkheid niet ontzeggen; die vriendelijkheid (metta) beoefenen maar gehechtheden niet hebben opgegeven; die vreugdevol zijn maar lijden aan het lijden van levende wezens; die alle voornemens van het achtvoudige pad beoefenen maar niet zoeken naar de opheffing van duhkha. Voorwaar, dit is de verblijfplaats van wezens begiftigd met zulke kwaliteiten.’

Als basistekst voor mijn vertaling heb ik het ‘palmblad manuscript’ van de Royal Asiatic Society in Londen gebruikt, folio 247b en verder, waar ik toegang toe had via mijn Sanskriet leraar destijds, de Indiase pandit Pran Paul, DE specialist op het gebied van Avalokitesvara (Kanzeon bodhisattva). Wordt vervolgd.

Alles heeft met alles te maken

Teisho’s uitgesproken door Maurice Genko Knegtel Roshi tijdens de Izen intensive 2019 in Eerbeek. Deel 4.

Alles heeft met alles te maken. Neem de service, de boeddhistische dienst. De service biedt een prachtige herinnering aan de oorspronkelijke harmonie, de eenheid, als iedereen in elke positie aanwezig is, vol overgave. Dan ervaart iedereen in de groep, de totaliteit van de groep, die zich weer uit in jouw handelen en recitatie. Vorig jaar behandelden we tijdens de Izen intensive het leven, werk en de teksten van zenleraar Bankei, en we spraken over de aandacht voor het Japanse ritueel, de ceremonie en de service. Op de derde ochtend van onze retraite toen, tijdens de service met het buigen en wierook offeren, werd ik volledig bewogen door de groep. Dat is een heel bijzonder ervaring. De groep stond daar te offeren, ikzelf deed niets. Datzelfde kun je ervaren met de bellen slaan, het voorzingen door de ino enzovoort. In je positie ben je dan zo compleet aanwezig, dat alles samenkomt in die ene positie. Niet de ino zingt, maar de hele groep reciteert bij monde van de ino. Het brengt in herinnering het spanningsveld tussen individu en eenheid. De ino is de ino als individu en tegelijkertijd drukt de hele groep zich in en door de ino uit. Hoe bijzonder! Dit uitzonderlijke fenomeen kun je op deze manier ervaren, in de service, aanwezig en afgestemd. Er is enige oefening voor nodig maar het is vooral wezenlijk dat mensen hun positie innemen, daadwerkelijk belichamen.

Als alles samenvalt, weet je ook wat service betekent, waar de boeddhistische dienst voor staat. Het is geen poppenkast met Boeddhabeelden. Service is de uitdrukking van wat je werkelijk bent, de diepe verbondenheid met alles op jouw plek, in jouw mind, jouw shin. Daarnaast is de service in elk ritueel een expressie van datgene wat ten diepste van binnen wordt gevoeld, maar niet onder woorden kan worden overgebracht. In de rituele handelingen kan dat tot expressie komen, in het buigen, in het reciteren, in de eenheid die in het individu tot uitdrukking komt. Je kunt daarin ineens worden getroffen door een detail, een beweging, het buigen, de wijze waarop we de boekjes vasthouden, het reciteren , en je ineens realiseren: dit gaat over mij!

In de service kun je ook de stuurman, het ‘ik’ tegen komen, die zegt:’ Raar gedoe, Japanse toestanden. Dat is niet van onze cultuur. Buigen voor een beeld, die tijd hebben we toch wel gehad!’ Ken je het La Ligna-poppetje van de Italiaanse cartoonist Osvaldo Cavandoli ? Die heeft dat stemmetje dat voortdurend van alles bij ons influistert, bijvoorbeeld:’ Ik ga niet op zo’n rare manier die zendo binnen. Ik ga op mijn eigen manier lopen.’ De oefening daarin is om dat stemmetje in ons hoofd op te merken en te zeggen: ‘We parkeren jou even.’ En vervolgens ga je door met de dienst, met het buigen en reciteren. Je leert zien wat opkomt en ontdekt het patroon daarin. De oefening is om het niet leidend te laten zijn. Wat leidend is, is wat hier en nu, precies hier en precies nu, herinnerd dient te worden. Hetzelfde geldt voor de wijze waarop je de zendo binnenkomt. Je komt binnen, het stemmetje komt op en je zegt: ‘Ik hoor je maar het is nu even niet relevant.’ En je loopt in aanwezigheid de zendo in.

De opbouw hier is kunstmatig. Elk onderdeel van deze kunstmatige setting heeft een functie. We nemen de moeite om dit op te bouwen, de afhangende doeken, het Boeddhabeeld, de kussentjes en mensen gaan hier vrijwillig afzien, vijf dagen lang. Alles is bedoeld om je iets anders dan je eigen voorkeur en je eigen oordeel in herinnering te brengen. Er is zoiets als: mijn weg. Mijn eigen ding doen. En er is het fenomeen dat de groep als totaliteit zich tot uitdrukking brengt, bijvoorbeeld in de stem van de ino, in zijn unieke stem. Dat is totaal iets anders dan ‘mijn eigen ding doen’. De harmonie drukt zich uit in het instrument dat de ino is, op diens specifieke, unieke manier. Als ik in de service mijn eigen ding doe, ben ik een dissonant. Maezumi zegt: ‘The secret, the key to this harmony – de eenheid die zich op unieke wijze in ieder van ons uitdrukt – is simply to be selfless.’ Ieder van ons is een spiegel waarin de Boeddha zich weerspiegelt en in ieder van ons, in elke individuele spiegel, spiegelt ook weer ieder ander zich. Dat is hier feitelijk aan de gang. Ieder van ons bevindt zich in ieder ander, in een totaliteit en als een individu en tezamen brengen we dat in elk van ons tot expressie. Zo dragen we elkaar. Mijn individuele meditatie wordt door de groep en door ieder ander gedragen. Alles bevat alles in een perfecte harmonie. Alles heeft zijn juiste plek. De narigheid begint als ik er iets anders van maak dan wat het is. ‘To be selfless’, zegt Maezumi. ‘It always comes back to this point: if you are selfcentered you spoil everything. But if you are selfless, everything goes smooth.’

Ziehier de vier Edele Waarheden van de Boeddha in twee zinnen neergezet. Als Maezumi spreekt over de betekenis van sesshin, de vijf dagen hier in Eerbeek, dan draait het om de volledige ondersteuning om jezelf te ontdekken en te ervaren hoe je kunt loskomen van het zelf. Het zelf wordt niet uitgewist of zo, maar naast het zelf bestaat ook nog de ander en de anderen, in harmonie met elkaar. Je hebt een oordeel of vooroordeel over hoe je de zendo binnenkomt of hoe je aan de service begint. Je ziet de gedachte opkomen en je maakt een keuze: ik volg die gedachte en doe mijn eigen ding. Of ik laat de gedachte voor wat ze is en ik stem me weer af, ik ga terug naar mijn lichaam en ik geef me over aan wat deze sesshin werkelijk vraagt. Je kunt oefenen in het gewoon laten zijn van het stemmetje van het La Ligna poppetje. Als je het ongehinderd zijn gang laat gaan, komt het vanuit een hoek en wordt het beeldvullend. Het enige wat we hier doen, is dat poppetje niet bepalend te laten zijn, maar het te laten en zelf aanwezig te zijn. Er is geen reden bang te zijn dat we onszelf kwijtraken als we ons overgeven en alles en iedereen toelaten. Dat kan niet. Je kunt jezelf niet kwijtraken. Misschien krijgt je stemmetje, het La Ligna poppetje het wat benauwd, maar dat is wat anders. Over het ego, dat poppetje, hoeft niemand zich druk te maken. Dat komt namelijk altijd weer terug. Je zelf kun je niet verliezen.
Alle mensen die hier zitten, zijn niet buiten, ze zitten binnen, hier. Als je mensen uitsluit, buitensluit, dan snijdt je een stuk van jezelf uit. Je amputeert een stuk van jezelf. Een van de belangrijkste aspecten die we in herinnering brengen op een plek als deze is de intimiteit en verbondenheid, de inter-connectie. Dat is niet iets wat we organiseren, wat we tot stand brengen of ontwikkelen, dat zit hiér! Op jouw plek. Een mooie zin van Maezumi: ‘In studying ourselves we find the harmony, that is our total existence. We do not make harmony, we do not achieve or gain it. Harmony is there all the time.’

In het onszelf bestuderen, het herinneren van onszelf, vinden we de harmonie die ons bestaan is. Die harmonie is er altijd en is er al die tijd ook geweest. De enige die er wanorde in aanbrengt, is ons stemmetje, het La Ligna poppetje. Die vindt bijvoorbeeld dat de ene er wel bij hoort en die ander niet. Niet alleen stelt een sesshin ons in staat tot herinneren dat we van nature in harmonie zijn, maar ook helpt ons deze setting die realisatie te incarneren, te leren belichamen, handen en voeten te geven.

Dit is wat de beoefening is: je realiseren, jezelf herinneren dat jouw eigen ding doen niet de allergrootste halszaak is, maar dat je je energie dient te wijden aan het afgestemd zijn en het onderhoud daarvan. De Boeddha is het symbool van wakker zijn, jouw aanwezigheid. Als we buigen, buigen we niet voor het houten beeld maar voor onze innerlijke staat, onze eigen aanwezigheid. De dharma is alles wat je hoort, ziet, voelt, wat oplicht in die aanwezigheid, alles! Elk sneeuwvlokje dat valt, elk geluid, elk papier dat wordt omgeslagen, elke geur die we ruiken, is de dharma. De sangha is de harmonie, de juiste orde waarin alles samenkomt. Zoals iedereen hier in exact de juiste orde bij jou binnen zit.

Wordt vervolgd.

Incarnatie. Rites de passage

Het proces van incarnatie kent momenten van articulatie, waarin de realisatie van het zelf wordt bekrachtigd en waardoor de incarnatie wordt geïntensiveerd.

Een van die momenten van articulatie is Jukai, ‘Het ontvangen van de zestien bodhisattva voornemens’. Dit moment komt voort uit een realisatie van het zelf. Ik realiseer me dat mijn leven niet mijn leven is. Mijn leven is het leven van iets anders. In de boeddhistische traditie wordt dit ‘andere’ de Boeddha genoemd, de wakkere, alomvattende aanwezigheid, en de Dharma, al wat in die aanwezigheid oplicht, en de Sangha, de harmonie tussen beide, waardoor geen sneeuwvlok op de verkeerde plaats valt. In de articulatie die Jukai is, spreek ik ten overstaan van mijn familie, vrienden, maar ook de gemeenschap met wie ik mijn weg deel, uit dat mijn leven niet mijn leven is, maar het leven van de Boeddha, de Dharma en de Sangha. Dit gaan staan voor wat ik werkelijk ben heeft implicaties. Dit zijn de zogenaamde tien bodhisattva voornemens, niet doden, niet stelen, niet liegen, niet seksueel misbruiken, et cetera. Deze voornemens komen rechtstreeks voort uit de ervaring dat mijn zelf een wakkere aanwezigheid is en intiem en fundamenteel verbonden met alles wat bestaat. Ook deze tien voornemens spreek ik ten overstaan van mijn naasten uit. Zij zijn de getuigen van mijn uitkomen voor wat ik werkelijk ben. Daarnaast krijg ik een nieuwe naam, die vaak een kwaliteit verwoordt die met mijn bestaan is verbonden. En ik krijg een verkleind ‘monnikskleed’, de rakusu, het lichaam van de Boeddha, dat me vanaf dat moment telkens weer aan mijn voornemens en mijn ware identiteit herinnert. Dit alles voltrekt zich in een ceremonie vol met symboliek en ritueel, aangezien symboliek en ritueel kunnen articuleren wat ik zelf niet kan zeggen.

Na Jukai breekt een nieuwe fase aan in mijn beoefening. Naast de vragen en thema’s die ik reeds heb, komt er een vraag bij: hoe leef ik het leven van de Boeddha, de Dharma en de Sangha? Hoe geef ik uitdrukking aan mijn zojuist gerealiseerde en bekrachtigde ware zelf? In die beoefening zal ik telkens falen in mijn intenties, maar dat is niet erg: ik weet wie ik ben en het vlees is weerbarstig. Incarneren betekent vanaf dit moment in de meest concrete zin de alomvattende, ongeboren, wakkere aanwezigheid in mijn tijdelijke, beperkte, begoochelde lijf laten incarneren.

Als ik mij heb voorgenomen mijn leven daadwerkelijk te leven als het leven van de Boeddha, de Dharma en de Sangha en niet als mijn leven, stuit ik onvermijdelijk op mijn voorwaarden die dit besluit in de weg zitten. Ik wil het leven van de Boeddha, Dharma en Sangha wel leiden, maar mijn tijd is mijn tijd, en niet de tijd van iemand anders. En ik wil het wel leiden, maar dan wil ik er ook iets voor terug hebben. Ik wil het wel leiden, maar ik wil er niets voor opgeven. Ik wil het wel leiden, maar onder mijn eigen voorwaarden. In de relatie met de leraar of lerares worden een of enkele van mijn meest dierbare voorwaarden in het licht gebracht, gerealiseerd en ter discussie gesteld. Op een gegeven moment is het letterlijk buigen of barsten: of de relatie met de leraar breekt, of ik buig en laat mijn voorwaarde vallen. Dan ben ik vrij om mijn leven onvoorwaardelijk te leven. Deze diepere articulatie van het zelf wordt uitgedrukt en bekrachtigd in Shuke Tokudo, ‘de rite de passage van het onvoorwaardelijke leven’. Nu verbind ik mijn leven onvoorwaardelijk aan het leven van de Boeddha, de Dharma en de Sangha en ik druk dit uit door mijn hoofdhaar af te scheren als een teken van mijn intentie en het kleed van de Boeddha, de kesa, om mijn lijf te draperen. Mijn beoefening verdiept zich met de vraag hoe ik mijn leven onvoorwaardelijk kan leven?

Een derde articulatie in het proces van incarnatie is Shiho, ofwel de Dharma-transmissie waarin mijn bestaan wordt bekrachtigd als het leven van de Boeddha, de Dharma en de Sangha. In deze rite de passage neem ik de symbolen van de Boeddha aan, de mala (rozenkrans), de leraarsstaf, de okerkleurige pij, de documenten en bloedlijnen van de traditie. Nu ben ik een levende Boeddha, maar mijn afdalen van de berg is geenszins voltooid. Want hoe leidt de levende Boeddha zijn leven met mijn beperkte lijf, mijn starre patronen, onwrikbare gewoonten, aanzuigende verslavingen, vierkante eigenaardigheden en unieke kwaliteiten?

Teisho Intensive 2017 (3): Dogens Genjo Koan

Omdat alles boeddha dharma is, is er illusie en realisatie, beoefening, geboorte en dood en zijn er boeddha’s en levende wezens.  Omdat alles onbepaald is, is er geen illusie, geen realisatie, geen boeddha, geen levend wezen, geen geboorte en geen dood.  De weg van de boeddha is, fundamenteel, voorbijgaan aan het vele en het ene, dus is er geboorte en dood, illusie en realisatie en zijn er levende wezens en boeddha’s.  En toch, in gehechtheid vallen de bloesems en in afkeer verspreidt zich het onkruid.

We lezen hier in feite vier perspectieven van ontwaken. Geen regel is meer of minder waard dan de ander. De Genjo Koan is voor alles een perspectivistische tekst. Het gaat van sluier naar sluier, van waarheid naar waarheid, van illusie naar illusie.

Omdat alles boeddha dharma is, is er illusie en realisatie, beoefening, geboorte en dood en zijn er boeddha’s en levende wezens.

Alles is boeddha dharma. Wat is boeddha? Het staat voor ontwaakt zijn. Denk aan bodhiboom, boom van ontwaken. Wat betekent ontwaakt concreet? Wakker, aanwezig zijn. Wat is die aanwezigheid? Waar is die aanwezigheid? Het Hartsoetra verwijst er in heldere bewoordingen naar: Hiér, Shariputra is vorm leegte etc. Hier. Waar? HIER! Dharma’s zijn alle dingen. Alle dingen vormen deze aanwezigheid. Dogen zegt: Wanneer je vormen ziet en geluiden hoort met heel je lichaam en geest dan zie je de dingen onmiddellijk.

Adem uit de onderbuik, zit in je lichaam, let op! (Maurice slaat de bel) De vraag is, waar klinkt de bel? Is de bel buiten of binnen? Denk er niet over na. Het is HIER! Alles is de werkelijkheid van mijn, van jouw aanwezigheid: de bel, vogel, kaars, wierook, er is ook weerstand, het beheerderskoppel, tulpen, geboorte, dood, klein kind, ouderdom, bloemen, stadsbus, angsten, pijn, vreugde, boeddha’s, levende wezens, ziekte, liefde, haat. Alles is de werkelijkheid van jouw aanwezigheid.

Luister met heel je lichaam en geest nog eens naar de bel. (Maurice slaat de bel). Wat is dit? We zijn zo gewend en gehecht er een naam aan te hangen dat we genoegen nemen met aanduidingen. Wat is dit ‘’pling’’? (Stilte) Hier hebben we te maken met een fundamentele verlegenheid. Want in feite weten we het niet! We hebben geen idee! We hebben geen flauw idee waar we vandaan komen, waar we heen gaan, wat we zien, waar we het over hebben, wat we horen. Zoals Lin Chi zei: Zen is voor domme ezels.

Omdat alles onbepaald is, is er geen illusie, geen realisatie, geen boeddha, geen levend wezen, geen geboorte en geen dood.

En wat is er nog meer niet? Er is geen Martin, geen Lydia, enz. Er is ook geen weerstand. Hoe kan dat? Wanneer is er geen weerstand? Ben eens je weerstand. Er wordt heel veel weerstand opgeroepen, maar als je er één mee bent, als je intiem bent met je weerstand, dan is er alleen maar weerstand. En daarmee geen weerstand. Geen pijn. Steek je vinger eens tussen de deur en er is alleen ‘’Au’’. Het is precies dat! Er is geen ‘’ik’’, geen stress, geen werkdruk, geen liefde, geen vakantie. Vreemd hé! Het voelt heel leeg en tegelijk heel vol. Het is geen leegte in de zin van een nihilistisch niets. Het is vervuld van alle leven en tegelijk onbepaald. Je zou kunnen zeggen, dit is in de diepste zin de mystieke ervaring, weidse leegte, niets heiligs (bodhidharma). Geen geboorte, geen ouderdom, geen dood, geen opheffing, geen Weg, geen neus, geen oor, geen denkorgaan. Het Hartsoetra. Geen zon, geen maan, geen sterren.

De weg van de boeddha is, fundamenteel, voorbijgaan aan het vele en het ene, dus is er geboorte en dood, illusie en realisatie en zijn er levende wezens en boeddha’s.

Wat is dit? (Maurice slaat de bel). Het is duidelijk ‘’pling’’. Het is aan de ene kant ‘’pling’ en tegelijkertijd weten we niet wat het is, maar het is wel ‘’pling’’. De vinger tussen de deur brengt een ‘’Au’’ teweeg, we weten niet wat het is maar het is ‘’Au’’. Nog wonderlijker is het als je naar je lichaam gaat, het gebeurt hier. Als je dit lichaam op het kussen zet en je laat het een tijd sudderen ontstaat het gevoel dat ‘’dit’’ niet te bepalen is, dat alle grenzen wegvallen. Alles zit in deze aanwezigheid. Het is niet te bepalen waar dit begint of waar het eindigt. Het is volstrekt open, een open veld, er is niets uitgesloten van jou op dit moment zegt Dogen. Maar tegelijkertijd is die eindeloze ruimte waarin niets is uitgesloten, precies dit. Die eindeloze ruimte is heel duidelijk begrensd, bepaald, geconditioneerd, IS geboorte, dood, boeddha’s, levende wezens, weerstand, illusies, liefde en haat.

Een gezegde in zen luidt: Voor ik aan zen ging doen waren rivieren rivieren en bergen en bergen. Toen ik met zen bezig was waren rivieren geen rivieren meer en bergen geen bergen. Nu ik jaren geleden met zen ben gestopt zijn rivieren weer rivieren en bergen weer bergen.

Er is alleen maar precies ‘’dit’’. Ik kan niet zeggen wat het is. Vorm IS openheid, het is identiek! Deze vorm, dit lichaam, zo vergankelijk als het is, met zijn geboorte, met zijn beperking is tegelijk eindeloze openheid. Zoiets kun je alleen op het spoor komen door op het kussen te zitten en alleen maar te zijn. Alles wat we erover zeggen is het net niet. In feite staan we met de mond vol tanden. Fundamentele verlegenheid en tegelijk functioneren we volledig en staan we misschien wel voller in het leven dan ooit tevoren. Er is een verschil of je leeft te midden van concepten of dat je langzaam maar zeker intiemer wordt met HIER, waardoor je niet langer zogenaamd geluiden hoort maar ‘’pietepiete’’, je het tjilpen van de vogel bént. Je hoort niet de bel maar je bént ‘’boing’’. Het zit veel dichter op de huid. Alles zit in feite op de huid.

Als kind had ik die ervaring dat alles zo dicht op de huid zat, dat het zozeer met alle macht binnenkwam, dat ik verdedigingswerken moesten bouwen om de zaak hanteer te maken en waar nodig buiten te houden. Het ego dat zo ontstaat is ook nodig om te overleven. Maar het effect is dat alles een naam krijgt en substantie krijgt. De bel is massief, de stok is van hout. Maurice wordt in dat perspectief echt. En ik ga ook heel hard bewijzen dat ik er echt ben. Ik heb heel veel geld op mijn spaarrekening, dat voedt mijn ego. En ik ben een heel goed spreker en schrijver, heb je al die boeken gezien? Die heb IK geschreven, mijn naam staat erop. Zo werken we ons een slag in de rondte om een identiteit te krijgen en op te houden en binnen en buiten goed te scheiden.

De Genjokoan drukt uit dat dit leven een paradox is, duidelijk geconditioneerd, duidelijk afhankelijk, duidelijk geboren, duidelijk tekortschietend. En tegelijkertijd volkomen onbepaald, ongeboren. Wanneer je dit zenpad gaat, waar kom je dan uiteindelijk op uit? Wat heb je dan gewonnen als je uitkomt bij ‘’pietepiete’’ en ‘’boing’’, wat hebben we dan gewonnen? Ja, bevrijding uit de dualiteit, bewustzijn daarvan. Maar er is nog een andere, hele grote waarheid namelijk: dit is HET! Er is niets anders dan dit. Hier hebben we het mee te doen. De hele wonderlijke realiteit is HIER. Alles waarnaar je ooit hebt gezocht, zit onder je neus. Het is precies wat je nu hoort, ziet, denkt. Er is niets anders dan dat. Er is verder geen hoop, het is de bekrachtiging van je totale bestaan.

En toch, in gehechtheid vallen de bloesems en in afkeer verspreidt zich het onkruid.

Dit is zeer poëtisch uitgedrukt. Dogen zegt hiermee: En toch hecht ik me met heel mijn leven aan mijn kind, mijn partner, mijn familie enz. We maken zo’n lange tocht en uiteindelijk zijn we gewoon menselijk. En in afkeer het onkruid zich verspreidt. Niets menselijks is mij vreemd. We hebben een karmische constitutie – we leven samen met een man of vrouw, een kind, hond enz. Daar hechten we ons aan. Rond hechting bestaat een enorme illusie. Men denkt werkelijk onthecht te kunnen raken. Maar wat is onthechting? Stel je voor dat je echt onthecht wilt raken. Wat kun je dan laten vallen? Alles wat je je maar kan bedenken: luxe artikelen, huis, vrouw of man, vriendschap, de meeste voeding, liefde, je eigen leven, iemand zijn. En wat is dan het laatste dat je moet laten vallen? De gehechtheid aan onthechting! En wat gebeurt als je dat laat vallen? Dan ben je gehecht tot aan je kruin aan alles. Volledig gehecht. Je zit aan het leven vast, in alles. Je komt niet los.

In de Zen Cirkel die op 25 september in Utrecht begint, staat Dogens meesterwerk Uji (Zijn Tijd) centraal. Voor meer informatie en opgave zie in de agenda van deze website.

Teisho Intensive 2017 (1): Dogen Zenji

In januari 2017 stond de Izen Intensive te Eerbeek geheel in het teken van de Japanse zen meester Dogen Zenji (1200 – 1253) en zijn Genjo Koan uit 1233, ‘Het leven van de uiteindelijke werkelijkheid’. Eerwaarde Ben Claessens heeft de teisho’s of voordrachten die ik op de avonden tijdens deze intensive uitsprak opgenomen en uitgetypt.

Dogen’s naam staat voor ‘Inzicht in de Weg’. Deze retraite gebeurt in zijn geest. Het meeste van wat we hier doen gaat terug naar deze grote zenleraar: de setting van een sesshin, de wijze waarop we zazen doen, de service. Ceremonies zoals shuke tokudo staan in zijn traditie. Dogen is de grondlegger van de eerste zelfstandige Zenschool in Japan.

Dogen werd geboren in 1200 in Kyoto, de toenmalige keizerlijke hoofdstad van Japan. Zijn jonge jaren zijn deels in mist gehuld. We weten bijvoorbeeld niet precies wie zijn vader was. Er zijn verschillende teksten over. Mogelijk was hij een buitenechtelijk kind van de keizer. Wat we weten is dat zijn moeder hem aan het Keizerlijk Hof van Kyoto opvoedt. Op 7-jarige leeftijd slaat het noodlot toe, zijn moeder overlijdt. Zijn moeder, aldus de overlevering, vraagt hem op haar sterfbed monnik te worden. Hij schrijft erover. Bij het sterfbed ziet hij het wierookstokje opbranden, een symbool van vergankelijkheid dat in hem vragen over het leven en een verlangen naar inzicht wakker roept.

De oudere broer van zijn moeder neemt de voogdij op. Dogen voelt zich er niet thuis. Op 12-jarige leeftijd verhuist hij naar een jongere broer van zijn moeder, een kluizenaar aan de voet van de berg Hiei. Hij leert er het Tendai boeddhisme kennen, een van de eerste boeddhistische scholen in Japan die in de 6e eeuw van China naar Japan kwam. Het was destijds een tamelijk militante sekte. De verschillende Tendai tempels stonden elkaar geregeld naar het leven. Op onderdelen gaat de school terug tot het Lotus soetra. In deze school vinden we ook de herkomst van zogenaamde marathonmonniken die duizend dagen van elk een marathon van 60 km moesten lopen en dit onder strikte regels. Het kent een esoterische traditie, vormen waarin werd gechant, en we zien er invloeden van de oud Chinese Ossenkop zenschool. Van de oprichter daarvan kennen we een koan:

Tot zijn verlichting kwamen de vogels hem altijd voedsel brengen. Na zijn verlichting hielden de vogels daarmee op.

Dogen maakte kennis met het Lotus soetra dat stelt: alle wezens zijn boeddhanatuur. Het intrigeerde hem zeer. Als dat zo is, waarom is het nodig boeddhisme te praktiseren? Die vraag blijft hem bij. Hij wordt tot monnik gewijd als hij 13 jaar is. Hij begint zijn reis. Hij belandt bij de tempel Kennin-ji en Myosen, zenleraar en een opvolger van Eisai, de Rinzaileraar die zen naar Japan bracht. In 1223 besluit hij met Myosen naar China te gaan.
Na twee jaren van omzwervingen komen ze terecht bij Tiantong Rujing met wie het klikt en bij wie Dogen in training gaat. Rujing laat zijn monniken lange tijd zazen beoefenen. Een van de monniken valt in slaap tijdens zazen. Rujing brult: ‘Waarom slaap je? Weet je niet dat zazen het afwerpen van lichaam en geest is?’ Bij die woorden valt bij Dogen het kwartje.

Die ervaring van het wegvallen van lichaam en geest is een typische zenervaring. Wat is het wegvallen van lichaam en geest? Het is heel dichtbij en heel concreet. Hij is die uitroep op dat moment. Dogen was volkomen ontwaakt. Hij ging direct naar de kamer van de abt en offerde wierook. De meester vroeg waarom hij wierook offerde. Dogen antwoordde: ‘Lichaam en geest zijn weggevallen.’ De abt bevestigt het. Waarop Dogen zegt: ‘Maar dit is slechts tijdelijk. U moet me niet zonder reden bekrachtigen.’ Rujing zegt: ‘Ik bekrachtig je niet zonder reden.’ Dogen: ‘Waarom bekrachtig je me niet zonder reden?’ Rujing: ‘Lichaam en geest zijn weggevallen.’ De meester boog en zegt: ‘’ Zelfs wegvallen is weggevallen.’

Dogen stelt zijn vraag aan Rujing over de bekrachtiging omdat hij bevestiging zoekt. Hij twijfelt over wat er was gebeurd. Als je in een moment van ontwaken echt aanwezig bent, realiseer je je niet echt wat er gebeurd is, je bent immers echt aanwezig. Dogen kan dit derhalve niet zelf vaststellen. Hij heeft daarvoor de leraar nodig. Hij schrijft hierover in zijn latere werk Genjokoan. Als boeddha’s werkelijk boeddha’s zijn, werkelijk aanwezig zijn, merken ze niet noodzakelijkerwijs op dat ze boeddha’s, dat ze aanwezig zijn. De interactie tussen leraar en leerling is essentieel om het ontwaken vast te stellen.

In 1227 keert hij terug naar Japan. Daar schrijft hij de Fukanzazengi – ‘De Aanbevelingen voor het Beoefenen van Zazen’, een van oorsprong Chinese tekst. Drie jaar later gaat hij van de tempel Kennin-ji naar Kyoto waar hij een oude tempel renoveert, de eerste Soto tempel in Japan. Daar begint hij te werken aan de Shobogenzo, een klassieke en beroemde zentekst, ‘De Schatkamer van het Ware Inzicht in de Dharma’. Hij zal er 20 jaar over doen. In die tijd kende Japan behalve zen en Tendai diverse boeddhistische tradities zoals Nichiren, de Zuivere Land traditie. De protesten en de dreiging van Tendai nopen hem in 1245 de wijk te nemen naar het noorden van Japan waar hij begint aan de bouw van wat het beroemde Eiheij Soto zenklooster zal worden. Een ziekte brengt hem terug naar Kyoto waar hij op 28 augustus 1253 overlijdt.

Enkele lijnen uit zijn leven zijn:

Waarom is de zenpraktijk nodig als we al boeddhanatuur zijn?

Een tweede rode draad: de paradox van het wegvallen van lichaam en geest. Dit lichaam, deze omgrensde vorm is tegelijkertijd een niet te bepalen, onbegrensde openheid. Van deze sterfelijke vorm is in de tijd niet te bepalen waar het begint of eindigt. Het is doodloos, ongeboren. Het is tegelijk strikt bepaald en volkomen open. Het is volledig afhankelijk en volkomen vrij. Het is door en door vergankelijk en tegelijk ongeboren. Weerstand is een solide wand waar je op stuk loopt, tot het moment dat je de wand wordt en de hele zaak open gaat. Die vorm is tegelijkertijd openheid.

Een derde lijn is de precisie wat de vorm betreft. Dogen beschrijft heel precies hoe je zit en oefent. Hij beschrijft later ook het leven in een klooster in alle details. Een geritualiseerd leven. Geen handeling is zomaar, elke handeling is een geleide handeling. Het doel is het wegvallen van lichaam en geest in die handeling, het laten ontwaken van de student. Het gaat om overgave, je losmaken en laten dragen. Door telkens de handeling te doen op een voorgeschreven wijze kan zich op zeker moment de ware aanwezigheid openbaren. Zo wordt (en is) een dagelijkse handeling een verlichte handeling waarin alles samenvalt als zijnde de ene ervaring. Je oefent en oefent en oefent totdat je ophoudt met oefenen en je in feite enkel doet wat je hebt te doen. Alles gebeurt in één lichaam. Het is een kosmische ervaring. Het is een grote uitdaging voor het ego dat zich verzet. Maar als je doorheen het verzet het ritueel uitvoert ontstaat grote intimiteit.

Ik heb in een jazzband gespeeld en daarbij enkele ervaringen gehad waarin we elkaar moeiteloos vonden. Je bent zo intiem met elkaar, je voelt elkaar blindelings aan. Het is vooral je eigen wil die tot weerstand leidt. De weerstand zit ‘m vooral in het oefenen en bespelen van je instrument. Maar de weerstand is ook de energie die in de handeling zit waarin alles openbreekt. (Wordt vervolgd.)

 

Op maandag 25 september begint de nieuwe Zen Cirkel in Utrecht. Ook daar staat Dogen Zenji centraal, dit maal met zijn tekst over zijn en tijd, Uji. Als je erbij wilt zijn, check dan de gegevens in de agenda op deze site en schrijf je in!

Waaraan je je vasthoudt

Voor het volgen van ‘de verheven levenswijze’, die gericht is op het meest wezenlijke van je bestaan, dat evenwel onzegbaar en ondenkbaar is, geeft Nyingma meester Longchenpa in zijn ‘Juwelenschip’ een aantal voorwaarden. De verbinding tussen leraar en leerling is er een. De leer, datgene waarin de onverwoordbare essentie wordt voorgeleefd, uitgedrukt en ‘bewaard’, is een andere voorwaarde.

Het boeddhisme kent het begrip Dharma. Dharma is een woord dat breed uitwaaiert met betekenissen. Letterlijk betekent Dharma, ‘datgene waaraan wordt vastgehouden’, afgeleid van de Sanskriet wortel ‘dhr’, ‘vasthouden’. Dharma is volgens deze betekenis ‘de Wet’, zoals de Joodse religie deze kent, of ‘leefregels’. Maar Dharma betekent in het boeddhisme ook ‘werkelijkheid’. En ‘ding’ of ‘gebeurtenis’. Naast deze betekenissen is Dharma ook ‘de leer’ of ‘het onderricht’.

De eenheid van Dharma als werkelijkheid en onderricht wordt uitgedrukt in Longchenpa’s hoofdstuk ‘De leer’ uit zijn ‘Juwelenschip’: ‘Uit het totale veld van ervaring manifesteert zich het niet te lokaliseren domein van de onvervalste werkelijkheid, dat van een immense uitgestrektheid is, vrij van elk maaksel, de hoogst ordenende macht van het universum, die de diepe structuur weergeeft van dat wat is. In dit domein, een immens paleis opgebouwd uit licht, communiceert hij door een onverwoestbaar kennend responderen op te wekken uit het altijd frisse gewaarzijn, zijn eigen oorspronkelijke staat en die van de vijf boeddha’s.’

Wie is de ‘hij’ die volgens dit citaat communiceert ‘door een onverwoestbaar kennend responderen op te wekken’?

‘Luister’, roept Longchenpa telkenmale in zijn tekst. ‘Luister’, en daar staat deze hij in zijn volle glorie voor je. Hij, die nergens vandaan komt en nergens heen gaat, die ongeboren is, geen begin kent en geen einde en die altijd wakker aanwezig is. Hij is het die nu deze woorden leest. Hij communiceert in een lange reeks van incarnaties, Boeddha’s, Patriarchen, Rinpoche’s, Leraren, waarin hij zich volledig manifesteert en waarvan die manifestaties ook worden herkend en erkend door voorgaande generaties incarnaties van dit ‘immens paleis opgebouwd uit licht’.

Dat de incarnatie die hier en nu communiceert in een lange rij staat van andere incarnaties is niet onbelangrijk. Het toont dat de Dharma niet pas gisteren wordt herkend, voorgeleefd en uitgedrukt. De Dharma wordt ‘bewaard’ in een lange rij van volstrekt unieke individuen, die allemaal anders en allemaal dezelfde zijn. Dit geeft de aspirant iets waaraan hij zich kan vasthouden in zijn eenzame zoektocht door dit grondeloze domein van het onzegbare.

De Dharma is niet om aan ‘de grote klok te hangen’, schrijft Longchenpa. De Dharma is er om te zien, horen en ontvangen in kleine groepen gelijkgestemden. Sacrale groepen, die buiten de orde van de instrumentaliteit, een taal bezigen die men eigenlijk alleen in gekkenhuizen hoort. De Dharma is er om te ‘bewaren’, in de dubbele betekenis van dit woord: uit te drukken en voor te leven, maar ook te behoeden en door te geven.