…voor inspiratie, levenswijsheid en bezinning

Posts Tagged ‘Maurice Knegtel’

Boeddha’s basics 8: juiste gedrag en juiste levenswijze

‘Alles wat hem over zen werd gevraagd beantwoordde meester Gutei

eenvoudig met het opsteken van een vinger. Eens vroeg een bezoeker

aan Gutei’s jonge bediende: ‘Waaruit bestaat de leer van je meester?’

Toen stak de knaap eveneens een vinger op. Toen Gutei dit hoorde,

sneed hij de jongen met een mes zijn vinger af. Huilend van pijn liep de

jongen weg. Gutei riep hem na. Toen de jongen zijn hoofd omdraaide,

stak Gutei een vinger op. Toen werd de jongen plotseling verlicht.

Toen Gutei op sterven lag zei hij tot de verzamelde monniken:

‘Deze één-vinger-zen heeft Tenryu aan mij doorgegeven. Ik heb hem

mijn hele leven gebruikt maar niet alles eruit gehaald wat erin zit.’ Na

deze woorden trad hij het nirvana binnen.’

Mumonkan, ‘De Poortloze Poort’, casus nr. 3.

 

Door middel van mijn spreken en handelen drukt het Ongeborene zich uit in de wereld. En het doet dit in elke handeling, hoe onbeduidend ook en op mijn hoogst individuele wijze. In mijn spreken en handelen komen het onpersoonlijke absolute (het Ongeborene) en het persoonlijke relatieve (mijn eigenheid) samen. In feite spreekt en handelt het Ongeborene altijd door me heen, ook als ik denk dat ‘ik’ dat ben. Als ik sterk bevangen ben door de gedachte dat ik het doe, beperkt dat evenwel het vrije functioneren van het Ongeborene. Dan stroomt mijn energie niet meer vrijelijk en ben ik geboeid door de gedachten aan ik, mij, mijn. Dan is er duhkha, het wringt, wrijft, knelt in mijn kern, de as van het wiel van mijn leven loopt aan, het stokt. Eigenlijk kan ik de dingen alleen op mijn botte wilskracht doen, ze ontstaan niet organisch vanuit de situatie waarin ik me bevind, noch zijn ze daarop afgestemd.

Dus, ofschoon het Ongeborene altijd door me heen werkt in mijn spreken en handelen, kan ik in mijn spreken en handelen stokken of stromen ervaren. Wanneer mijn handelen bedacht, berekenend of gekunsteld is, zoals in de bovenstaande koan, werkt het Ongeborene zonder twijfel door me heen, maar beperkt, gemankeerd. De oefening in het juiste handelen nodigt me uit om telkens weer terug te gaan naar mezelf, mijn lichaam en de situatie waarin het zich bevindt en contact te maken met wat zich in mijn handelen tot uitdrukking brengt. Daar werkt de Eeuwige in de eindige wereld.

Het ‘juiste gedrag’ betekent niet moreel ‘goed handelen’, het is geen ethisch imperatief. Vergelijk de bovenstaande koan, het afsnijden van een vinger is ethisch niet goed te noemen. Maar het gedrag is afgestemd op de situatie, het rijst op in intimiteit met de situatie en betreft wat in de situatie ondersteunend en ‘juist’ is om te doen, in dit geval om de leerling zijn leven terug te geven.

Bij de beoefening van de juiste levenswijze moet ik blijven checken, of wat ik doe en met wie ik ben nog klopt, of ze een adequate uitdrukking zijn van wie ik ben. Bij tijd en wijle stel ik mezelf de vraag: klopt het wel dat ik dit heb te doen, dat ik met deze mensen samen ben, op deze plek, in deze fase van mijn leven? Ik kan nooit zelfverzekerd achterover leunen en ervan uitgaan dat ik er ben. Ik ben er, altijd, en arriveer voortdurend op een plek en met een werkzaamheid die nooit vastligt, maar zich onophoudelijk ontvouwt vanuit mijn werkzame handen.

Hoe weet ik dat het klopt wat ik doe? Ik weet het, zoals ik weet of het koud of warm is en zoals ik weet of de soep te zout of te flauw is. Dit weten is een intiem, ongedeeld en onmiddellijk weten, ze is een expressie van mijn essentie op dat moment.

Boeddha’s basics 7: juiste spreken

Er zit een verschil tussen de uitspraak ‘Ik ben boos’ en de uitspraak ‘Ik ben boos op jou.’ De laatste legt de oorzaak van mijn boosheid buiten mezelf en voegt daarmee iets toe aan datgene wat ik aan den lijve ervaar. Ze scheidt de intimiteit van die directe ervaring in een subject en een object. De eerste uitspraak echter, drukt precies uit wat zich in mijn leven voordoet, zonder dat daarin ook maar enige afstand wordt gecreëerd. Dit spreken vanuit de intimiteit met de ervaring is wat we het ‘juiste spreken’ kunnen noemen. Het drukt in een ongehinderde stroom onmiddellijk uit wat is.

Het juiste spreken is spreken vanuit de onderbuik, een ‘buikspreken’, dichtbij mezelf, waarin ik geen woord heb gesproken. Het is een uitspreken van mijn diepste essentie. Niet een spreken vanuit mijn ‘ik’, dat onverzettelijke bastion dat gescheiden is van de rest van de wereld en als een eiland is in de situatie. Het is een spreken vanuit het zelf dat alles omvat. Het juiste spreken drukt de situatie uit precies zoals ze is en het zelf is hierin de pijp waardoorheen de situatie stroomt. Als in deze stroom geen positie wordt ingenomen, maar onmiddellijk tot expressie wordt gebracht, dan stroomt de situatie door mijn spreken heen en stroomt mijn essentie.

Hoe blijf ik dichtbij mezelf in mijn spreken en dichtbij de situatie? Als ik besef dat ik afdwaal van wat concreet is, van wat in het vlees is en afstand neem, mezelf afscheid, terugdeins, me verzet, ik stelling neem en vervolgens vaar op mijn oude, diep ingesleten patronen van denken, zien en spreken, mijn ‘stokpaardjes’, dan kan ik vanuit dit besef terugkeren naar de situatie zoals ze is, deze vlezige situatie, dit stromende lichaam. Ik voel het, de situatie resoneert in elke porie, in ben haar en druk uit wat is.

Sprekend dichtbij mezelf en afgestemd op de situatie, volg ik moeiteloos de intenties die over het juiste spreken zijn gegeven onder de Tien Grote Mahayana Voornemens: niet liegen, niet kwaad spreken over anderen en mezelf niet verheffen ten koste van de ander. Ik druk ‘slechts’ mezelf uit, mijn essentie en ben niet bezig met mijn verhouding tot welke ander dan ook.

Wie spreekt daar dan? In het juiste spreken spreek ik niet, maar er wordt door me heen gesproken. Het ‘ik’ blijft buiten spel, het wordt even ‘in de wacht’ gezet en heeft in het juiste spreken nooit een woord gezegd. Het ‘ik’ is een instrument in het verwoorden van wat is, door wat is. Ik word gesproken. Hakkelend en herroepend zoekt het juiste woord naar het juiste woord, en verwoordt daarmee de situatie, geeft haar stem en heeft toch niets gezegd.

Boeddha’s basics 5: juiste zienswijze

‘De weg tot de opheffing van de oorzaak van duhkha’, zoals hij in de Vier Edele Waarheden van de Boeddha wordt genoemd, is de weg terug naar jezelf, het Ongeborene, de weg terug naar huis. In het samenvallen met onszelf stroomt ons leven weer en bevinden we ons in nirvana, ‘de onverstoorbare vrijheid van geest.’ Marga, de weg terug naar onszelf, valt in acht verschillende oefeningen uiteen, het zogenaamde ‘Achtvoudige Pad’. De eerste oefening is het oefenen in de juiste zienswijze.

Het woord samyak, dat als ‘juiste’ wordt vertaald, betekent letterlijk samenvallen met. Het woord sam is etymologisch verbonden met het Engelse woordje same, ‘het zelfde’ en het woord yak komt van de Sanskriet wortel yuj, waarvan het woord yoga is afgeleid en dat ‘verbinden met’ betekent. Het woord ‘juiste’ heeft derhalve geen ethische implicaties, maar betekent eerder: ‘dit klopt, dit is precies wat ik ben.’ De ‘juiste zienswijze’ is derhalve geen zienswijze, of beter gezegd, aan geen enkele zienswijze vasthouden en geen denkbeeld fixeren.

Anders gezegd is elke zienswijze die in de gegeven situatie opkomt de juiste zienswijze. Ze komt immers uit onze diepe en fundamentele verbondenheid met de situatie voort. Pas wanneer we ons aan deze zienswijze vasthouden of deze zienswijze laten prevaleren boven andere zienswijzen, dwalen we af van de situatie waarin we ons bevinden en dwalen we dus af van onszelf. Er vindt een scheiding plaats in ons bestaan, we scheiden ons af van onszelf en precies dit leidt tot duhkha, het stokken van ons bestaan.

De beoefening van ‘juiste zienswijze’ is het beoefenen van een flexibele geest, ‘een geest die nergens verblijft’, zoals het in het Diamant-soetra wordt genoemd. Toch zullen we in de praktijk niet altijd aan dit niveau van beoefening toekomen. We zullen in eerste instantie moeten werken met onze ‘wijzen van zien’, onze diep ingesleten patronen, waardoor we bepaalde situaties altijd op dezelfde wijze zien. Door ons bewust te worden van hoe we ons situaties voorstellen, welke wijze van zien automatisch op een situatie wordt geprojecteerd en gefixeerd, worden we ons bewust van wat we zelf altijd in een situatie inbrengen en kan dit herhaaldelijk in het licht treden van ons denkpatroon ons denkpatroon minder hard maken, meer transparant. Hiertoe zullen we wel steeds dicht bij onszelf moeten blijven, bij het Ongeborene en de situatie zoals ze uit het Ongeborene oprijst. Vanuit de openheid van het Ongeborene wordt de dwangmatigheid van onze wijze van zien steeds duidelijker, net zo lang totdat we onszelf de gelegenheid geven de situatie nu eens op een geheel andere wijze te zien, namelijk vanuit de ogen van de situatie zelf.

Wanneer we ons de situatie voorstellen vanuit de ogen van de situatie zelf, ontvangen we op dat moment en voor zolang als het duurt, een ‘juiste zienswijze’, een accurate articulatie van wat zich voordoet. De rest is beoefening. Het tergend langzaam onze patronen van denken in het licht laten treden en elke zienswijze die zich aandient laten voor wat ze is.

Boeddha’s basics 4: het doel

‘Er is, monniken, die sfeer waar aarde noch water noch vuur noch wind is; noch de sferen van oneindige ruimte, oneindig bewustzijn, nietsheid en noch voorstelling noch geen voorstelling; noch deze wereld noch een andere wereld noch zon en maan beide. Daar monniken, zeg ik, is er geen komen en geen gaan, geen blijven, geen verdwijnen, geen opkomen. Zij is zonder stilstaan, zonder voortgaan, zonder enige grond. Dit is voorwaar het einde van het lijden. (…)

Monniken, er is het ongeborene, het ongewordene, het ongemaakte, het ongeconditioneerde. Monniken, als dat ongeborene, dat ongewordene, dat ongemaakte, dat ongeconditioneerde er niet zou zijn, dan zou er hier (in deze wereld) geen ontspanning aan wat geboren, geworden, gemaakt, geconditioneerd is, zichtbaar zijn.’ Palicanon, Udana 80 -81.

‘In the Unborn, all things are prefectly resolved. I can give you a proof that they are. While you’re facing me listening to me speak like this, if a crow cawed or a sparrow chirped, or some other sound occurred somewhere behind you, you would have no difficulty knowing it was a crow or a sparrow; or whatever, even without giving a thought to listening to it, because you were listening by means of the Unborn. (…) The Ryumon-ji sermons, The Unborn, Zen Master Bankei, p. 40.

Het doel van spirituele pad is eenvoudigweg genieten. Eigenlijk is het vreemd dat we het doel van onze geestelijke beoefening zelden zo verwoord zien. En tegelijkertijd is het zo vanzelfsprekend. Als we in plaats van onze energie vast te zetten op een object in de toekomst en stoppen met voorbij aan onszelf te leven, dan keren we terug naar een ongehinderd functioneren vanuit het Ongeborene, waarin we worden gedragen en bewogen. We leven niet meer in een kramp, maar als een ‘soepel lopend wiel’, de etymologische betekenis van sukha, ‘vreugde’. Deze vreugde wordt niet door objecten van buiten ons leven geconditioneerd, maar zit in ons leven zelf, in ons ongehinderde functioneren. Wanneer we weer werkelijk met onszelf samenvallen, genieten we onszelf, ons leven en alles wat zich daarin aandient.

Niet alleen genieten we ons leven, maar we zien de dingen ook zoals ze zijn. We zijn niet meer gefixeerd op onze eigen harde oordelen en hermetische denkbeelden, maar bewegen ons flexibel van situatie naar situatie, van denkbeeld naar denkbeeld, van gedachte naar gedachte. Levend vanuit het Ongeborene, zien we alles wat zich daarin aandient, precies zoals het is: zo, open, onbepaald, sunyata, ‘zonder substantie’. Anderen en situaties komen niet van buiten, ze verschijnen in het Ongeborene, zijn niet gescheiden van mijn aanwezigheid op dit moment en dus intiem met mijn leven verbonden. Als ik terugkeer naar mezelf, keer ik terug naar de werkelijkheid, precies zoals ze is. Vanuit die werkelijkheid beweeg ik mee op wat zich aandient, afgestemd in gevoel en gedachten op wat er is en wat ik heb te doen. Dit terugkeren naar mezelf ondanks alles wat ik me onophoudelijk in mijn hoofd haal, tja, dat noem ik de ware levenskunst.

Zo levend, niet in een kramp, gescheiden van mezelf en gestrand in mijn eigen harde denkbeelden, maar vrij functionerend vanuit de eeuwigheid en openheid van het Ongeborene, word ik bewogen in vreugde en ontvang ik de schittering van alles wat is. Ik ben vrij om flexibel te bewegen van perspectief naar perspectief en geniet mijn intiem en aan den lijve ervaren. Ook als het allemaal niet meezit, is er voldoende innerlijke ruimte om mezelf nergens aan vast te pinnen. Totdat…

Totdat een oud patroon zichzelf weer uitrolt, ik vastloop in de oude, diepe sporen van bepaalde denkwijzen, ik mezelf andermaal afscheid van wie ik werkelijk ben en mijn energie vastzet in solide objecten buiten mijn leven in deze eeuwigheid. Nee, het doel is nooit voorgoed bereikt, maar het ligt hier, om telkens weer naar terug te keren.

Boeddha’s basics 3: de epistemologische oorzaak

De zeventiende-eeuwse, Japanse zen meester Bankei Yotaku spreekt in zijn Ryumon-ji voordrachten (The Unborn, p. 56) op een ongekend heldere wijze over ons bevangen raken in onze concepten, oordelen, denkbeelden en verhalen. Het creëren van onwetendheid en illusie is de epistemologische oorzaak van duhkha, ze heeft te maken met wat we kennen en weten en in het bijzonder met onze onvermurwbare kennis en ons hard geworden weten.

Bankei analyseert ons creëren van illusie als volgt. Allereerst is er de ervaring zoals ze is, de ontmoeting met de ander, het zich voordoen van een situatie. Beide rijzen op uit het Ongeborene, zoals Bankei het noemt, ze ontstaan niet, ze komen niet, ze zijn er eenvoudigweg, ‘binnen’, niet onderscheiden van ons bestaan op dat moment en ze zijn zo, precies wat ze zijn, onbepaald, pre-reflectief, voorwoordelijk.

Dan treedt de natuurlijke beweging van ons bewustzijn op. We realiseren ons iets, de ander, de situatie die zich in onze aanwezigheid voordoet en dit is altijd dualistisch. Daarmee plaatsen we de ander of de situatie buiten onszelf. We zijn er nu van gescheiden. Vervolgens projecteren we een concept, oordeel, denkbeeld of verhaal op de ander of de situatie. Datgene dat van ‘buiten’ af op ons toekomt, doet ons denken aan iets soortgelijks, dat we in ons verleden hebben meegemaakt, of waarover we kennis menen te hebben. Bij de ander denken we: ‘Ah, dat is er zo een’, en plakken een oordeel op de ander zoals die is. Bij de situatie die zich aandient, denken we, ‘dit heb ik eerder meegemaakt, dit zal zich zus of zo voltrekken.’ Dit projecteren gebeurt vrijwel altijd volgens de strenge en diep ingesleten sporen van onze denkpatronen, onze gewoonte mensen en situaties nu eenmaal zo te zien en niet anders (onze ‘wijze van zien’, Sanskriet: drsti).

Wanneer we dit oordeel over de ander, of ons verhaal van de situatie fixeren, vastpinnen en vastleggen, en denken ‘zo is het’, dan identificeren we de onbepaalde en intieme oorspronkelijke ervaring met een bepaald en beperkt oordeel, denkbeeld of verhaal. Vervolgens maken we dit oordeel of verhaal tot realiteit en solidificeren daarmee onze eigen gedachteconstructie. Vanaf dit moment bevinden we ons in een illusoire werkelijkheid. We zijn bevangen en onwetend.

Als we vervolgens onze energie richten op en vastzetten in zo’n hermetische gedachtenconstructie die we zelf tot werkelijkheid hebben gemaakt, verliezen we onze openheid en functioneert onze energie niet meer vrijelijk. We hebben geen contact meer met het Ongeborene, de bron, ons thuis, ons zelf en niet meer met de werkelijkheid zoals ze is. Ons leven verkrampt in hard geworden oordelen en denkbeelden, solide bakens die we ofwel najagen, ofwel uit de weg gaan. We zijn niet meer in staat om ons leven en wat zich daarin op intieme wijze aandient te genieten en waarderen.

Boeddha’s basics 2: de energetische oorzaak

‘Monniken, alles brandt. En wat betekent het dat alles brandt?

Het oog brandt, zichtbare vormen branden, het visuele bewustzijn brandt, gezichtsindrukken branden, en ook elke aangename, onaangename, of noch aangename, noch onaangename gewaarwording die vanuit de gezichtsindrukken ontstaat, brandt. Brandt door wat? Brandt door het vuur van begeerte, door het vuur van haat, door het vuur van waanideeën, ik zeg dat het brandt door geboorte, ouderdom en dood, door zorgen, weeklagen, pijnen, smart en wanhoop.

Het oor brandt, geluiden branden, het gehoorbewustzijn brandt… De neus brandt, geuren branden, het geurbewustzijn brandt… De tong brandt, smaken branden, het smaakbewustzijn brandt… Het lichaam brandt, tastbare objecten branden, het tastbewustzijn brandt… De geest brandt, gedachten branden, het mentale bewustzijn brandt… Brandt door wat? Brandt door het vuur van begeerte…’

Adittapariyaya-sutta (De Vuurrede), Samyutta-nikaya 35, 28.

Alles brandt. Voor sommigen brandt het in het hoofd, voor anderen in de buik, voor weer anderen in de schouders. Wat we voelen is een wrijving, het schuurt, het wringt, de as van ons leven loopt aan. Waardoor brandt het? Het brandt door een krampachtig streven of najagen (Sanskriet: tanha), een vurig verlangen of begeren (Sanksriet trsna, ‘dorst’), dat niet onmiddellijk wordt vervuld. Dit in tegenstelling tot chanda, een verlangen of begeerte die op afzienbare tijd wordt vervuld en derhalve zonder agitatie of krampachtigheid is. Chanda betreft onze dagelijkse begeerten en seksuele lusten, deze leiden niet tot branden, schuren of wringen, maar wanneer wat we nastreven ver buiten ons leven zoals we het leiden wordt geplaatst, wordt onze energie daarin vastgezet, we verkrampen en dat brandt. Maar ons lichaam en onze geest branden ook door verzet en weerstand, het niet willen van wat is of het iets anders willen dan wat is. In beide gevallen, in ons krampachtig najagen en in onze weerstand en ons verzet, nemen we afstand van onszelf en vallen we niet met onszelf, ons leven precies zoals het is, samen. Dit schuurt. Dit wrijft. Dit wringt.

De energetische oorzaak van duhkha wil niet zeggen dat we niet mogen begeren of streven, of dat we ons niet mogen verzetten. Als het begeren, het streven of het verzet spontaan in een situatie waarin we ons bevinden opkomt, worden we geleid door deze ongehinderde energie die spontaan oprijst uit en terugkeert tot het Ongeborene. In het volgen van deze energie is niets gespleten.

Maar wanneer ik deze energie vastzet op een object in de toekomst, of mijn verzet richt op iets dat ik van mezelf afscheid, uitsluit en afscherm van mijn bestaan, dan stroomt de energie niet meer vrijelijk en treedt er een soort van energetische verzuring op. We gaan leven in een kramp. We vechten tegen waanideeën. We lijden aan een onvervulbaar verlangen. We leven geenszins meer vanuit de open ruimte die we wezenlijk zijn, maar binnen een zelf opgelegde beperking. We zijn in een voortdurende strijd met onszelf.

Boeddha’s basics 1: duhkha, ‘lijden’

De Vier Edele Waarheden uitgelegd aan onze tijd

De Boeddha was een meester in het formuleren van een zeer herkenbaar kader, dat ons spirituele leven en proces onmiskenbaar concreet maakt. Voor mij persoonlijk was het dit kader dat me wekte en een religieus verlangen bij me wakker maakte, eenvoudigweg omdat het over mij ging. Hoe zouden we op basis van de bronteksten dit kader voor onszelf in onze tijd kunnen duiden en praktisch toepasbaar maken? In ons onderzoek bespreken we eerst de vragen ‘wat?’ en ‘waartoe?’ in relatie tot onze spirituele beoefening en daarna de vraag ‘hoe?’

duhkha, ‘lijden’

‘De edele waarheid van het lijden is deze: geboorte is lijden; ouderdom is lijden; ziekte is lijden; dood is lijden; zorgen en geweeklaag, pijn, smart en wanhoop zijn lijden; de verbinding met wat onaangenaam is, is lijden; scheiding van wat aangenaam is, is lijden; niet krijgen wat je begeert is lijden – in het kort: de vijf skandha’s zijn lijden.’

Dhammacakkappavattana-sutta, Samyutta-nikaya 56, II.

Wat we onder duhkha kunnen verstaan is niet plompverloren ‘lijden’, dus fysieke pijn, verlies, onmacht, wanhoop. Duhkha betreft onze verhouding tot dit concrete lijden, waar we immers weinig aan kunnen veranderen. De bron van al wat bestaat, is de pijn van de wond die niet overgaat. Dit is helaas maar al te waar. Maar duhkha betekent etymologisch ‘slechte (dus) wagenas (kham)’, dus een niet soepel lopend wiel. Dit verwijst naar wat we doen met wat zich in ons leven onafwendbaar aandient, ‘de pijn van de wond die niet overgaat’. Het betreft ons terugdeinzen, weigeren te accepteren, ons vastklampen, met hand en tand verzetten en ons onbewust ontkennen.

Ik kan het ook geheel anders formuleren: zolang we niet werkelijk zijn wat we zijn, dus dat wat zich in ons leven voordoet en zolang we daar ook maar enige ruimte tussen scheppen, dan is er duhkha. Er ontstaat frictie wanneer en zolang we ons leven niet concreet aannemen zoals het is. En aannemen is altijd een fysieke daad, het is een in, met en door ons lichaam ontvangen van wat is, precies zoals het is. Amor fati. We zijn met heel ons wezen, fysiek, mentaal en emotioneel wat zich in ons leven aandient. Dan stokt ons leven niet meer, maar stroomt het. Totdat het weer stokt, omdat ik iets doe met wat ik wezenlijk ben.

Waar en wanneer ervaar jij concreet deze frictie in je dagelijkse functioneren? Ze is een kramp of spanning die zich in ons lichaam uitdrukt, een klem op de keel, een paard op de borst, een knoop in de buik, een band om het hoofd, een juk op de schouders… Ze komt in het holst van de nacht en zeurt je klaarwakker. Wat sluit je daar uit? Waarvoor deins je terug? Waar houd je aan vast?

Zen in het westen (deel 4): transformaties en initiaties

Dit is het vierde deel van een teisho uitgesproken door Maurice Knegtel Sensei tijdens een zen workshop in Lelystad op 4 november 2017. Eerwaarde Ben Claessens maakte de transcriptie.

Bij Jukai, de wijding tot boeddhist, geldt in het algemeen, dat een student zich realiseert: mijn leven is mijn leven niet. Waarbij onmiddellijk de vraag opdoemt: maar wiens leven is het dan wel? Dan zegt onze traditie: het is het leven van de Boeddha, een wakkere aanwezigheid in onszelf, de Dharma, alle dingen en alle levende wezens waarmee mijn leven diepgaand is verbonden en de Sangha, de harmonie tussen deze beide, alsook de orde der dingen. Als die ervaring een echt besef is geweest, dan heb  je een probleem. Immers, de oude jas past je niet meer goed. Vanuit dat besef klopt het niet langer dat mijn leven het leven van Maurice is. Mensen die Jukai ontvangen zeggen publiekelijk: in mij leeft iets anders en ik weet niet wat het is. De transformatie heeft dan feitelijk al plaatsgevonden en krijgt een uitdrukking in Jukai, dat als ritueel het licht op die transformatie zet. Je gaat voor de gemeenschap en familie staan en zegt letterlijk: mijn leven is het leven van de Boeddha. Het is de rituele expressie en bekrachtiging van iets dat reeds het geval is. Je ondergaat een transitie en je bezegelt haar door het uitspreken van een intentie, je gaat er publiekelijk voor staan. De mensen die erbij waren, zijn en blijven de levende getuigen van jouw uitgesproken intentie.

Je regelt het niet zelf, je ontvangt Jukai en dat is het logische gevolg van het gegeven mijn leven is niet mijn leven. Iedereen die Jukai ontvangt, ondergaat feitelijk de bekrachtiging van de gemeenschap. Het zijn fasen en gradaties van incarneren. Stap voor stap incarneert datgene wat niet begrijpelijk en onkenbaar is, maar steeds aan den lijve wordt ervaren. Ik kan er niet de vinger op leggen, ik kan het niet vasthouden, of het in een formule weergeven, het enige wat ik kan doen, is het tot in mijn poriën ervaren. Incarneren, in het vlees gaan zitten, is een prachtige term. Dat proces, die transformatie, de incarnatie gaat schoksgewijs. Langzaam maar zeker dringt het dieper door. In Jukai bekennen leerling en leraar zich samen tot de levende traditie. En weer verder in het proces, bij Shuke Tokudo, verenigen Jukai en de leraar-leerling relatie bekrachtigd in Shoken zich, en dalen leraar en leerling samen verder af in een intiemer geestelijk proces. Het ongeborene krijgt al gaandeweg meer handen en voeten krijgen. Initiaties zijn daarvoor noodzakelijk, vind ik.

Wat dit proces betreft, ben ik voorstander van kleine groepen. Ik ben dan ook zeer gelukkig met de kleine groepen die her en der ontstaan onder de paraplu van Izen. We gaan uit van het archaïsche model van cellen, zelfsturende eenheden onder begeleiding van personen die nauw met de leraar verbonden zijn. Toen we indertijd binnen de stichting bespraken hoe we verder zouden gaan, kwamen we uit op kleine, zelfsturende cellen, cellen waarvan geen buitenstaander weet dat ze bestaan, noch waarmee ze bezig zijn. Dergelijke kleine groepen kennen we uit de Griekse wijsgerige traditie en uit de eerste eeuwen van het christendom. In die overzichtelijke spirituele bedding kon iets uitzonderlijks gebeuren, iets wat we nu in onze westerse culturele omgeving in de zen beoefening ook kunnen beleven. De studenten komen op bepaalde plekken samen, bijvoorbeeld in huiskamers of kelders, en ze weten zelf niet wat ze beoefenen. Ze weten alleen dat het om iets wezenlijks gaat, ook al hebben ze geen idee wat het is.

Ben je geïnteresseerd geraakt? De Zen Cirkel Utrecht start op maandagavond 12 maart op onze nieuwe locatie, in het Graalhuis te Utrecht. Voor meer info en opgave, zie: https://izen.nl/zen-meditatie/

Zen in het westen (deel 2): de leraar-leerling verhouding

Dit is het tweede deel van een teisho uitgesproken door Maurice Knegtel Sensei tijdens een zen workshop in Lelystad op 4 november 2017. Eerwaarde Ben Claessens maakte de transcriptie.

Hoe de vraag naar een eigentijdse vorm van de leraar-leerling verhouding wordt beantwoord, is vooral een persoonlijke kwestie. Er kleeft veel aan dit thema. In de Japanse en Chinese vorm is de leraar-leerling een onvoorwaardelijk commitment. Dat geldt voor veel ontwikkelingswegen in de samenlevingen van het oosten. In een sitaropleiding vertrouwt de leerling zijn lichaam toe aan de leraar. De leraar pakt de hand van de leerling en plaatst diens vingers op de snaren. Intimiteit is cruciaal en natuurlijk kunnen daar allerlei haken en ogen aan zitten. De kwestie van de leraar-leerling verhouding begint in onze cultuur met de vraag: is ze noodzakelijk?

Voor mij was het een noodzaak. Als kind had ik het gevoel dat ik door een matglazen scherm naar de wereld om me heen keek. Ik zag niet helder. Dat bleef zo, in alles wat ik meemaakte, waaronder het overlijden van mijn vader toen ik 15 jaar was. Toen wist ik: de wereld is niet zoals ik denk dat ze is. Ik ging filosofie studeren en op een zeker moment wist ik dat ik iemand nodig had die mij leerde ‘om mijn hoek’ heen te kijken. Ik wist: de belemmeringen liggen bij mij. Ik kende uit mijn academische studies de á priori’s, daar was ik in getraind. Ik had voldoende geesteskracht om mijn filosofieleraren te bespelen. Ik had een andere type persoon nodig om mijn innerlijke vragen te verhelderen. Ik heb in het begin van mijn zen weg diverse zen leraren ontmoet, maar ik voelde intuïtief dat ik niet bij hen moest zijn. Toen ik kennismaakte met Genpo Roshi had ik de zekerheid dat dit de man was bij wie ik moest zijn. Dat was overigens opmerkelijk, want er waren grote verschillen tussen hem en mij. Genpo is topsporter, een macho man, een Amerikaan; ik zou er niet gauw mee in de kroeg gaan zitten. Maar op dit gebied, de levensverdieping, wist ik intuïtief: dit is de persoon die mij aan kan. Ik wist dat mijn vraag groot was en dat ik een blinde vlek had. Voor mij horen zen en de leraar bij elkaar. De leraar bewaakt de continuïteit van het proces. Een feit is dat binnen onze traditie de leraar-leerling relatie vanuit Azië is overgeleverd. In de Aziatische scholen gaat het in die relatie om een onvoorwaardelijk commitment en om een hiërarchisch verhouding. Ik heb in die typische Japanse relatie ook mensen zien sneuvelen.

We zijn samen het proces aangegaan. In het begin was dat heel erg wennen en mijn weg zoeken. Ik ervoer veel verzet. Telkens weer werd ik door mijn leraar uitgenodigd dat verzet op te geven en een volgende stap van verdieping te maken. Ik had een academische opleiding genoten en had geleerd voor mezelf te denken. Ik treed de wereld tamelijk kritisch tegemoet. Die cerebraal kritische blik nam ik mee naar Genpo. Ik maakte deel uit van de kring rond hem, maar kon er ook op een zekere afstand van staan. Ik werd ook een klankbord voor Genpo waar het ging om boeddhistische geschiedenis en filosofie en de ontwikkelingen van de sangha. Ik ken de strijd van de leerling om jezelf steeds meer los te laten en tegelijk ook bij jezelf te blijven. Dat is een spanningsveld, want je zit in een relatie van een groeiende intimiteit. Je opent je verder en verder, met alle tricky kanten die daar aan zitten. Als leerling word je kwetsbaar en daar dien je als leraar zorgvuldig mee om te gaan. Het is een zoektocht. Het is een wrijvingsproces waarin leraar en leerling hun verantwoordelijkheid moeten kennen.

In het christendom geef je je in zekere zin nog over aan iets dat amorf is. In zen geef je je over aan de leraar als een persoon van vlees en bloed. De leraar geldt als de belichaming van de Boeddha. Wil je jezelf als Boeddha leren herkennen, dan vraagt dat, dat je de relatie met de leraar totaal aangaat. Langzaam maar zeker wekt dit de herinnering in je op van de Boeddha in jezelf. De overgave is heel concreet, want de leraar zit naast je en kan elk moment iets tegen je zeggen of iets van je vragen. Ik was 15 jaar de vaste assistent, de Jisha, van Genpo. Dat is een groot goed, je zit overal met je neus bovenop, je kunt vragen wat je wilt. Maar de overgave en de beproeving die daarbij horen, zijn ook een gegeven. Van ‘s ochtends 5 tot ‘s nachts 12 uur was ik bij hem. Dag in, dag uit. De ene kant is: de relatie met de leraar is de meest concrete tool om jezelf te openen. Van de andere kant, zitten er ook veel negatieve kanten aan, als er niet goed mee wordt omgegaan. Voor mij gaat het niet om macht. Het gaat om een intermenselijke band. En in elke menselijke relatie gaat het om een proces. Bij mij begon dit als een schuren: ik, de filosoof tegen Genpo, de zenboer. Langzaam maar zeker opende er iets en groeide er intimiteit. Ik heb hem leren kennen tot in al zijn vezels. Je brengt zoveel tijd met elkaar door en je kunt niets verhullen. Hij is nog altijd mijn leraar en inmiddels ook een intieme vriend van me, dat had ik van tevoren nooit verwacht.

In een vriendschap zit meer vrijblijvendheid dan in een leerling-leraar verhouding. Het ritueel van shoken, jukai en shuke tokudo vormen in diverse fasen op de weg de bekrachtiging van een commitment. Bij zen kennen we ook het formele individuele gesprek, daisan. Maar tussen mij en Genpo vond de verdieping ook plaats in de alledaagse activiteit, in de omgang met elkaar en in mijn waarneming van hoe Genpo met zijn studenten en de sangha omging. Hoe vaag zen als mystieke weg ook lijkt, het is tegelijk heel precies, heel ambachtelijk, met een helder besef van de momenten waarop bepaalde non-duale ervaringen een rol spelen en het herkennen van de diverse niveaus van ontwaken. En wat dit ontwaken bij een persoon teweeg brengt in de periode die daarop volgt.

Binnen zen verwerken we innerlijke ervaringen in het contact en onderhoud met een specifieke persoon die je voor jezelf als leraar op je pad ontmoet. Het gaat dan over iets heel specifieks. We vergeten dat wel eens. We zeggen al gauw: ‘zen gaat over het leven’. Ja, alles gaat over het leven. Of zen gaat over de dingen zoals ze zijn. Maar zen betreft een specifiek pad, het is een ambachtelijk proces en de leraar gaat daarin voor. Dat is het verschil. Ik ben in 1986 het proces in gegaan en ik deed dat met een bepaald persoon. Je gaat met iemand een traject in dat heel specifiek is. Voor mij was de ambitie inzicht te verwerven, voor een ander is de ambitie overgave, God vinden, vrijheid, of een goed mens zijn. Ik ben nu tien jaar zelfstandig leraar. Waar je je in begeeft, is een specifieke vorm van pedagogiek, van omgaan met mensen. Je werkt actief met de menselijke geest. Het is specifiek in het gebruik van taal, je staat op een bepaalde manier in de werkelijkheid en de leerling absorbeert het fysieke contact. Je werkt ook met en vanuit specifieke ervaringen en met verschillende perspectieven. In koan training heb je te maken met die perspectieven en in het proces ga je van perspectief naar perspectief. Je begint vanuit verwardheid en een verlangen, je krijgt op een zeker moment een eenheidservaring en ziet dat het licht dat schijnt op de wereld anders is dan je ooit had gedacht. Vervolgens ga je naar de veelheid binnen die eenheid en naar de eenheid binnen de veelheid, enz. Je hebt de weg van beoefening nodig om te leren omgaan  met die perspectieven, en vooral ook om oprecht te blijven en niet te vluchten in een perspectief als het lastig wordt. Een ervaren leraar geeft je geen kans om te vluchten. In zo’n proces loop je onvermijdelijk tegen delen van jezelf aan, die je niet wilt zien. Dan is het gemakkelijk deze over te slaan of uit de weg te gaan. Als je in je eentje deze weg gaat, is die valkuil om lastige kwesties te vermijden levensgroot. Maar met een leraar lukt dat niet, een leraar wijkt niet.

Sommige mensen nemen een time out van de beoefening en komen dan na een half jaar terug, en dan is het fijn dat de leraar er nog steeds is. Maar die leraar is er ook als je ergens niet aan wilt. Hij of zij wijkt niet. De leraar ziet waar studenten staan, wat ze nodig hebben en waar ze aan toe zijn. De leraar ZIET je. Zen beoefening is te vergelijken met een open hartoperatie, het is belangrijk dat je niet halverwege stopt. Meditatie, workshops, retraites, koans, teksten etc. zijn hulpmiddelen, en de leraar is dat ook. Als je meerdere leraren hebt, kun je vluchten. Als je er één hebt, lukt dat niet. Met die leraar, de root-teacher, breng je lange tijd door. Er moet iets kunnen groeien. Genpo had formeel ca. 4-500 leerlingen, maar feitelijk waren dat er zo’n 20. Ik heb daardoor ook geleerd wat ik niet moet doen. Als ik intiem wil zijn met mijn leerlingen, dan zitten er grenzen aan de capaciteit, aan deelname aan retraites, bv. De kwaliteit van de relatie staat voorop. Ik ben daarom ook eerder afhoudend, dan dat ik iemand aanmoedig student te worden. Ik vraag iemand die shoken wil doen, er toch nog eens over na te denken.

Zen in onze tijd is totaal anders dan in vroegere tijden, in China of Japan. En voor de leek is het ook weer anders dan voor de monnik in een klooster. Ik sta op de werkvloer, Genpo runde een klooster. Ik was een van de weinige leken in zijn kring. Voor mij en mijn leerlingen geldt dat ze partners, kinderen en banen hebben. En drukke agenda’s. Iedereen kent daardoor een hoogstpersoonlijke situatie, onvergelijkbaar met die van een ander. Vanaf het begin dat we ‘ja’ zeggen tegen elkaar in het shoken-ritueel, bevind ik me met elke formele leerling in een onderzoeksproces. En de vorm die zich daarin ontwikkelt, is met elke student anders. We leven niet onder een dak, ik ben niet onbeperkt beschikbaar. Het mooie van onze tijd is, dat we buiten elke monastieke structuur om kunnen werken. Dat wil ik ook. Naast de formele leerlingen en mensen die de avonden en zendagen bezoeken, zijn er ook contacten met mensen die niets met zen te maken hebben en die vanuit een geheel andere achtergrond een relatie voor verdieping aangaan.

Ik houd van het proces. De mooiste kanten van het leraarschap, zijn de processen, de situaties, waarop ik als leraar, noch de leerling invloed heeft, maar waar we beiden niet omheen kunnen. Het is bij tijd en wijle krankzinnig. Ik voeg me naar de innerlijke motivatie van een persoon. Elke relatie kent fasen waarop er werkelijk iets op het spel staat, waarbij de vraag heel actueel en dringend wordt: kun je loslaten en vallen, of blijf je je nog even hangen? Het pad stelt telkens weer je vooronderstellingen ter discussie. Ik had niet door mijn eigen fundamenten heen kunnen zakken zonder de aanwezigheid van de leraar. We zijn  opgegroeid met die vooronderstellingen, ze zijn waar voor ons en een houvast in ons leven. Als er dan iemand aan begint te peuteren, dan wekt dat angst. Maar als je zo’n vooronderstelling kunt opgeven, opent dat een enorme ruimte van vrijheid en opluchting.

 

Ben je geïnteresseerd geraakt? De Zen Cirkel Utrecht start op maandagavond 12 maart op onze nieuwe locatie, in het Graalhuis te Utrecht. Voor meer info en opgave, zie: https://izen.nl/zen-meditatie/

Dogens Uji, het overweldigende tijdelijkheid zijn

Wanneer we wakker worden uit al onze tot werkelijkheid verheven vormen van onderscheid (binnen – buiten, bestaan – niet-bestaan, werkelijk – fictief, waar – onwaar) en terugkeren tot wat we aan den lijve ervaren, zonder dat we hier iets mee doen, dan realiseren we ons, precies zoals de Boeddha Shakyamuni in de eerste wake van zijn nacht van ontwaken, dat alles hier en nu verschijnt in onze aanwezigheid, passerend in precies deze vorm die zich nu toont, voor de tijd dat het duurt. Voor de tijd dat het duurt staan we op de top van de hoogste berg. Voor de tijd dat het duurt kruipen we over de bodem van de diepste oceaan. Niets is daarvan uitgesloten. Precies dit is het, alles inclusief, niets extra’s. Als we hier vervolgens uitdrukking aan geven, geven we een stem aan het onverwoordbare, ongrijpbare en onbegrijpelijke, overweldigende mysterie dat ons leven is. Hiermee geven we het onvoorstelbare een plek in ons bewustzijn. Wat zou je zeggen over wat je ervaart, als je simpelweg teruggaat naar wat je hoort als je luistert, ziet als je kijkt, voelt als je voelt en denkt als je denkt?

Dogen noemt dit samenvallen van onszelf met onszelf, in precies dat wat zich hier en nu aandient, voor de tijd dat het duurt, ‘overweldigen’ (Japans: keige). ‘Omdat overweldigen door jou wordt veroorzaakt, is er geen overweldigen buiten jou. Aldus trek je erop uit en ontmoet je iemand. Iemand ontmoet iemand. Jij ontmoet jezelf. Erop uit trekken ontmoet erop uit trekken. Als dit niet de verwerkelijking van tijd is, zou het nooit zo kunnen zijn.’ En dus, schrijft Dogen, ‘overweldigt aanwezigheid aanwezigheid en ziet aanwezigheid, overweldigen woorden woorden en zien woorden. Overweldigen overweldigt overweldigen en ziet overweldigen. Overweldigen is niets anders dan overweldigen. Dit is tijd.’ De ene tijd dit, de andere tijd dat, maar niets anders dan dit of dat, niets uitgesloten, alles inbegrepen, passerend voor deze tijd dat het duurt.

Alles is hier, niets verdwijnt, passerend voor precies deze tijd en in precies deze vorm: dit is de onmiddellijke vervulling van mijn bestaan en de ultieme zin. En de overweldigende ervaring van een fundamentele intimiteit die alles met alles verbindt en geen sneeuwvlok op de verkeerde plaats laat vallen. Als het nagalmen van deze extreem luide revolte is verstomd en de glans van deze oogverblindende schittering is gedoofd, kunnen we gewoon zijn met wat zich aandient, terwijl we vrij zijn van wat zich aandient. Voor de tijd dat het duurt…

Als kroon op negen weken Uji, bespreek ik op zondag 17 december aanstaande, tijdens de stille zen zondag in Lazuli, Utrecht, Dogens korte tekst Shoji, ‘Geboorte en dood’. Deze stille zen zondag is tevens onze allerlaatste activiteit in ons oude, vertrouwde Lazuli. Volgend jaar zetten we onze zen activiteiten voort in het Graalhuis in Utrecht. Nog een keer zitten in Lazuli? Geef je dan op voor de stille zen zondag op 17 december aanstaande. Voor meer info en opgave, zie: http://izen.nl/zen-meditatie/