…voor inspiratie, levenswijsheid en bezinning

Author Archive

Bevrijding van het Verhaal van Afscheiding

Een transformatie van bewustzijn
Soms voel ik me weemoedig over de culturele mythologie van mijn jeugd, een wereld waarin niets mis was met frisdrank, waarin Amerika democratie naar de wereld bracht, waarin de dokter je kon genezen, waarin de wetenschap het leven steeds beter zou maken, en ze gewoon een mens op de maan konden zetten.

Het leven was logisch. Als je hard had gewerkt, kon je goede cijfers halen, naar de middelbare school gaan, een goede universiteit volgen, of een ander beroepsroute volgen, en je zou gelukkig zijn. Op een paar ongelukkige uitzonderingen na, zou je succesvol zijn als je je aan de regels van onze samenleving hield: als je het laatste medische advies opvolgde, op de hoogte werd gehouden door de New York Times, je een goede opleiding volgde, de wet gehoorzaamde, voorzichtig investeerde en wegbleef van slechte dingen zoals drugs. Natuurlijk waren er problemen, maar de wetenschappers en deskundigen werkten hard om die op te lossen. Al snel zouden een nieuwe medische vooruitgang, nieuwe wetten, en een nieuwe onderwijstechniek de verdere verbetering van het leven voortstuwen. De manier waarop ik mijn jeugd ervoer maakte deel uit van een verhaal dat ik het ‘Verhaal van de Mensheid’ noem, waarin de mensheid voorbestemd was om een ​​perfecte wereld te creëren met behulp van wetenschap, rede en technologie: om zo de natuur te veroveren, onze dierlijke oorsprong te overstijgen, en om een rationele samenleving te ontwikkelen.

Vanuit mijn standpunt leken de uitgangspunten van dit verhaal onbetwistbaar. Mijn opleiding, de media en vooral de gewoonheid van de routines om me heen werkten samen om uit te drukken: ‘Alles is in orde.’ Tegenwoordig wordt het steeds duidelijker dat dit een luchtbelwereld was die gebukt ging onder massaal menselijk lijden en de aantasting van het milieu. Maar in die tijd kon men in die luchtbel leven zonder veel zelfbedrog. Het verhaal dat ons inkapselde was robuust. Het hield gemakkelijk afwijkende gezichtspunten buiten schot.

Beter weten
Desalniettemin voelde ik, (zoals vele anderen), een onjuistheid in de wereld, een onjuistheid die door de kieren van mijn bevoorrechte, geïsoleerde jeugd heen sijpelde. Ik heb nooit volledig geaccepteerd wat mij als normaal werd voorgehouden. Ik wist dat het leven vreugdevoller zou zijn dan dit, reëler, zinvoller. En de wereld zou mooier zijn. Het was niet de bedoeling dat we doordeweekse dagen zouden moeten haten, en dat we naar het weekend en feestdagen toe zouden moeten leven. Het was niet de bedoeling dat we onze vingers zouden moeten opsteken om te mogen plassen. Het was niet de bedoeling dat we op een mooie dag, dag in dag uit, binnen zouden moeten worden gehouden.

En toen mijn horizon zich verbreedde, wist ik dat miljoenen mensen niet zouden mogen verhongeren, dat kernwapens niet boven onze hoofden zouden mogen hangen, dat de regenwouden niet zouden mogen krimpen, dat de vissen niet zouden mogen sterven, en dat condors en adelaars niet zouden mogen verdwijnen.

Ik kon het gebruikelijke verhaal over hoe mijn cultuur met deze dingen omging echter niet accepteren: als fragmentarische problemen die moesten worden opgelost, als ongelukkige feiten van het leven om te betreuren, of als grenzeloze taboe-onderwerpen die eenvoudigweg konden worden genegeerd.

Op een bepaald niveau weten we allemaal beter. Deze kennis vindt zelden een duidelijke beklemtoning, en in plaats daarvan drukken we het indirect uit door heimelijke en openlijke rebellie. Verslaving, zelfsabotage, uitstelgedrag, luiheid, woede, chronische vermoeidheid en depressie, het zijn allemaal manieren waarop  we volledige deelname aan het levensprogramma dat ons wordt aangeboden uit de weg gaan. Als de bewuste geest geen reden kan vinden om nee te zeggen, zegt het onbewuste op zijn eigen manier nee. Steeds meer mensen kunnen het niet langer aanzien om in het ‘oude normaal’ te blijven.

Het verhaal van normaal
Dit verhaal van normaal brokkelt ook op een systemisch niveau af. We leven vandaag op een overgangsmoment tussen werelden. De instellingen die ons door de eeuwen heen hebben ondersteund, hebben hun vitaliteit verloren; alleen met groeiend zelfbedrog kunnen we doen alsof we duurzaam leven. Onze systemen op het gebied van geld, politiek, energie, medicijnen, onderwijs en nog veel meer, leveren niet langer de voordelen op die ze ooit hadden, (of leken te hebben). Hun utopische belofte, die een eeuw geleden zo inspirerend was, verdwijnt elk jaar verder uit het zicht. Miljoenen van ons weten dit; in toenemende mate doen we nauwelijks de moeite om ons anders voor te doen. Toch lijken we niet in staat om te kunnen veranderen, onvermogend zelfs om te stoppen met onze deelname aan de industriële beschaving die in een hoog tempo richting van de afgrond raast.

Ik heb in mijn eerdere werk een herformulering aangeboden van dit proces, waarbij ik de menselijke culturele evolutie zie als een verhaal over groei, gevolgd door een crisis, gevolgd door instorting, gevolgd door een wedergeboorte: De opkomst van een nieuw soort beschaving, een tijdperk van hereniging, volgend op het tijdperk van afscheiding. Misschien vindt diepgaande verandering alleen plaats door ineenstorting. Dat geldt zeker voor velen op een persoonlijk vlak. Je weet misschien verstandelijk dat je levensstijl niet duurzaam is en dat je je manier van leven moet veranderen. “Ja, Ja. Ik weet dat ik moet stoppen met roken, meer moet bewegen en moet stoppen met kopen op krediet.”

Maar hoe vaak verandert iemand zonder te zijn wakker geschud, of zelfs na een hele reeks wakkerschuddingen? Onze gewoonten zijn immers ingebed in een manier van zijn die alle aspecten van het leven omvat. Vandaar het gezegde: “Je kunt één ding niet veranderen zonder alles te veranderen.”

Ontwaken in onderlinge verbondenheid

Op collectief niveau geldt hetzelfde. Als we ons bewust worden van de onderlinge verbondenheid van al onze systemen, zien we dat we bijvoorbeeld onze energietechnologieën niet kunnen veranderen zonder het economische systeem dat ze ondersteunt te veranderen. We gaan ook inzien dat al onze externe instellingen, onze basispercepties van de wereld weerspiegelen, evenals onze onzichtbare ideologieën en geloofssystemen. In die zin kunnen we zeggen dat de ecologische crisis – zoals al onze crises – een spirituele crisis is. Daarmee bedoel ik dat het helemaal tot op de bodem gaat, en alle aspecten van onze menselijkheid omvat.

En wat is er precies op die bodem? Wat bedoel ik met een ‘overgang tussen werelden’? Op basis van onze beschaving ligt een verhaal, een mythologie. Ik noem het Verhaal van de Wereld, of het Verhaal van de Mensheid – een matrix van verhalen, overeenkomsten en symbolische systemen, die de antwoorden bevat die onze cultuur biedt op de meest fundamentele vragen van het leven:

  • Wie ben ik?
    • Waarom gebeuren dingen?
    • Wat is het doel van het leven?
    • Wat is de menselijke natuur?
    • Wat is heilig?
    • Wie zijn wij als volk?
    • Waar komen we vandaan en waar gaan we heen?Onze cultuur beantwoordt ze min of meer als volgt. Ik zal deze antwoorden zuiver uitdrukken, dit Verhaal van de Wereld, hoewel het in feite nooit volledig toonaangevend is geweest, zelfs niet toen het zijn hoogtepunt bereikte in de vorige eeuw. Je zou kunnen toegeven dat sommige van deze antwoorden wetenschappelijk achterhaald zijn, maar deze achterhaalde negentiende, en twintigste-eeuwse wetenschap, genereert nog steeds onze kijk op wat echt, mogelijk en praktisch is. De nieuwe fysica, de nieuwe biologie, de nieuwe psychologie zijn nog maar net begonnen om onze opvattingen te infiltreren.

Hier zijn de oude antwoorden:

Wie ben je? Je bent een afzonderlijk individu tussen andere afzonderlijke individuen, in een universum dat ook van jou gescheiden is. Je bent een cartesiaans stuk bewustzijn dat naar buiten kijkt door de ogen van een robot van vlees die door zijn genen geprogrammeerd is op maximaal reproductief zelfbelang. Je bent een bubbel psychologie, een geest, (al dan niet op de hersenen gebaseerd), gescheiden van andere geesten, en gescheiden van de materie. Of je bent een ziel, omhuld door vlees, gescheiden van de wereld, en gescheiden van andere zielen. Of je bent een stukje massa, een opeenhoping van deeltjes die werken volgens de onpersoonlijke krachten van de natuurkunde.

Waarom gebeuren dingen? Nogmaals, de onpersoonlijke krachten van de natuurkunde werken in op een generiek materiaalsubstraat van fundamentele deeltjes. Alle verschijnselen zijn het resultaat van deze wiskundig bepaalde interacties. Intelligentie, orde, doel en ontwerp zijn illusies; onder dit alles is er slechts een doelloze wirwar van krachten en massa’s. Elk fenomeen, elke beweging, al het leven, is het resultaat van de som van de krachten die op objecten inwerken.

Wat is het doel van het leven? Er is geen doel, uitsluitend oorzaak. Het universum is in z’n oorsprong, blind en dood. Het denken is slechts een elektrochemische impuls; liefde slechts een hormonale cascade die onze hersenen opnieuw van bedrading voorziet. Het enige doel van het leven, (anders dan dat wat we er zelf van maken), is simpelweg om te leven, te overleven en te reproduceren, om daarmee het rationele eigenbelang te maximaliseren. Omdat we fundamenteel van elkaar gescheiden zijn, gaat mijn eigenbelang hoogstwaarschijnlijk ten koste van jouw eigenbelang. Alles dat niet ‘zelf’ is, is op zijn best onbelangrijk voor ons welzijn, en in het ergste geval zelfs vijandig.

Wat is de menselijke natuur? Om ons te beschermen tegen dit vijandige universum van concurrerende individuen en onpersoonlijke krachten, moeten we zoveel mogelijk controle uitoefenen. We zoeken alles wat dat doel bevordert; bijvoorbeeld geld, status, beveiliging, informatie en macht. Alle dingen die we ‘werelds’ noemen, de basis van onze natuur, onze motivaties en onze verlangens, zijn wat alleen maar wat het kwaad kan worden genoemd. Het is een meedogenloze maximalisatie van eigenbelang.

Wat is daarom heilig? Aangezien het blinde, meedogenloze streven naar eigenbelang asociaal is, is het belangrijk om onze biologische programmering te overwinnen en ‘hogere dingen’ na te streven. Een heilig persoon bezwijkt niet voor de verlangens van het vlees. Hij of zij kiest het pad van zelfverloochening, van discipline, opklimmend naar het rijk van de geest of, in de seculiere versie van deze zoektocht, naar het rijk van de rede en de geest, principes en ethiek. Voor de religieuze mens is heilig zijn bovenaards; zijn ziel is gescheiden van het lichaam, en God leeft hoog boven de aarde. Ondanks hun oppervlakkige tegenstellingen zijn wetenschap en religie het erover eens: het heilige is niet van deze wereld.

Wie zijn wij als volk? We zijn een speciaal soort dier, het hoogtepunt van de evolutie. Met hersenen die zowel de culturele als de genetische overdracht van informatie mogelijk maken. We zijn uniek vanwege het bezit van een ziel, (vanuit een religies standpunt beschouwd), en van een rationele geest, (gezien vanuit een wetenschappelijk standpunt). In ons mechanische universum hebben alleen wij bewustzijn, en beschikken we over de middelen om de wereld tot op zekere hoogte te vormen naar ons ontwerp. De enige beperking om dit uit te voeren is de hoeveelheid kracht die ons ter beschikking staat, en de nauwkeurigheid waarmee we die kunnen inzetten. Hoe beter we daarin slagen, in dit onverschillige en vijandige universum, hoe comfortabeler en veiliger de wereld voor ons kan zijn.

Waar komen we vandaan en waar gaan we heen? We zijn begonnen als naakte, onwetende dieren, die nauwelijks bewust bezig waren met overleven. We leefden een bestaan dat smerig, ruw en kort was. Gelukkig veranderde, dankzij onze grote hersenen, bijgeloof in wetenschap en nam technologie de plaats in van rituelen. We klommen op tot de heersers over en de eigenaren van de natuur, domesticeerden planten en dieren, maakten gebruik van natuurlijke krachten, overwonnen bepaalde ziektes, en legden de diepste geheimen van het universum bloot. We zijn vastbesloten om die overwinning te voltooien: onszelf te bevrijden van arbeid, van alle ziektes, zelfs van de dood, en om op te stijgen naar andere hemellichamen, en de natuur helemaal achter ons te laten. 

Het verhaal van de mensheid

De antwoorden op deze vragen verschillen per cultuur. Ze dompelen ons zo verregaand onder dat we ze als werkelijkheid zijn gaan zien. Deze antwoorden veranderen tegenwoordig, samen met alles wat daarop is gebaseerd. Wat neerkomt op onze hele beschaving. Daarom krijgen we soms het duizelingwekkende gevoel dat de hele wereld in brokstukken uit elkaar valt. Als we de leegheid zien van wat ooit zo echt, praktisch en duurzaam leek, geeft dat ons dat een gevoel alsof we op de rand van een afgrond staan. Wat komt hierna? Wat is belangrijk? Wat is het doel van mijn leven? Hoe kan ik heel worden? De oude antwoorden vervagen, terwijl het verhaal van de mensheid dat ooit de antwoorden in zich droeg, rondom ons uiteenvalt.

Net als de crisis gaat de transitie die voor ons ligt helemaal tot op de bodem. Innerlijk is het niets minder dan een transformatie van de manier waarop we het leven ervaren. Uiterlijk is het niets minder dan een transformatie van de rol van de mensheid op de planeet Aarde. Ik bied deze tekst niet aan als iemand die deze transitie zelf heeft afgerond. Verre van dat. Ik beschik niet over meer autoriteit dan welke andere man of vrouw ook. Ik ben geen avatar of heilige. Ik ben geen kanaal voor verlichte meesters of ET’s. Ik beschik niet over buitengewone geestelijke krachten of intellectuele genialiteit. Ik heb geen opmerkelijke moeilijkheden of beproevingen doorstaan. Ik beheers geen diepe spirituele vaardigheden of sjamanistische training. Ik ben een gewone man. Je zult mijn woorden op waarde moeten taxeren.

En als mijn woorden hun doel bereiken, namelijk het katalyseren van een volgende stap, groot of klein, naar een mooiere wereld, waarvan ons hart weet dat die wereld mogelijk is, dan wordt mijn gewoon mens zijn belangrijk. Het laat zien hoe dicht wij allemaal, wij gewone mensen, bij een diepgaande transformatie staan van bewustzijn en bestaan. Als ik, een gewone man, dat kan zien, moeten we er bijna zijn.

Dit is het bewerkte eerste hoofdstuk uit Een betere wereld waarvan we in ons hart weten dat die mogelijk is van Charles Eisenstein

Vertaling: Hansjelle Dijkstra

 

 

Een ‘levend geloof’ scheppen

Weten waar je commitment ligt

In mijn eerste les als leerling-non kondigde een forse Litouwse priester-jezuïet met een zwaar accent ons het volgende aan:

  “ Je geloof bestaat uit een geheel van overtuigingen die je door de kerk zijn aangereikt. Je spiritualiteit en je geloof zijn aangelegenheden die je zelf creëert, gebaseerd op je verbondenheden en je ultieme belangstelling. Je moet weten waar je aan bent toegewijd, als je geloof echt iets voor je wil gaan betekenen.

Er waren 30 postulanten in de zaal, allemaal nog geen twintig, en ik vermoed dat niemand begreep waar hij het over had. We hadden allemaal de Baltimore Catechismus uit ons hoofd geleerd, en we hadden overal onze uit ons hoofd geleerde antwoorden op. Maar deze opvatting over een spiritualiteit die los stond van religie was nogal verwarrend. We hadden geleerd wat we moesten denken, niet hoe we moesten denken. Hoe verwachtte hij dat we zouden kunnen weten waar onze ultieme belangstelling lag?

Zelf nadenken

Het kostte pater Grabys een heel semester om ons te leren hoe we zelf konden nadenken, hoe we in onze eigen diepten moesten afdalen, en hoe we konden vaststellen waar we voor wilden leven, en zelfs waarvoor we zouden willen sterven. Het was slopend. Ik wilde dat religie religie bleef, zoals ik die kende. Ik wilde niet iets voor mezelf creëren. Ik hield niet van zijn ideeën. Maar week in week uit betraden we onbekende diepten, doorzochten we onze eigen geschiedenis, groeven we naar onze hoop, en tenslotte, tegen het eind van de opleiding, vonden we allemaal onze diepste belangstelling.

Ik herinner me meer niet de levensdoelen van anderen, maar ik richtte mij op sociale rechtvaardigheid en vredestichting. “Ik zal mijn broeders en zusters hoeder zijn”, zei ik tegen mijn klasgenotes. Ik zal me uitspreken tegen onrecht, en ik zal waar dan ook vrede stichten.”

Vijftig jaar later kijk ik terug, en constateer dat die vastberadenheid er nog steeds is. Alles wat ik doe komt voort uit die bron. Wat ik ook creëer, het is altijd verbonden met wie ik spiritueel ben. En wie ik spiritueel ben is degene die handelt vanuit rechtvaardigheid en vrede. Dit is mijn levende geloof. Het heeft niets te maken met religie, en ik heb daar ook geen kerk voor nodig. Het is een actieve spirituele kracht, waar ik ook ben.

Hoe je de bedenker kunt zijn van je eigen spirituele overtuigingen

Als iemand me vroeg hoe ik een levend geloof heb gecreëerd, dan zou ik twee stappen suggereren. Laat eerst de overtuigingen los die je hebt geërfd, en die niet langer bij je passen. Kijk wat er in je opkomt als je nadenkt over het Goddelijke, het Oneindige, of de Kosmos. Schrijf je eigen geloofsbelijdenis. Ervaar hoe het voelt om de auteur te zijn van je eigen spirituele overtuigingen. Die hoeven niet te kloppen. Er valt niets te verdedigen. Je bent uniek en je spiritualiteit komt voort uit jouw unieke zijn.

Je geloof is je persoonlijke schepping. Het is je persoonlijke verbond met de Bron van het Leven, met Degene Die Jou Ademt. Gebaseerd op alle levenservaringen waarvan je weet dat die waar zijn, beslis je waar je volkomen aan bent toegewijd.

Het is als een huwelijksgelofte die je aflegt aan de Grote Geliefde, de Geest, God, of aan wie of wat je maar wilt volgen. Het maakt niet uit wat je maatschappelijke status is, in welke religie je bent opgegroeid, waar je woont, welke vreselijke dingen je zijn overkomen, onderliggend is er het geloof dat je steunt, gebaseerd op de pijlers van je ultieme betrokkenheid.

Je hoeft niets meer te weten, geen nieuwe boeken te lezen, of met welke priester, rabbijn, of predikant ook te praten; je moet uitsluitend voor jezelf vaststellen waar je je aan toewijdt. Als je daarvanuit leeft, dan zal dat je Levende Geloof zijn. Als de Dalai Lama zegt: “Mijn religie is vriendelijkheid”, leren we iets over zijn ultieme toewijding. En we zien aan zijn optredens dat hij dit geloof dagelijks in de praktijk brengt.

De tweede stap, nadat je je oude overtuigingen hebt losgelaten en je je toewijding hebt bevestigd, is te beginnen met een mindfulness oefening. Dit kan vijf minuten per dag zijn. Het gaat niet om hoe lang dit duurt, maar om meditatie-trouw. Dit is de tijd die je doorbrengt met jouw ‘God’. Stel je voor dat je van iemand houdt, maar dat je voortdurend je afspraken moet afzeggen omdat je ‘geen tijd had’ om elkaar te ontmoeten. Als mensen tegen me zeggen: “ik heb geen tijd om te mediteren”, doet dat me denken aan een moeder die zegt: “ik had geen tijd om mijn baby te voeden.”

Oefenen, oefenen, oefenen

Je kunt een levend geloof creëren zonder beoefening, maar dan ondersteun je het niet. Net zoals je lichaam voeding nodig heeft, heeft je geest stilte en afzondering nodig. Je geest heeft gemeenschapstijd nodig met het ons overstijgende. 

Je beoefening bestaat uit het ademen van leven naar je ziel. Het vergt tijd van je en liefdevolle aandacht om echt te laten te gedijen.

Ik begon mijn beoefening in 1990, met twintig minuten per dag. Ik had een kaars aangestoken, en keek daarnaar tot de tijd verstreken was. Geen telefoons, papieren, computers. Alleen de kaars en ik. Als mijn gedachten afdreven, keerde ik terug naar mijn ademhaling, en besteedde daar mijn aandacht aan. Ik had geen ander doel dan beginnen met de meditatie, omdat mijn leven onevenwichtig was, en een spiritueel leraar tegen me gezegd had dat ik zonder meditatie nooit evenwicht zou vinden.

Sindsdien zijn tijdens mijn meditaties de meest ongelooflijke gedachten, creaties en ervaringen opgetreden, maar ik kan er geen genoeg van krijgen. Ik breng nu elke dag een uur in stilte en eenzaamheid door.

Dat lijkt misschien veel, maar het is niets vergeleken met de Dalai Lama’s zes uur per dag. We kunnen allemaal onderzoeken wat voor ons het beste werkt, maar het begint met een nieuwe gewoonte. En daarom zeg ik: begin met vijf minuten. Je bent de baas over je tijd. Als je niet vijf minuten kunt besteden aan je eigen welzijn, moet je je echt afvragen: ‘hoe toegewijd ben je om je goed te voelen?’

Dit is dus mijn blauwdruk voor het creëren van een levend geloof. Niets om te zoeken. Je hoeft nergens heen. Het leeft nu in je, wachtend om gezien, erkend en beoefend te worden. Je bent een heilig vat dat een helder en heilig licht in zich draagt. Het is nu tijd om het te laten stralen. 

Door Jan Phillips

Vertaling: Hansjelle Dijkstra

Vier Mantra’s van Thich Nhat Hanh over volkomen aanwezigheid

Thuiskomen bij Elkaar

Als je van iemand houdt, zal je er helemaal voor hem of haar willen zijn. Ik ken een jongen van tien die door zijn vader bevraagd werd wat voor cadeautje hij op zijn verjaardag zou willen krijgen. Maar hij wist niet wat hij moest antwoorden. Zijn vader is uitgesproken bemiddeld, en zou zich bijna alles kunnen veroorloven wat zijn zoon maar zou wensen. Maar de jongen zei alleen maar, “Pappa, ik wil jou!” Zijn vader heeft het veel te druk – hij heeft geen tijd voor zijn vrouw en kinderen. Om ware liefde te laten zien, moeten we beschikbaar zijn. Als die vader zou leren om bewust in- en uit te ademen, en aanwezig te zijn voor zijn zoon, kan hij zeggen “Natuurlijk, ik ben er helemaal voor jou.”

Het grootste geschenk dat we iemand kunnen geven is onze beschikbaarheid. “Ik ben er hier voor jou” is een mantra die in totale toewijding moet worden uitgesproken.

Als je geconcentreerd bent – zowel geestelijk als lichamelijk-

ben je Volkomen Aanwezig,

en alles dat je dan zegt is een mantra

 

 

1e Mantra: “Geliefde, ik ben er hier voor jou.”

Dat hoef je niet in het Sanskriet of het Tibetaans te zeggen. Een mantra kan je in je eigen taal uitspreken: “Geliefde, ik ben er hier voor jou.” En als je echt aanwezig bent zal deze mantra voor een wonder zorgen. Jij wordt echt, de andere persoon wordt echt, en het leven zelf wordt op zo’n moment echt. Je brengt jezelf en de ander geluk.

 

2e Mantra: “Ik weet dat je er bent, en dat maakt me gelukkig.”

“Ik weet dat je er bent, en dat maakt me gelukkig” is de tweede mantra. Als ik naar de maan kijk, adem ik diep in en uit en zeg ik: “Volle maan, ik weet dat je daar bent, en ik ben erg gelukkig.” Ik doe hetzelfde met de morgenster. Afgelopen voorjaar wandelde ik in Korea tussen de magnoliabomen. Ik keek naar de magnoliabomen, en zei: “Ik weet dat je daar bent, en ik ben erg blij.” Om echt aanwezig te zijn, en te weten dat de ander er ook is, is een wonder.

Als je een prachtige zonsondergang ziet, en je totaal aanwezig bent, zal je dat ten diepste herkennen en ondergaan. Door  naar de zonsondergang te kijken, voel je je volkomen gelukkig. Steeds wanneer je echt aanwezig bent, zal je in staat zijn om de aanwezigheid van het andere te herkennen en te ondergaan – de volle maan, de Noord Ster, magnoliabloesems, of de mens van wie je het meeste houdt.

Eerst adem je diep in en uit om bij jezelf te komen, en vervolgens ga je dichtbij degene zitten van wie je houdt, en spreek je in een diepe staat van concentratie de tweede mantra uit. “Ik weet dat je er bent, en dat maakt me gelukkig.” Je bent gelukkig en de persoon van wie je houdt is het op datzelfde moment óók. Deze mantra’s kunnen een vast onderdeel worden van je leven van alledag. Om een waarachtige ‘minnaar’ te zijn, moet je mindfulness beoefenen, en moet je in stilte zitten en lopen, om Volkomen Aanwezig te kunnen zijn.

 

3e Mantra: “Geliefde, ik weet dat je lijdt.”

De derde mantra is: : “Geliefde, ik weet dat je lijdt.” Daarom ben ik er hier voor jou. Als je opmerkzaam bent, voel je het aan als de persoon van wie je houdt lijdt. Als wij lijden, en de persoon van wie we houden zich ons lijden niet bewust is, zullen we nog meer lijden. Ga diep ademhalen, ga dicht bij die ander van wie je houdt zitten, en zeg: “Geliefde, ik weet dat je lijdt. Daarom ben ik er hier voor jou.” Alleen al je aanwezigheid zal haar of hem verlichting brengen. Ongeacht of je oud of jong bent, dat lukt je.

 

4e Mantra: “Geliefde, ik lijd. Help me alsjeblieft.”

De vierde mantra is het moeilijkst. Deze komt van pas als je zelf lijdt en je gelooft dat de oorzaak van je lijden degene is van wie je houdt. De mantra is: “Geliefde, ik lijd. Help me alsjeblieft.” Het zijn maar zes woorden, maar veel mensen kunnen dit niet zeggen omdat ze daar te trots voor zijn. Als iemand anders zoiets tegen je gezegd of gedaan heeft, zal je daar niet hevig onder lijden, maar omdat je van die persoon houdt, is dat heel pijnlijk. Je wilt je terugtrekken in je kamer, en huilen. Maar je houdt echt van hem of haar, en als je op die manier lijdt moet je om hulp vragen. Je moet je trots overwinnen.

 

Thuiskomen

Er bestaat een verhaal dat in mijn land bekend is, over een echtgenoot die naar een oorlogsgebied werd uitgezonden en zijn zwangere vrouw moest achterlaten. Drie jaar later werd hij uit het leger ontslagen, en keerde hij naar huis terug. Zijn vrouw kwam naar de dorpspoort om hem te verwelkomen, en ze nam hun zoontje mee. Toen man en vrouw elkaar zagen konden ze hun vreugdetranen niet bedwingen. Ze waren hun voorouders zo dankbaar vanwege hun bescherming, dat de jongeman zijn vrouw vroeg om naar de markt te gaan om fruit, bloemen en andere cadeaus te kopen, om die op het altaar van hun grootouders te leggen.

Toen de moeder aan het winkelen was, vroeg de jonge vader zijn zoon om hem “pappa” te noemen, maar de kleine jongen weigerde. “Meneer, u bent mijn vader niet! Mijn vader kwam elke avond thuis, en mijn moeder praatte met hem, en huilde. Als mijn moeder ging zitten, ging hij ook zitten. Als mijn moeder ging liggen, ging hij ook liggen.” Toen hij deze woorden hoorde, veranderde het hart van de jonge vader in steen.

Toen zijn vrouw thuiskwam, kon hij zelfs niet naar haar kijken. De jongeman offerde fruit, bloemen en wierook aan de voorouders, knielde neer, rolde zijn mat op, en stond zijn vrouw niet toe hetzelfde te doen.

Hij geloofde dat zij niet waardig genoeg was om zich te presenteren aan de voorouders. Zijn vrouw was diep gekwetst. Ze kon niet begrijpen waarom hij zich zo gedroeg. Hij bleef niet thuis. Hij bracht zijn tijd door in de dorpskroeg, en kwam pas diep in de nacht thuis. Na drie dagen kon ze er niet meer tegen, sprong in de rivier, en verdronk.

Die avond, na de begrafenis, toen de jonge vader de olielamp ontstak, schreeuwde de kleine jongen: “Daar is mijn vader.” Hij wees op de schaduw op de muur en zei “Mijn vader kwam zo elke nacht thuis, en mijn moeder praatte dan met hem en ze huilde veel. Als mijn moeder ging zitten, ging hij zitten. Als mijn moeder ging liggen, ging hij ook liggen. “Geliefde, je bent veel te lang weggeweest. Hoe kan ik mijn kind alleen opvoeden?” Ze huilde tegen haar eigen schaduw. Op zekere avond vroeg het kind waar zijn vader was. Ze wees naar de schaduw op de muur en zei, “Dit is je vader.” Ze miste hem zo verschrikkelijk…

Plotseling begreep de jonge vader alles, maar het was te laat. Als hij gisteren naar zijn vrouw was toegegaan en gevraagd had “Geliefde, ik lijd zo vreselijk. Onze kleine jongen zei dat er elke avond een man kwam met wie je praatte, en je huilde samen met hem, elke keer als jij ging zitten, ging hij ook zitten. Wie was die man?”

Als dat gebeurd was had ze een kans gehad om alles uit te leggen en een tragedie te voorkómen. Maar dat deed hij niet. Uit trots.

De vrouw gedroeg zich ook zo. Ze was diep gekwetst door het gedrag van haar man, maar ze vroeg hem niet om hulp. Ze had de vierde mantra in de praktijk moeten brengen. “Geliefde, ik lijd. Help me alsjeblieft.” Ik begrijp niet waarom je niet meer naar me kijkt en niet meer met me praat. Waarom mocht ik geen offers aanbieden aan onze voorouders? Heb ik iets verkeerd gedaan?” Als ze dat gedaan zou hebben, zou haar echtgenoot haar hebben kunnen vertellen wat de kleine jongen had gezegd. Maar dat deed ze niet, omdat ze gevangen zat in trots.

 

Onze Liefde Versterken

In echte liefde bestaat er geen ruimte voor trots. Val alsjeblieft niet in die valkuil. Als je pijn ervaart vanwege de persoon van wie je houd, als je pijn lijdt en gelooft dat je lijden wordt veroorzaakt door degene van wie je het meeste houdt, denk dan aan dit verhaal. Gedraag je niet zoals de vader, de moeder, of de kleine jongen. Sta jezelf geen trots toe. Breng de vierde mantra in de praktijk, “Geliefde, ik lijd. Help me alsjeblieft.”

Als hij of zij degene is van wie je in je leven het meeste houdt, is dat wat je moet doen. Als die ander jouw woorden hoort, komt hij of zij tot zichzelf, en zal diep bij zichzelf naar binnen kijken. Dan zullen jullie er samen uitkomen, je diepgaand met elkaar verzoenen, en het misverstand oplossen.

Bron:  Uplift

Vertaling Hansjelle Dijkstra

Pinksteren en zijn betekenis

Niemand weet precies wanneer het vissentijdperk teneinde loopt en het watermantijdperk begint. In ieder geval wordt het de laatste decennia wel duidelijk dat het heel aanstaande is. Het lijden dat onder meer vissen eigen is, ging tweeduizend jaar geleden ons handelen bepalen, beginnend met het archetype van het lijden Jezus Christus, en eindigend met het bewust worden van het lijden in de wereld in zijn algemeenheid. Nu Pinksteren nadert met de symboliek van het neerdalen van spirituele waarheden, die in het denken kunnen worden geïntegreerd, is het goed om hier even bij stil te staan.

De uitbraak van het coronavirus heeft ons wakker geschud in de eenzaamheid die heerst (ouderen) en aan de afstand die beleefd wordt door veel mensen door de anderhalve meter regeling. Wat voorheen  aan eenzaamheid en leed niet werd geregistreerd en waar amper bewustzijn voor was, wordt het ons nu indringend onder de neus gewreven doordat we in een verdunde mate er zelf mee te maken krijgen. Nu het watermantijdperk aanbreekt is het de bedoeling dat we na gaan denken over het leed dat we mensen onbewust vaak aandoen. Het vissentijdperk stond in het teken van het voelen, waterman is het teken van het denken. Denken en voelen zijn elkaars tegenvoeters, dat wil zeggen als één van de twee dominant is, zit automatisch de ander in het onbewuste en werkt minder goed. In mijn nieuwe boek: Ziekte een weg naar bewustwording ga ik dieper op deze materie in omdat onbewuste energieën doordat ze niet primair ervaren worden, potentiële ziekmakers zijn.

Evolutionair gezien wordt de dierenwereld in zijn ontwikkelingsweg onder de mens geplaatst. De mens is primair een denkend wezen en een dier primair een voelend wezen. De vraag die de laatste decennia steeds prangende wordt is: hoe gaan we om met de dierenwereld? Onder de dierenwereld zit de plantenwereld, de etherische bron van ons bestaan en de plantenwereld kan niet bestaan zonder de aarde. Ook hier zien we dat er in deze tijd een bewustzijnsvraag wordt gesteld: hoe gaan we om met de aarde.

Nog nooit in het bestaan van de aarde hebben we zo’n gigantisch gebruik/misbruik gemaakt van: de aarde, dieren en plantenwereld, niet in de laatste plaats omdat we met zoveel zijn; de ongelijkheid tussen arm en rijk wordt steeds maar groter. Een afspiegeling er van is wat er nu in de slachthuizen gebeurt, het is een drama waar maar weinig bewustzijn voor is. Wat blijkt nu, niet alleen dieren hebben daar geleden, maar ook de seizoenarbeiders worden uitgebuit en leven dicht op elkaar tot meerdere glorie van de consument die zo nodig zijn goedkope stukje vlees op de barbecue moet hebben. Je ziet een soort verschuiving waar vroeger het dier werd gebruikt/misbruikt wordt nu de mens ook als een soort ding ingezet om de massa zogenaamd te laten genieten en dat terwijl wij als EU lid democratisch willen zijn. Het lijkt nog verre toekomstmuziek dat dit gaat gebeuren.

What goes the around comes around of meer calvinistisch uitgedrukt: Wat je zaait, zal je oogsten. Het coronavirus is niet alleen ellende, het biedt de kans door zijn grillige ondoorzichtige patroon om bewustzijn voor dit soort dingen te ontwikkelen. Het zou goed kunnen zijn dat die ondoorzichtigheid, – lees geen vat krijgen op de werkelijke bestrijding van het virus-, in principe een zegen voor ons is, omdat we echt moeten gaan nadenken en niet in materialistisch kortetermijndenken verzanden, wat we nu dus nog veel teveel doen. Dit vraagt de nieuwe tijd van ons; we zullen een betere rentmeester moeten worden van de aarde, planten en dierenwereld!

Met toestemming overgenomen van https://wilmatermull.nl/wp/

Een blaffende hond

De toestand van ‘ontkoppeling’ maakte U.G. extreem impulsief en onberekenbaar, en zijn gedrag grillig en onvoorspelbaar. Hij liet alles van het moment afhangen, had ontzag voor niemand en zei altijd precies waar het op stond, ongeacht de mogelijke gevolgen. Hij hechtte zich aan niemand, beschouwde niemand als zijn leerling en tolereerde de constante aanwezigheid van zoekers en vrienden alleen omdat er zelden een impuls in hem opkwam om ze weg te sturen. Zoals hij het zelf zag, was de persoon U.G. in 1967 gestorven en was alleen zijn lichaam in leven gebleven.

In mijn huis hangt een grote poster, getekend door Nic Grey, een nauwelijks bekende outsider-kunstenaar, woonachtig in Phnom Penh, Cambodja. Ik kreeg hem ooit van een vriend die indertijd ook in Cambodja woonde en hem van Grey had gekocht. Het is om meerdere redenen een opmerkelijke tekening. Het afgebeelde tafereel beslaat de onderste helft van de poster en laat zes mensen zien die rond een salontafel bijeen zitten. Ze kijken wat wezenloos voor zich uit. Op de grond bevinden zich twee op dieren gelijkende wezens die je in de echte wereld nooit zult tegenkomen. Erboven staat in sierlijke letters: A Portrait of Uppaluri Gopala Krishnamurti, July 9, 1918 – March 22, 2007. Dwars over de personen rond de tafel loopt een tekst in grote kapitalen: THIS DOG BARKING. De bovenste helft van de poster wordt in beslag genomen door een in priegelig handschrift geschreven tekst die helemaal doorloopt langs de randen van de tekening. Het is de tekst die U.G. uitsprak tijdens de eerste en enige openbare lezing die hij gaf na zijn ‘ontwaken’. Zelf heeft hij het altijd omschreven als “the calamity” (de ramp), en daar had hij zijn redenen voor: “Voor mij is het geen ramp, maar wel voor degenen die het idee hebben dat ze iets fantastisch zullen gaan meemaken.”

Aanloop en nasleep 

Om enig idee te krijgen wat voor iemand U.G. was, is het nodig om te weten waar hij over sprak als hij het over ‘the calamity’ had. Sterker nog, in de ogen van U.G. zelf was alles wat er vóór 9 juli 1967 in zijn leven gebeurde slechts een aanloop naar of voorbereiding op ‘de ramp’, en alles wat erna gebeurde slechts de nasleep ervan. Gelukkig heeft hij zich in de toespraak die hij kort erna hield en tijdens informele bijeenkomsten in die tijd zeer gedetailleerd uitgelaten over wat er op die zomerdag in 1967 met hem gebeurde en hoe hij sinds die dag onafgebroken heeft gefunctioneerd.

Bijna zijn hele leven lang was U.G. op zoek geweest naar het antwoord op de vraag: wat is die toestand waar alle heiligen en verlichten het over hebben? In de loop van zijn leven zocht hij talloze goeroes op, onder wie Ramana Maharshi. Op U.G.’s vraag of Ramana die toestand op hem kon overdragen, had Ramana geantwoord: “Ik kan je hem wel geven, maar kun je hem ontvangen?” Via de Theosophical Society, waar hij al vroeg in zijn leven mee in contact kwam, richtte U.G. zich in zijn zoektocht uiteindelijk op zijn naamgenoot,  Jiddu Krishnamurti. Met hem voerde U.G. vanaf eind jaren ’40 vaak gesprekken en discussies. Hun levens liepen in vele opzichten parallel, maar U.G.’s bewondering voor J. Krishnamurti sloeg uiteindelijk om in een openlijke afkeer van hem.

Doodservaringen 

De laatste keer dat U.G. een droom had, was een maand vóór de ramp. Hij droomde dat hij door een cobra gebeten werd en stierf, en dat zijn lichaam op een brandstapel verbrand werd. In diezelfde tijd droomde hij niet alleen over de dood, maar had hij ook verschillende ‘doodservaringen’, zoals toen hij tijdens het kijken naar een film waarin geschoten werd plotseling dood op de grond lag. Hij lag erbij “alsof hij neergeschoten was”, gaf een van de getuigen later aan. Zijn handen en voeten waren ijskoud, zijn lichaam was verstijfd en hij haalde raspend adem. Toen hij niet veel later zijn ogen weer opendeed, begon hij te bewegen als een pasgeboren baby. Later in zijn leven kwamen de doodservaringen nog een paar keer voor. In hun verschijningsvorm leken ze veel op de doodservaringen die Ramana Maharshi enkele keren onderging. Volgens U.G. was het de natuurlijke manier van het lichaam om zichzelf te vernieuwen, een proces dat bij iedereen ongemerkt plaatsvindt omdat het denkproces de bewuste waarneming ervan verstoort.

In de laatste weken voor de ramp transformeerde U.G.’s basisvraag tot een andere: hoe weet ik zeker dat ik me in die toestand bevind? U.G. verbleef toen in Saanen, de plek in Zwitserland waar hij lang daarvoor al met zijn gezin had willen gaan wonen (tot zijn huwelijk op de klippen liep) en dezelfde plaats waar J. Krishnamurti tot U.G.’s verbazing  jaarlijks een serie lezingen was gaan geven. Een vriend overtuigde U.G. om nog één keer naar zijn naamgenoot te gaan luisteren, nu hij toch al in Saanen was. Dat deed hij, maar al gauw kreeg hij het onmiskenbare gevoel dat J. Krishnamurti bezig was niet zijn eigen staat van zijn te beschrijven, maar die van U.G. als hij sprak over ‘bewegingen’, ‘gewaarzijn’ en ‘stilte’. “Ik bevind me al in die toestand,” zei U.G. tegen zichzelf. “Waar ben ik de afgelopen veertig jaar in godsnaam mee bezig geweest?” Hij liep de tent uit waar de lezing gehouden werd en besloot voortaan alleen nog zijn eigen weg te volgen. 

De ramp

De volgende dag, de dag waarop hij 49 jaar werd, zat hij op een bankje onder een boom toen de vraag die al wekenlang door zijn hoofd spookte plotseling in het niets oploste. Het verdwijnen van de vraag bracht een ongekende kettingreactie teweeg. Daarover zei hij later: “Binnenin vond plotseling een explosie plaats. Iedere lichaamscel, iedere zenuw en iedere klier ontplofte. Het was een fysiek uiterst pijnlijke soort kernexplosie die de hele chemische werking van mijn lichaam radicaal veranderde.” Zijn huid werd in de weken daarna zijdezacht en hij at alleen nog als hem eten werd voorgehouden (zoals ook bij Ramana Maharshi na diens ontwaken het geval is geweest), hij knipperde niet meer met zijn ogen en zijn zintuigen begonnen een volkomen eigen leven te leiden. Over zijn veranderde visus zei hij: “Er is geen ‘ik’ dat kijkt; bergen, bloemen, bomen, koeien, alles kijkt naar mij. Dingen die op me afkomen gaan mij binnen en dingen die van achter mij tevoorschijn komen, komen uit mij tevoorschijn” (een ervaringsmodus die jaren later eveneens beschreven is door Douglas Harding en Suzanne Segal). Geluiden werden uitsluitend ervaren als betekenisloze trillingen en leken allemaal uit hemzelf voort te komen, en niet uit de wereld om hem heen (iets wat ook door Rupert Spira is ervaren toen diens leraar Francis Lucille aan hem vroeg waar het geluid van een blaffende hond (!) vandaan kwam). Hij voelde geen voorwerpen meer, of zelfs maar zijn eigen lichaam, maar slechts “losse punten van contact” die niet meer door het denken aaneen werden gesmeed tot een lichaam of een voorwerp.

Ontkoppeld 

De verdere rest van zijn leven wist U.G. niet meer wat hij zag, hoorde, voelde, rook of proefde, tenzij iemand hem dat vertelde. Hij bevond zich permanent in een toestand die hij “psychologisch ontkoppeld” noemde. De continuïteit van het gedachteproces was voorgoed doorbroken, waardoor zijn zintuigen onafhankelijk van elkaar en los van het denken functioneerden. Het ‘ik’, de centrale coördinator, was verdwenen; zintuiglijke waarnemingen werden niet meer automatisch vertaald in concepten, namen of gedachten, tenzij de situatie daar specifiek om vroeg. Het merendeel van de tijd bevond hij zich in een toestand van leegte of niet-weten, die hij “de natuurlijke toestand van de mens” noemde. Hij zei daarover: “Die toestand is er een waarin een mens zich op een unieke manier kan uiten en waarin hij een levend contact heeft met de mensen en dingen om hem heen. Dan functioneert het oorspronkelijke bewustzijn, dat vrij is van de ballast van het verleden en onaangeraakt is door het denken. Het denken is dan alleen nog nuttig om met elkaar te communiceren. Daarvoor is het denken ook bedoeld. Iemand die het leven zijn eigen gang laat gaan zonder de bescherming van het denken, heeft geen zelf om te verdedigen. De natuurlijke toestand is geen toestand zonder gedachten. Om te overleven moet je kunnen denken. Maar in de natuurlijke toestand word je niet meer door het denken verstikt; het valt dan in zijn natuurlijke ritme. Als je ook maar één seconde, één keer in je leven, bewust aanwezig zou zijn, zou de continuïteit doorbroken worden, zou de illusie van de ervarende entiteit, het ‘ik’, ineenstorten en zou alles in zijn natuurlijke ritme vallen. In die toestand weet je niet waar je naar kijkt – dat is bewuste aanwezigheid.”

Daar is ook hier 

De bewuste aanwezigheid waar U.G. het over heeft was zo allesbepalend dat hij geen onderscheid of afscheiding meer ervoer tussen hemzelf (zijn lichaam) en de wereld om hem heen. “Wat daar gebeurt, gebeurt ook hier,” zei hij daarover. “Ik kan daar niets tegen doen, om de eenvoudige reden dat het harnas dat ik ter bescherming om me heen had gebouwd vernietigd is. Dat maakt me erg bevattelijk voor alles wat er om me heen gebeurt.” Dat ging zelfs zover dat als iemand zich in zijn nabijheid bezeerde of verwondde, de fysieke gevolgen daarvan op zijn eigen lichaam zichtbaar waren. Maar zodra het contact verbroken werd (als iets bijvoorbeeld uit zijn gezichtsveld verdween), maakte het geen deel meer uit van zijn bestaanswereld. Opmerkelijk genoeg heeft ook J. Krishnamurti met name in zijn dagboeken vaak precies zo’n zelfde staat van zijn beschreven.

De toestand van ‘ontkoppeling’ maakte U.G. extreem impulsief en onberekenbaar, en zijn gedrag grillig en onvoorspelbaar. Hij liet alles van het moment afhangen, had ontzag voor niemand en zei altijd precies waar het op stond, ongeacht de mogelijke gevolgen. Hij hechtte zich aan niemand, beschouwde niemand als zijn leerling en tolereerde de constante aanwezigheid van zoekers en vrienden tijdens zijn leven na de ramp alleen maar omdat er zelden een impuls in hem opkwam om ze weg te sturen. Zoals hij het zelf zag, was de persoon U.G. in 1967 gestorven en was alleen zijn lichaam, zij het in sterk gewijzigde vorm, in leven gebleven, als een robot waarvan de batterijen maar niet leeg raakten. Pas op zijn 88e hield het op te functioneren en kwam er een einde aan zijn opmerkelijke leven.

Geen houvast 

U.G. tolereerde, zoals gezegd, de mensen die jaar in, jaar uit in zijn nabijheid verbleven, maar hij bood ze in antwoord op de vragen die ze hem stelden geen enkel houvast. Vast als ze in zijn ogen zaten in de tentakels van het massadenken, daagde hij ze uit hun eigen vragen te stellen en probeerde hij ze op basis van zijn antwoorden duidelijk te maken dat ieder antwoord niet meer waarheid bevatte dan willekeurig welk ander antwoord, opdat de vragen ten slotte zouden oplossen in niet-weten en de persoon die de vraag stelde in het niets zou verdwijnen. Over zijn houding tegenover de zoekers om hem heen zei hij: “Ik heb geen boodschap om aan de wereld te geven. Wat er met mij gebeurd is, kan ik niet met de wereld delen. Dat is de reden waarom ik niet op een podium klim of lezingen geef. En ik zit ook niet graag op een en dezelfde plek met mensen om mij heen die steeds dezelfde vragen stellen. Ik begin nooit een gesprek; de mensen komen om mij heen zitten – ze kunnen tenslotte doen wat ze willen. Als iemand mij een vraag stelt, probeer ik antwoord te geven door erop te wijzen en er de nadruk op te leggen dat er op die vraag geen antwoord is. Dus zeg ik het met andere woorden, draai de vraag om en vuur hem weer op de ander af.” Tijdens zijn openbare lezing na de ramp zei hij: “Mijn doel is om je het bos in te sturen. Ik blokkeer iedere nooduitgang. Als me dat lukt, ga je nooit meer naar iemand luisteren.”

In de laatste jaren van zijn leven werden zijn reacties op de mensen om hem heen steeds extremer, ontbrak vaak iedere logica en grensde zijn gedrag aan complete waanzin, zoals de Amerikaan Louis Brawley laat zien in zijn intrigerende boek Goner – The Final Travels of U.G. Krishnamurti. Niettemin bleven mensen hem tot het allerlaatst opzoeken, aangetrokken als ze werden door U.G.’s geweldige onbevreesdheid, onafhankelijkheid en nonchalance, en misschien ook wel door zijn ultieme onvoorspelbaarheid. Zelf leek het hem allemaal weinig uit te maken. “Alles wat ik zeg,” zei hij ooit, “is als het huilen van een jakhals, het blaffen van een hond, het balken van een ezel.” Zo zou je U.G.’s onderricht kunnen kenschetsen, maar het is onwaarschijnlijk dat er in de geschiedenis van de mensheid ooit iemand is geweest die zo heeft gehuild, geblaft en gebalkt als U.G. Krishnamurti.

 

Han van den Boogaard (1956) is psycholoog, schrijver en vertaler. Hij schreef een zestal boeken, waaronder Sprekende stilte, Herinneringen aan het Nu (beide uitgegeven bij uitgeverij Juwelenschip) en Zen en de kunst van het kijken (uitgeverij Samsara Books). Herinneringen aan het nu werd ook in het Engels uitgegeven onder de titel Memories of Now (uitgeverij Non-duality Press). Daarnaast was hij tien jaar eindredacteur van InZicht en vertaalde hij meer dan twintig boeken over non-dualiteit, o.a. van Tony Parsons, Jeff Foster en Rupert Spira. Han is jarenlang werkzaam geweest als psycholoog/behandelaar in het Centrum voor Doofblinden in Beek-Ubbergen, maar zag zich vanwege gezondheidsproblemen gedwongen met zijn werk te stoppen. Incidenteel geeft hij lezingen over non-dualiteit.

Met toestemming over genomen uit het tijdschrift InZicht.

Wil je meer lezen over deze auteur, vraag dan een gratis exemplaar aan van het tijdschrift Inzicht door een mail te sturen naar: info@inzicht.org

Het ‘ontstaan’ van Ramana Maharshi over gewaarzijn

Het volgende is een kort verslag van het ontstaan van de vertaling van Guru Vachaka Kovai door de eindredacteur van het vertalerscollectief dat hier vele jaren aan heeft gewerkt.

Al enige decennia was ik op zoek naar wat echt belangrijk is in het leven, toen ik een jaar of twintig geleden op het spoor kwam van Ramana Maharshi, een indiase guru die zich van kinds af aan intensief met die zoektocht heeft beziggehouden. Tot zijn dood in 1950 verbleef hij, zonder enig bezit, aan de voet van de berg Arunachala bij het stadje Tiruvannamalai in Zuid-India en ontving daar zoekers van over de hele wereld.

Heel kort door de bocht is zijn overtuiging dat wij mensen onszelf te kort doen, doordat wij niet leven vanuit het ‘gewaarzijn’ dat we ten diepste zijn, maar ons tevreden stellen met een namaak-bewustzijn in de vorm van ons denken, waaraan wij in de loop van ons leven verslingerd zijn geraakt. Dit ‘ego-denken’ heeft ons, volgens Ramana, wijs gemaakt dat ik een lichaam ben met gedachten en gevoelens en dat ik geboren ben en ook weer dood moet. De zin van het leven, volgens Ramana Maharshi, is diepgaand onderzoeken wie ik werkelijk ben. Wanneer ik dat intensief en vasthoudend doe, dan kan het niet anders dan dat ik uiteindelijk ‘sterf’ als het individu dat ik denk te zijn, en weer één word met het Gewaarzijn dat ik in feite altijd al was.

Een Indiase dichter, een zekere Muruganar, tekende 30 jaar lang dagelijks uit de mond van de meester op wat hem van belang leek in verband met de vraag naar de zin van het leven. Hij gaf deze uitspraken weer in verzen die hij vervolgens op juistheid liet checken door meester Ramana zelf. Zo ontstond er tussen 1920 en 1950 langzamerhand een gezaghebbende bundel uitspraken van Ramana Maharshi in versvorm, de ‘Guru Vachaka Kovai’, een guirlande van uitspraken van de guru.

Een jaar of twintig geleden vond ik een Engelse vertaling van deze verzenbundel bij de toenmalige spirituele boekhandel Au Bout du Monde in Amsterdam. Ik werd er erg door gegrepen, omdat de verzen veel praktische psychologische handvatten aanreiken om los te komen van het dwingende denken dat ons klein houdt en vaak ook ongelukkig maakt.

Ik gaf het boek ook aan enkele vrienden en allen vonden de teksten zo inspirerend dat het idee ontstond om de verzen te gaan bestuderen en weer te geven in het Nederlands. Na enig zoeken vonden we nog twee andere Engelse vertalingen van de verzen met uitgebreide commentaren. Op basis van die drie beschikbare vertalingen begonnen we eind 2010 regelmatig bij elkaar te komen met een groepje van acht vrienden en een jaar later kwamen daar nog zeven andere vrienden bij.

Van 2010-2017 bestudeerden we in ongeveer 70 sessies iedere keer 20 verzen. Na elke sessie kwam ik als ‘eindredacteur’ middels een strenge redactie tot een ‘semi-definitieve’ vertaling die in de volgende sessie door de groep werd bijgesteld, voordat we weer aan een nieuwe serie van 20 verzen begonnen.

Deze bijeenkomsten waren behalve gezellig, voor ieder van ons ook erg inspirerend, omdat wat er aan de orde kwam heel precies uitnodigde om te onderscheiden wat meer tot het denken, tot het ego en het automatische behoort en wat meer tot het vibrerende, levende domein van Gewaarzijn. De teksten leerden ons keer op keer dat we naast het golfje aan de oppervlakte waarmee we zo bekend zijn, ook de peilloze oceaan daaronder zijn, waar we gedurende ons dagelijks leven meestal maar weinig weet van hebben.

Maar ook voor wie wel inziet dat wij uiteindelijk meer Gewaarzijn zijn dan bijvoorbeeld ons lichaam, is het niet makkelijk om daadwerkelijk vanuit dat inzicht te leven. Daarvoor is het ego met zijn automatische en dwingende denkreflexen veel te machtig. Om los te komen van het ego is het in de eerste plaats nodig telkens opnieuw in te zien hoe het ons gevangen houdt en dagelijks tijd vrij te maken om open te staan voor Gewaarzijn.

‘Het bekijken van het medicijn is niet voldoende’, zegt Ramana, ‘je moet het ook daadwerkelijk innemen.’ En niet één of twee keer, nee je moet dat inzicht keer op keer op je in laten werken, er mee oefenen, zoals je om een goeie pianist, zanger, medicus of wat dan ook te worden, flink moet studeren. En juist dit kan, zo is mijn ervaring, in hoge mate zin aan het leven geven.

In 2017 was de hele verzenbundel vertaald. Daarna heb ik nog een jaar besteed aan de definitieve redactie, mede aan de hand van een vierde vertaling direct uit het Tamil, die ik bij toeval ontdekte op internet. Deze maand is het boek uitgekomen bij Uitgeverij Juwelenschip onder de titel ‘Ramana Maharshi over Gewaarzijn’. De vreugdevolle voleinding van een langdurig project.

 

Gerard van Hooff
Eindredacteur

 

Voor gezondheid is persoonlijke macht noodzakelijk

Het tweede principe: voor gezondheid is persoonlijke macht noodzakelijk

Op een dag belde Norman me op voor een beoordeling van een vrouw die leed aan depressiviteit en een chronische pijn in haar nek en haar onderrug. Norman vroeg me of ik dacht dat ze baat zou hebben bij elektro­ magnetische behandelingen. ‘Absoluut niet,’ antwoordde ik. ‘Ze heeft de kracht niet in zich om baat bij die apparaten te hebben.’

Dit was de eerste keer dat ik iets had gezegd over iemands persoonlijke kracht in relatie tot genezing. Norman vroeg me er meer over en pas toen besefte ik wat ik had gezegd. Opeens had ik een geheel nieuw idee over het menselijk energiesysteem als uitdrukking van persoonlijke kracht.

Ik legde Norman uit dat deze vrouw door haar opvattingen de macht in haar leven was kwijtgeraakt. Ze voelde zich ontoereikend, zei ik, was altijd op zoek naar goedkeuring en ontzettend bang om alleen te zijn. Haar eigenwaarde was uitsluitend gebaseerd op haar vermogen anderen onder de duim te houden, voornamelijk haar kinderen. Haar angst en ontoereikendheid werkten als een zwart gat dat iedereen, vooral haar kinderen, naar zich toe trok en hen uiteindelijk verpletterde. Onophoudelijk bekritiseerde ze haar kinderen in een poging om hen van haar afhankelijk te laten zijn, aangezien zwakke kinderen het moeilijk vinden om het nest te verlaten. Op alles wat ze deden, had ze wel iets aan te merken, of het nu ging om school of sport, omdat ze het niet waagde om hen via emotionele steun sterk te maken. Aangezien het ontzettend veel energie kost om anderen klein te houden en zij nooit het gevoel had dat zij de touwtjes in handen had, was ze altijd uitgeput. Ook haar chronische pijn kwam voort uit het feit dat ze geen macht over anderen had. Tegen de tijd dat ze in Normans praktijk kwam, zag ze er verslagen uit.

Deze vrouw kon niet omgaan met de onvermijdelijkheid dat haar kinderen het huis zouden verlaten en hield vol dat ze het beste met haar kinderen voorhad. In haar eigen ogen was ze een steunende moeder omdat ze haar kinderen voorzag van een schoon huis, gezonde voeding en nette kleren. Toch trachtte ze systematisch hun emotionele ontwikkeling te ondermijnen, al kon ze dat niet toegeven.

Aangezien ze bij conventionele medische behandelingen geen baat had gehad, overwoog Norman een alternatieve benadering met psychotherapie, schedelstimulatie via een elektrisch apparaat en kleur- en licht­ therapie. Als ze die technieken had gebruikt, besefte ik, dan zou ze er een week of misschien een maand iets aan hebben gehad maar helemaal: genezen zou ze nooit zolang ze haar ziekelijke drang naar macht niet opgaf. Wil een alternatieve therapie slagen, zo zag ik die middag in, dan moet  de patiënt beschikken over een innerlijk begrip van macht – een vermogen om innerlijke energie en emoties aan te boren, zoals een geloof in zijn of haar onafhankelijkheid. Deze vrouw had alleen een extern begrip van macht die ze onttrok aan een externe bron: haar kinderen. Deze patiënt zou zeker in psychotherapie kunnen gaan. Maar zolang ze niet eerlijk naar zichzelf keek, zou ze alleen een uur per week haar klachten ventileren. Een daadwerkelijke genezing zou zich niet voordoen. Zoals M. Scott Peck in De andere weg (Servire, 1993) heeft uitgelegd, is het voor genezing van cruciaal belang dat we de waarheid over onszelf, onze rol in het creëren va onze problemen en de wijze waarop we ons met anderen verstaan, inzien en toegeven.

Via het beoordelen van deze vrouw ging ik de rol van kracht en macht in ons leven en ons energiesysteem inzien. Macht (power) ligt ten grondslag aan de menselijke ervaring. Onze opvattingen en overtuigingen, positief of negatief, zijn alle uitvloeisels van onze definitie van macht en hoe we die gebruiken of juist niet gebruiken. Niemand van ons is vrij van machtskwesties. Misschien proberen we om te gaan met het gevoel dat we tekortschieten of machteloos staan, of misschien proberen we de macht te behouden over mensen of situaties waaraan wij macht menen te moeten ontlenen, of misschien proberen we een gevoel van veiligheid (een synoniem van macht) in persoonlijke relaties te handhaven. Veel mensen die iets verliezen dat voor hen macht vertegenwoordigt – geld, een baan, een spelletje – of iemand verliezen in wie ze hun gevoel van eigenwaarde of macht hebben gevestigd – een partner, ouder, kind – ontwikkelen een ziekte. Onze relatie tot macht is de kern van onze gezondheid.

Denk maar eens na over het eerste principe – biografie wordt biologie – in combinatie met dit tweede principe – voor gezondheid is persoonlijke macht noodzakelijk. Macht bemiddelt tussen onze innerlijke en uiterlijke wereld, waarbij de communicatie in een taal van mythen en symbolen verloopt. Denk bijvoorbeeld eens aan het meest algemene symbool van macht: geld. A1s iemand zich geld eigen maakt als een symbool van macht, komt het verkrijgen en beheren van geld symbool te staan voor de gezondheid van die persoon: haar biologische systeem/ontvangt de signalen dat het lichaam macht krijgt. Onbewust zendt ze de boodschap uit: ‘Ik heb geld, dus ik ben veilig. Ik heb macht en alles is goed.’ Als deze positieve boodschap door het biologische systeem wordt ontvangen, creëert dat gezondheid.

Uiteraard is het verdienen van veel geld geen garantie voor gezondheid, maar armoede, machteloosheid en ziekte hebben onmiskenbaar een verband. Als je moeite hebt met geld verdienen of plotseling geld verliest, kan dat je biologische systeem verzwakken. Zo herinner ik me een man met gouden handen in de jaren tachtig. Het ging almaar beter met zijn bedrijf en hij had energie voor tien. Hij werkte tot laat in de avond door, ging uit tot vroeg in de ochtend, verscheen als eerste op het werk, was altijd alert en opgewekt en zat overal met zijn neus bovenop. In oktober 1987 crashte de beurs – en daarmee zijn bedrijf. Binnen enkele maanden ging zijn gezondheid achteruit. Hij kreeg migraine, toen onderrugpijn en uiteindelijk een vrij ernstige darmstoornis. Hij kon niet meer tegen de late uren op het werk of in de kroeg en hield zich alleen nog bezig met het redden van zijn financiële imperium.

Deze man was zich er niet van bewust dat hij zijn gezondheid had ‘af­ gestemd’ op het verdienen van geld. Toen hij echter ziek werd, zag hij het verband meteen. Hij besefte dat geld voor hem stond voor vrijheid en het vermogen een leven te leiden waarvan hij altijd had gedroomd. Toen hij zijn fortuin verloor, raakte hij zijn macht kwijt, en binnen een aantal weken stortte zijn biologie ook in. Uiteraard kost het iedereen kracht om een noodlijdend bedrijf in leven te houden, maar deze man had onder net zo veel spanning gestaan toen zijn bedrijf succes had en toen had die spanning hem kracht gegeven.

Ieder van ons heeft talloze machtssymbolen en al die symbolen hebben een biologische tegenhanger. De tandarts met alvleesklierkanker had ook een machtssymbool: zijn baan. Maar toen hij zijn baan was gaan haten, raakte hij dagelijks kracht kwijt. Dit zorgde voor een biologische reactie die voortduurde tot een ongeneeslijke ziekte was ontstaan.

Ons leven is gestructureerd rondom machtssymbolen: geld, gezag, status, schoonheid, veiligheid. De mensen in ons leven en de keuzen die we elk moment van de dag maken, zijn uitdrukkingen en symbolen van onze persoonlijke macht. Vaak aarzelen we met een confrontatie met iemand aan wie we meer macht toedichten dan we zelf hebben en regelmatig stemmen we ergens mee in omdat we geloven dat we de macht niet hebben om te weigeren. In talloze situaties en relaties is de onderliggende dynamiek de omgang met macht: wie heeft het en hoe kunnen we ons deel ervan houden?

De symbolische taal van energie leren, betekent een beoordeling leren maken van de machtsdynamiek in jezelf en anderen. Energetische informatie is altijd waarheidsgetrouw. Iemand kan in het openbaar verbaal ergens mee instemmen maar zijn energie zal zeggen wat hij er werkelijk van vindt, zijn ware gevoelens zullen zich uiten in een soort symbolische verklaring. Onze biologische en spirituele systemen geven altijd uitdrukking van de waarheid en vinden ook altijd een manier om dat te doen.

Je dient je ervan bewust te worden waaruit je macht put. Genezen van een ziekte wordt eenvoudiger als je je machtssymbolen en je symbolische en lichamelijke relatie tot die symbolen kent en als je acht slaat op de boodschappen die je lichaam en je intuïtie erover sturen.

Uit: Anatomie van de ziel van Caroline Myss

Het coronavirus

Het coronavirus grijpt wereldwijd steeds meer om zich heen. Het virus is bijna overal het gesprek van de dag. De gevolgen zijn overal merkbaar. Voorraden raken op, de financiële sector is onderuitgegaan en vele events worden afgelast. In deze nieuwsbrief bespreken we het coronavirus uitgebreid. Vooral hoe we ons met voeding, supplementen en praktische maatregelen tegen dit virus kunnen wapenen.

Over de naam
Er bestaat niet zoiets als één coronavirus. Het is een groep van virussen, waar ook SARS en MERS onder vallen (1). Het virus dat ons nu in de greep heeft, heet niet COVID-19. COVID-19 is de infectieziekte die het veroorzaakt. COVID is de afkorting van COronaVIrus Disease en de 19 staat voor het jaartal waarin dit virus is ontdekt: 2019. De officiële naam van het virus zelf is SARS-CoV-2, dat staat voor Severe Acute Respiratory Syndrome Coronavirus 2. In totaal bestaan er zeven coronavirussen die ziekten bij mensen kunnen veroorzaken (2).

Meerdere typen
Inmiddels wordt duidelijk dat er twee typen van het virus rondgaan: een agressieve en een milde variant (3). Onderzoekers vermoeden dat het bij ongeveer 70% van de infecties om de agressieve vorm gaat. De overige 30% is de milde variant, die lijkt op een hele korte verkoudheid.

Wat is het probleem?
De normale griep is van het virustype Influenza. Veel mensen hebben hier al enige weerstand tegen opgebouwd. Het sterftecijfer ligt bij dit virus rond de 0,1% (4). Bij COVID-19 ligt het sterftecijfer een stuk hoger. In Nederland is het sterftecijfer 1% en in Italië 6% (5). Hoewel niet alle gevallen van het virus worden geregistreerd, schatten onderzoekers dat het gemiddelde sterftecijfer rond de 2% ligt. Het virus is vooral dodelijk voor ouderen en zieken.

Virale lading
De incubatietijd voor het virus is vrij lang, waardoor je gemakkelijk anderen kunt besmetten. De incubatietijd varieert van 2 – 14 dagen, maar in de meeste gevallen betreft het een dag of vier (6). Opvallend is dat het virus een voorkeur lijkt te hebben voor mannen (7). Wetenschappers gebruiken de term “virale lading” voor de hoeveelheid van een virus dat in lichaamsvloeistoffen circuleert. Dit piekt bij COVID-19 rond de 5 – 6 dagen (8). Bij een hoge virale lading is de kans op het besmetten van anderen het hoogst. Sommige mensen hebben een hoge virale lading, zonder dat er klachten zijn. Hierdoor kunnen onbewust veel mensen worden besmet (9). Op dit moment gaan we ervanuit dat een geïnfecteerde minstens twee anderen besmet (10).

Welke supplementen?
Dit coronavirus is vrij nieuw, waardoor betrouwbare studies over de relatie tussen supplementen en het coronavirus niet voorhanden zijn. Toch zijn er wel wat tips te geven. Zo is het slim om de volgende supplementen in huis te halen:

Zink zuigtabletten kunnen de ernst van virale infecties in de keel tegengaan (11, 12). Het gaat hierbij expliciet om zuigtabletten! Tabletten die je moet doorslikken zijn minder effectief en neussprays kunnen zorgen voor permanent verlies van de reukzin (13). Meer is overigens niet altijd beter, het heeft geen zin om meer dan 100 mg zink per dag te nemen (14).

Vitamine D is in staat om infecties van de bovenste luchtwegen tegen te gaan. Deze vitamine maken we uit zonlicht, maar in de winter schijnt de zon niet krachtig genoeg en zitten de meeste mensen binnen (15). Wist je trouwens dat de UV-stralen in zonlicht dodelijk zijn voor virussen? Daardoor kan een virus zich in de zomer minder makkelijk verspreiden (16).

Vitamine C kan de duur van verkoudheid verkorten. Je moet het dan wel nemen voordat je ziek wordt (17). Bovendien werkt het beter bij sporters en ouderen (18). Dit laatste is vooral interessant bij COVID-19, omdat het vooral ouderen hard raakt (19). Preventief raden onderzoekers 100 – 200 mg vitamine C aan om het bloedplasma te verzadigen, maar bij acute infecties moeten we eerder denken aan grammen (20, 21).

Nepnieuws
Opvallend is dat men in China inmiddels vitamine C inzet tegen COVID-19 (22). Let wel: het gaat hier om vitamine C die direct in de aderen (intraveneus) wordt toegediend. Er loopt op dit moment een gerandomiseerd onderzoek naar de effectiviteit van vitamine C tegen het coronavirus (23). Tegelijkertijd zijn er vele sites die stellen dat vitamine C tegen dit coronavirus louter is gebaseerd op lariekoek en dat dit puur nepnieuws is (24, 25). De waarheid is dat er geen langetermijnonderzoeken beschikbaar zijn. De behandeling met vitamine C is experimenteel. Zowel voor- als tegenstanders moeten nog even geduld hebben totdat er definitieve cijfers zijn (26).

Meer niet altijd beter
Veel influencers raden op dit moment aan om extreme hoeveelheden supplementen tot je te nemen in de strijd tegen het coronavirus (27, 28). De oude orthomoleculaire gedachte was in het verleden dat meer beter was. Inmiddels weten we dat we van de meeste vitamines en mineralen ook een teveel kunnen nemen (29). Om deze reden is het beter om niet te overdrijven.

Blijf weg bij junkfood
Geraffineerd voedsel kan ons immuunsysteem ernstig verzwakken, waardoor we kwetsbaarder worden voor infecties (30). Sterker nog, pieken in de bloedsuikerspiegel kunnen tijdelijk het immuunsysteem verzwakken (31). Kies daarom voor onbewerkt voedsel, dat rijk is aan vitamine C, vitamine D en zink.

Praktische tips
Cruciaal is het om regelmatig goed je handen te wassen om verspreiding tegen te gaan (32). Was je handen minimaal 20 seconden en ook tussen je vingers (33, 34). Raak tussentijds je mond, neus en ogen zo min mogelijk aan. Verder is goed slapen belangrijk om je immuunsysteem op pijl te houden (35, 36). Omdat de voorraden overal teruglopen, is het aan te raden om een voorraadje voedsel aan te leggen. Denk hierbij aan houdbare zaken zoals rijst en diepvriesgroenten (37).

Gelukkig is er ook goed nieuws: China meldt dat het de goede kant op gaat en dat de piek van de epidemie achter de rug is (38, 39). Hopelijk geldt dit spoedig ook voor ons land!

Een gezonde week,
Juglen Zwaan
aHealthylife.nl

Humor in zen. Het is erger dan je denkt

Teisho uitgesproken door Maurice Genko Knegtel Roshi voor de Zen Cirkel Lelystad op 2 november 2019. Deel 3.

Een van de allerbeste zen grappen die ik ken, komt uit het boekje van Jan Willem van de Wetering, de Lege Spiegel. Van de Wetering was een van de eerste die over zen schreef. Hij is in de jaren ’50 een succesvol zakenman met een fijn gezin en een mooi huis. Maar in een jaar tijd verliest hij alles. Hij blijft achter met schulden en levensvragen. Hij hoort van zen en reist naar Japan. Hij trekt langs kloosters maar nergens spreken ze Engels. Totdat hij belandt in een kleine tempel nabij Kyoto. Daar kan hij terecht bij Harada Roshi. Hij komt bij de leraar op dokusan, de formele individuele begeleiding en doet in een half uur uitgebreid zijn beklag over zijn trieste lot. Roshi luistert geduldig en vervolgens valt er een pijnlijke stilte. Minuten lang. Van de Wetering vraagt zich af of deze Japanse Roshi wel een woord heeft verstaan van wat hij in het Engels zojuist heeft gezegd. Dan zegt Harada Roshi plotsklaps: ‘Weet je, het is veel erger dan je denkt!’

Dit briljante, bevrijdende antwoord heeft Van de Wetering ertoe gebracht een tijd bij Harada Roshi te blijven. Trungpa noemt dit ‘een genadeloze compassie’. En wat een humor ook.

Een ander mooi voorbeeld en dit is een klassieker. Het komt uit een toespraak van meester Kyogen. “Ons leven is als een mens die in een boom hangt. De voeten vinden nergens steun. De handen kunnen niets vastgrijpen. Maar met de kaken heeft deze mens zich stevig vastgebeten en daar hangt hij dan. Hij kan geen kant meer op. Onder de boom staat een zenleraar en die roept: ‘He jij daar! Kan jij me nu eindelijk eens zeggen waar het in jouw leven nu echt over gaat?’”

Het is een treffend zinnebeeld van onszelf. We vinden nergens steun, we hebben geen grond om op te staan, we kunnen niets vastgrijpen, want alles glipt tussen onze vingers door. Maar onze de kaken hebben we ons stevig vastgegrepen in een tak. Die tak, waarvoor staat ie? Voor onze geloofssystemen, onze concepten, neigingen, oordelen, patronen, overtuigingen, enzovoort. Het is de illusie dat we het leven op deze wijze kunnen vasthouden.

Herken je het beeld? Dan is er nog die zenleraar die de prangende vraag stelt. Wat staat de figuur die daar met zijn kaken vastgebeten aan de tak hangt te doen? Het geniale in dit beeld is dat, wil je die vraag kunnen beantwoorden, je vrij van al je vooronderstellingen een antwoord moet geven. Je zult alles waaraan je je vasthoudt moeten loslaten, al je voorwaarden, je overtuigingen, je concepten. Dit is niet wat uit het eigen aan den lijve ervaren voortkomt. Je zult moeten vallen en zo voelt het ook als we onze mentale handvaten loslaten. Dit beeld is een haarscherpe spiegel voor onszelf, vol humor en vol tragiek, het toont de ultieme condition humaine. Zo zitten we allemaal te rommelen. Dit gaat over jou, dit gaat over mij.

Er is nog een derde voorbeeld, van de grote Ch’an meester Mazu, een van de geniale zen geesten uit de zevende eeuw na Chr. Het verhaal gaat als volgt. Mazu zit op een warme zomerdag met de benen uitgestrekt te ontspannen op een dijkje tussen de rijstvelden. Over dat smalle dijkje komt leken-leerling Feng hijgend aangelopen met een kruiwagen vol houtblokken, op weg naar het klooster. Feng ziet in de verte zijn leraar zitten en dichterbij gekomen, vraagt hij: ‘Zou de eerwaarde meester zijn benen willen intrekken?’

Waarop Mazu zegt: ‘Wat eenmaal is uitgestoken, wordt niet meer ingetrokken.’

Feng zegt dan: ’Wat eenmaal in beweging is gezet, wordt niet meer tot stilstand gebracht.’

En hij rijdt pardoes over de benen zijn leraar. Mazu kreunt van de pijn: ’Au, au!’ Feng rijdt door. De volgende dag komt Mazu in de dharmahal, strompelend en met een bijl in zijn hand. Hij neemt plaats op de verhoogde leraarszetel en zegt: ‘Zou degene die de benen van deze  arme monnik heeft verwond, naar voren willen komen?’

Uit het gevolg van monniken komt Feng naar voren en loopt naar Mazu. ‘Hier ben ik’, zegt hij. Mazu zegt: ‘Leg je hoofd maar op dit houtblok’. En Feng doet dat. Mazu heft de bijl, houdt die boven het hoofd van Feng en loopt vervolgens weg, de dharmahal uit.

Hilarisch, prikkelend, schurend. Waar verwijst dit verhaal naar? Om te beginnen is er de dialoog in het eerste deel. Zo’n uitspraak als ‘Wat eenmaal is uitgestrekt, wordt niet meer ingetrokken’, waar gaat dat over? Dit gaat over karma en onze diep ingesleten patronen waaraan we op onze levensweg, dat smalle sawadijkje tussen de rijstvelden waarop ieder van ons zich beweegt, niet kunnen ontsnappen. Wat in dit verhaal zo schuurt, is de herkenning: we zijn allemaal Feng en we rijden allemaal over de benen van ander heen. We volgen onze diep ingesleten sporen en rijden, al dan niet daarvan bewust, over de benen van anderen heen.

De gebeurtenis in het verhaal schuurt omdat het ons iets wezenlijks over onszelf toont. Dat is waarom we dit een upaya noemen, een pedagogisch middel. Karma gaat niet over schuld, maar over oorzaak en gevolg, waarbij we ons karma uitleven, ook ten koste van de ander, zoals Feng dat doet.

In het tweede deel van het verhaal gaat het om: sta je voor je eigen leven, neem je je verantwoordelijkheid? Het proces van aannemen, het buigen voor jouw patronen, leidt ertoe dat ik mijn leven ga leiden zoals het is. Dit is de enige concrete vrijheid die ik ken. Mezelf helemaal doorslikken en verteren, onvoorwaardelijk erkennen en belichamen: dit ben ik.

Er is nog een verhaal, van een monnik die na twintig jaar meditatie tot een groot inzicht ontwaakte en drie dagen lang zo hard moest lachen dat iedereen in zijn omgeving tijdelijk doof was. Wat is hier de grap? Je hebt twintig jaar lang je ziel en zaligheid gegeven, je bezittingen, je tijd, je energie, je hele hebben en houden en ineens valt het kwartje, en dan blijkt dat wat je met zoveel inzet hebt nagestreefd, al die tijd op het kussen heeft gezeten. Dat kan een grote grap zijn. Tegelijkertijd kan het ook heel pijnlijk zijn. Dat die hele spirituele weg, met die immense berg vol rituelen en symbolen, uitsluitend gaat om de bekrachtiging van jou als persoon, kan zeker leiden tot een totale verbijstering. Hoe kan ik dit gemist hebben?

Dit is het verhaal van de mens dat in tal van culturen en religies is bezongen. Neem het heldenepos Gilgamesj uit ca. 2100 v.Chr, een de oudste verhalen uit de geschiedenis van de mens, waarin Gilgamesh wordt geconfronteerd met existentiële vragen en met name met het besef van zijn sterfelijkheid. Na een lange, lange zoektocht, vol gevaren, beproevingen en strijd, staat hij weer voor de muren van Uruk, de stad waarvandaan hij ooit vertrok. Zijn reis laat hem achter met twee lege handen. Maar als hij kijkt naar de muren van Uruk, dan ziet voor het eerst van zijn leven hoe fraai uitgevoerd het voegwerk is. Dat is alles. En dat is groots! En dat is óns verhaal.

Slot. Een nieuwe Zen Cirkel onder leiding van Maurice Genko Knegtel Roshi begint op maandagavond 9 maart 2020. Voor meer informatie en opgave, klik hier: https://izen.nl/zen-meditatie/ Maurice Knegtels nieuwste boek ‘Het afdalen van de berg’ verschijnt in maart 2020 bij Uitgeverij Juwelenschip.

Opgeven

Je kunt alleen de waarheid zijn, je kunt de waarheid nooit kennen. Dat kennen wordt gehoord in de afwezigheid van jezelf, als nergens een voorstelling van gemaakt wordt; dan is er zekerheid. De waarheid brengt haar eigen zekerheid met zich mee; ze heeft geen bewijs nodig, ze is haar eigen bewijs. Alles wat om je heen verschijnt, kan worden betwijfeld, maar wat het meest dichtbij is – dat wil zeggen bewustzijn – kan nooit betwijfeld worden. Alles waarnaar je denkt te kunnen zoeken behoort tot wat je al kent. Maar vrede, geluk, liefde en vreugde kunnen nooit in de mal van het bekende – dat wil zeggen tijd en ruimte – geperst worden. Je eerste vredeservaring kan plaatsvinden in de vorm van de diepe slaap. De diepe slaap roept het verlangen op om die vrede ook in de waaktoestand te kennen. Als het lichaam ’s morgens wakker wordt, is er nog wat over van de ervaring die je in de diepe slaap had. Je verlangt dan dus naar iets wat je al heel goed kent.

Er zijn momenten in het dagelijks leven dat er op natuurlijke wijze dingen opgegeven worden. Je doet geen enkele moeite om iets op te geven, maar dingen hebben dan gewoon geen reden meer om er nog te zijn. Als je van dat soort momenten proeft, loop er dan niet voor weg, maar stem jezelf er volledig op af. Zie ze niet aan voor een afwezigheid; in die afwezigheid zit jouw aanwezigheid.

Je moet echt goed begrijpen wat het betekent om volledig in niet-weten te leven. In dat ‘Ik weet het niet’ voel je je onmetelijkheid, een soort ruimte zonder grenzen, zonder middelpunt. Je bent nergens. Als je ‘Ik weet het niet’ zegt, zie je dat de zoeker datgene is waar hij naar zoekt. Als je naar het ‘ik ben’ zoekt aan de hand van technieken en systemen, dan objectiveer je het. Je moet je er in je dagelijks leven echt bewust van worden dat je er verder van verwijderd raakt als je ernaar op zoek gaat. Als je dat ziet, wordt alles opgegeven.

Uit: Jean Klein – The Transmission of the Flame
Third Millennium Publications, 1990.

Met toestemming overgenomen van het tijdschrift Inzicht