…voor inspiratie, levenswijsheid en bezinning

Archive for the ‘Artikel’ Category

De I Tjing en de crisis – de crisis en de cultuur

In januari van het jaar 2000, meteen na de onverwacht voorspoedige afloop van de millenniumcrisis, zag de wereld er veelbelovend uit. Het ging allemaal goed en het zou alleen nog maar beter worden. Maar in 2001 kwam de eerste tegenvaller. De internetbubbel knapte. Daarna volgde de ene tegenslag na de andere. Tien jaar na het veelbelovende begin van de 21ste eeuw is er aan alle kanten verwarring; misschien kunnen we hier zelfs spreken over een verholen paniek. De ene crisis rolt over de ander heen. Er is maar één samenvattende conclusie mogelijk: onze cultuur, onze beschavingsvorm, is in een essentiële en existentiële crisis. En onze beheersinstituten hebben geen antwoord op de steeds groeiende wanorde. Hoe kan dat nu mogelijk zijn? En wat is er aan te doen? De realiteit is dat het antwoord op de ene crisis veelal een verergering geeft van een andere crisis. Zo zou de financiële problematiek zich kunnen oplossen door nieuwe economische ‘vooruitgang’, wat inhoudt dat de productie en consumptie moeten groeien. Maar dit zou als effect hebben dat de klimaatcrisis nog dieper en nog nijpender wordt. Wat goed is in de ene moeilijke situatie, is vaak schadelijk voor een andere prangende toestand.

Niemand schijnt nog een totaaloverzicht te hebben. Door de specialisatiedrift van met name de vorige eeuw heeft een deskundige op een bepaald terrein steeds méér kennis over een steeds kleiner gebied. Van de gespecialiseerde kennis is geen oplossing voor de grote problematiek te verwachten. In alle geledingen van onze maatschappij, of het nu ons bestuur betreft, of het bedrijfsleven, zelfs in de wereld van de wetenschap, overal worden de beslissingen genomen door deskundigen, door de specialisten. En mensen met een algemenere visie, zij die we generalisten noemen, hebben geen posities binnen de gespecialiseerde instituties. Generalisten leveren namelijk geen diréct aanwijsbaar resultaat op. Zij vormen echter wel een kostenpost; en vooral: zij dragen niet bij aan de winst op de korte termijn, noch aan de ‘efficiency’. De discussie gaat altijd over ‘ons belang’, het gaat nooit meer over ‘het geheel’. De westerse cultuur ziet door de bomen het bos niet meer. Wij staan met een mond vol tanden.

Is dat nu wel zo verbazend, deze onverwachte en plotselinge omslag? Eerlijk gezegd, eigenlijk niet. Het is al eerder gebeurd. In de twintiger jaren van de vorige eeuw was er ook een dergelijke hoogconjunctuur; de zogeheten ‘Roaring Twenties’. Dat hoogtepunt kwam onvoorzien aan zijn einde met de beurskrach van 1929. Daarop volgde ‘de Grote Crisis’ van de dertiger jaren. De ontreddering was groot, het menselijk leed dat er mee gepaard ging is niet te beschrijven. Als direct of indirect gevolg daarvan volgde daarop de Tweede Wereldoorlog. Een crisis is dus eigenlijk niet zo’n nieuw verschijnsel. De overeenkomsten tussen wat er toen gebeurde en wat er nu aan de hand is, zijn behoorlijk verontrustend. Maar ja, het enige wat er valt te leren van de geschiedenis, is dat de mens niet leert van de geschiedenis.

De tijd van de Verlichting

Weer dringt de vraag zich op: hoe kan dat nu zo zijn? Eén van de factoren die daar deel in heeft, is ons algemeen gangbare denkmodel. Om daar zicht op te krijgen, moeten wij kijken naar de ontwikkeling van onze cultuur. Vroeger, in de middeleeuwen beheerste de kerk het denken. Sinds de helft van de achttiende eeuw brak er een vernieuwing in dat denken door: de ‘Verlichting’. De grondlegger van deze richting was René Descartes. Hij was een filosoof die het denken zag als bewijs van het bestaan. Zijn credo was: ‘ik denk, dus ik ben’. Het mysterie dat er sowieso leven is, was voor hem niet van het eerste belang. In zijn filosofie wordt de gehele natuur gereduceerd tot een machinaal werkend geheel. Zo hebben dieren bijvoorbeeld geen gevoelens in het denken van Descartes. Dus ook geen werkelijke gewaarwordingen; zij zijn niet meer dan door God geschapen machines, zij zijn niet meer dan automaten. Eigenlijk is het hele universum, met uitzondering van de mens, mechanisch. In die visie is de schepping als een wekker, die door een geniale geest ontworpen en opgewonden is en daarna langzaam maar onontkoombaar afloopt. Deze opvatting werd aanvaard en voortgezet door de hoofdstroom van de Verlichting. En daar waar verklaringen over bepaalde fenomenen niet mogelijk waren werd een hogere sturende macht verondersteld, een ‘Deus ex Machina’. De organische eigenschappen van het leven, en daarmee de flexibiliteit daarvan, worden niet erkend. Dus ook niet gekend.

Buiten de mens wordt de natuur dus als een machinaal werkend fenomeen gezien. Zelfstandige, min of meer autonome eenheden bestaan niet in dit denken. Alles in de natuur, buiten dan de mens, heeft een mechanisch en gedetermineerd bestaan. Hiermee wordt een interactie van iets met zijn omgeving of zijn omstandigheden op organische wijze gereduceerd tot Gods wil, of als het niet anders kan, toeval. De natuur en de onderdelen van de natuur zijn niet in staat tot verandering van zichzelf, noch kunnen zij hun processen aan de omstandigheden aanpassen. Dat staat haaks op het latere darwinisme. Want het darwinisme gaat er van uit dat het aanpassingsvermogen van de soort bepalend is voor de overlevingskansen, the survival of the fittest (de overleving van de best passende). Even zogoed blijft de hoofdrichting van het denken causaal, het gaat alleen over oorzaak en gevolg. Dat gaf de Engelse wetenschapper Joseph Needham aanleiding om te spreken over ‘de kenmerkende schizofrenie van het Europese denken’. Dat deed hij in het tweede deel van zijn monumentale ‘Science and Civilization in China’. In dat boek introduceert hij een alternatieve denkwijze, die hij ‘Organicisme’ noemde. Deze term ontleende hij aan het Chinese denken.

De Chinese denkwereld
Het Chinese denken heeft geen Verlichting meegemaakt. In het binnenkort te verschijnen ‘I Tjing Essenties’ schrijf ik het volgende over het denken van die cultuur:

Er is geen rationalisme van welke soort dan ook, die alle biologische verschijnselen langs mechanische weg zou kunnen verklaren; dus ook geen ‘logische noodzakelijkheid’. In het organische denken van China is geen plaats voor de determinerende denkwijze van de oorzaak-gevolg wetmatigheid. Logische noodzakelijkheid is on-chinees, daar ze in menselijke aangelegenheden niet bestaat. De Chinese traditie wantrouwt definities en heeft een instinctieve weer­zin tegen stelsels en theorieën. De menselijke beleving is meer dan de formulering van wetmatigheden.

Het uitgangspunt van dat denken is, wat we tegenwoordig noemen, holistisch. Holisme is een denkwijze die anders is dan onze gangbare analytische manier van denken. Onze wetenschap analyseert, wij halen iets uit elkaar en door bestudering van de delen verwerven wij meer kennis over het onderzochte onderwerp. Dat levert inderdaad veel kennis op, maar…, er is een maar. Je kunt bijvoorbeeld een dier uit elkaar halen, wat leidt tot meer kennis over de delen van dat dier. Maar we hebben geen enkele kennis verworven wat betreft het meest bijzondere van het dier, namelijk zijn levenskracht.

Het holisme stelt tegenover de analytische benadering een schouwen van het geheel. Dat het geheel meer is dan de delen; namelijk de interactie tussen die delen. Het is juist die interactie die de kwaliteit van dat geheel bepaalt. Holisme denkt in en over samenhangen. En dat is nu juist datgene waarvan we in het begin van dit stuk constateerden dat dit ontbreekt in ons denken. Het is dus de moeite waard om hier op in te gaan. Daarom is een nadere oriëntatie op de Chinese cultuur zinvol.

Aan de basis van het Chinese wereldvisie ligt iets dat de Dao (of Tao) genoemd wordt. Dao is het absolute geheel; er is niets bestaanbaar, zelfs niet denkbaar, buiten Dao. Het is een mysterieus gegeven, dat in principe onkenbaar is voor de mens. Dao genereert twee kosmische krachten, Yang en Yin. Alle verschijningsvormen in het universum hebben hun specifieke Dao en dus ook hun eigen manifestaties van Yang en Yin. Dat brengt met zich mee dat alles in het universum op een bepaalde overeenkomst heeft met het universum. In het holisme is die overeenkomst de ultieme basis van het bestaan en daarmee de essentie van alles. Deze benadering is eigenlijk niet echt nieuw voor ons, we kenden die al als de hermetische regel ‘zo boven, zo beneden’. Die ideeën kwamen sterk naar voren in de tijd van de Renaissance. Maar deze denktrant raakte met het analytisch rationalisme van de Verlichting weer ‘uit de gratie’.

Binnen de denktrant van het traditionele China is dat dus niet gebeurd. Daar is het een vast gegeven dat alles in de wereld op de een of andere manier past in de universele orde. Hoe kun je zo’n model nu zien?

Het beeld van het heelal is dus niet zozeer één van een verzameling materiële melkwegstelsels met sterren, planeten en andere delen. Het is vooral een beeld van samenhangende en energetische eenheden, die binnen een levend patroon bestaan. En dat patroon heeft cyclische eigenschappen. De samenhang gebeurt door middel van resonanties, door energetische uitwisseling. Het patroon kan daardoor zelf-organiserend en zelf-regulerend zijn. Door dat kolossale patroon is het universum een holistische eenheid, een ‘holon’.

De delen van het holistisch universum zijn zelf ook weer holons. Ieder holon is op zichzelf ook weer cyclisch, het kent zijn ‘eigen tijd’. Al naar het stadium van zo’n cyclus regelt het zijn zaken. Je zou ruwweg kunnen stellen: soms is actie mogelijk, het is dan energetisch sterk; dat is Yang. In een andere fase is rust noodzakelijk, het is energetisch zwak; dat is Yin. Nu is het niet mogelijk om dit beeld in kort bestek te voltooien, als dat sowieso al mogelijk zou zijn. Maar wellicht is het u wel mogelijk om op basis van deze weinige gegevens een beeld van dit model te maken. U ziet dan een vibrerend, bijna zoemend universum, met allemaal organische delen die zichzelf en elkaar door trillingen beïnvloeden. Alles bestaat in een soort van vraag- en antwoordspel. En alles gebeurt tegelijk. China hanteert hiervoor een begrip: ‘huntun’, oersoep.

Een mooie vergelijking van een holistisch systeem geeft het functioneren van de mens en diens lichaam. Ook de mens is te beschouwen als een holon. Talloze cycli beheersen het lichaam. De ademhalingscyclus, het hartritme, de spijsverteringscyclus, de craniosacrale cyclus, de hormonale cycli, en wat al niet. Waarschijnlijk zijn er nog meer cycli die we nog niet ontdekt hebben. Al die cycli beïnvloeden elkaar en ze worden geregeld zonder dat wij daar bewust bij stilstaan. De mens en zijn lichaam is een universum in het klein en een wonder op zich. Gaat alles zijn natuurlijke gang, dan voelen wij ons goed; treden er storingen op, dan wordt dat minder en bij grotere verstoring worden we ziek. Daarnaast, hoe sterk iemands geest ook moge zijn, de geest leeft niet afzonderlijk van het lichaam. Maar de geest reageert ook weer op de setting waarin de mens leeft. Het hoe en waarom van het een en ander is vaak een mysterie.

De Chinese geest zegt daarover dat het bepalend is of iemand binnen zijn Dao leeft. Dat is mooi gezegd, maar wat kun je nu met zo’n mededeling? Hoe kun je weten hoe je er voor staat, en nog belangrijker, wat kun je doen? Daarvoor heeft de Chinese traditie een systeem ontwikkeld om te weten hoe in een bepaalde situatie te handelen. Of juist niet te handelen. Dat systeem, dat de mogelijke handelswijzen per situatie ondersteunt, is in oude tijden neergelegd in het Boek der Veranderingen, de I Tjing.

Omdat het Chinese wereldbeeld een holistische strekking heeft is dit boek niet alleen te gebruiken door het individu met twijfels of problemen, alle holistische eenheden kunnen het gebruiken. Dus ook de staat. Nog sterker, het Boek der Veranderingen is oorspronkelijk gemaakt juist om de staat te besturen. De schrijvers van de I Tjing, koning Wen en zijn zoon Dan, maakten in 1050 v. Chr. om de toenmalige tiran af te zetten en de staat daarna beter te besturen. Deze nieuwe dynastie, de Chou-dynastie, geldt in China als de meest voorbeeldige. Het is volgens deze visie dus ook een goed instrument voor crisisbeheersing.

 

De I Tjing, het Boek der Veranderingen

De I Tjing is een orakelboek, een boek dat antwoord kan geven op vragen. Daarnaast is het ook een wijsheidsboek dat natuurlijke procesmatigheden beschrijft. In de verre oudheid is het gemaakt om de besturende elite bij te staan in hun beslissingen. En die elite had geen makkelijke taak. Want in het onmetelijke China was (en is) er altijd wel de een of andere ramp gaande. In de Chinese cultuur wordt van de leiding verwacht dat zij een voorbeeldfunctie heeft. Dat is in het westen trouwens niet anders. alleen bij ons zijn de normen ontleend aan de basis van onze cultuur, het christendom. China is daarentegen niet christelijk, de leiding wordt niet geacht gehoorzaam te zijn aan ‘de wil Gods’. Daar is het uitgangspunt dat de leiding in overeenstemming is met de Dao. De Chinese keizer had bijvoorbeeld als belangrijkste taak zekere rituelen uit te voeren zodat hij en daarmee het rijk in harmonie met het Dao was en bleef.

Daarmee komt er een belangrijk verschil tussen de beide culturen aan de orde. Het Goddelijk Plan van het christendom is in wezen gedetermineerd, het loopt van de schepping tot de Jongste Dag. Het Dao van het oosten is tijdloos en, dit is cruciaal, het is in staat tot zelfregulering. Dat houdt in dat er crisissituaties mogelijk zijn die zich natuurlijkerwijze weer zullen herstellen. En waarbij menselijk ingrijpen de zaken alleen maar zouden verergeren. In zo’n situatie is het dan beter om niets te doen. De Chinezen noemen dat ‘wei-wu-wei’, het handelen door niet te handelen. Maar als er wel gehandeld kan worden, dan is gericht handelen van belang. De basis van deze zienswijze ligt in de filosofie van het Boek der Veranderingen. Alhoewel het een feit is dat het boek in het westen vooral gebruikt wordt als orakel, is de ingebedde filosofie van grote waarde. Als voorbeeld kan de huidige financiële crisis dienen.

Toen de bankencrisis begon, was het voor mij niet nodig om een vraag te stellen aan het Boek der Veranderingen over wat er aan de hand was. dat was wel duidelijk; van de vierenzestig hexagrammen is er maar één die naadloos past, namelijk hexagram 23, de Versplintering. De Versplintering is een teken dat de ineenstorting van een instantie of een systeem weergeeft. De basistekst van het teken is: geen voordeel in het stellen van een doel Met andere woorden, je zult moeten dealen met de toestand zoals die is, repareren is niet meer mogelijk.

De zes streepjes die in het teken staan geven zes fasen van dit proces weer. Hexagram de Versplintering is een teken waarin het materialisme (attribuut van de vijf onderbroken yinne lijnen) zo sterk groeit dat het de structuur van een verband ondermijnt en vervolgens vernietigt. Dit is zondermeer te verbinden met het gedrag van de Amerikaanse bankenwereld van het laatste decennium. Het hele verloop van het proces vind je terug in het commentaar bij de zes lijnen.

De onderste lijn geeft het begin van de narigheid weer:

de poten van het bed worden vernield. Standvastigheid wordt uitgeput. Ongeluk.
De poten van het bed is een allegorische term, die je in het geval van de beurscrisis kunt zien als de mensen die op een gegeven moment hun hypotheek niet meer kunnen betalen. (De onderste lijn heeft ‘het volk’ als attribuut).

De tweede lijn heeft als tekst:
het bodem van het bed wordt vernield. Standvastigheid wordt uitgeput. Ongeluk.

Het aantal huisuitzettingen groeit dusdanig dat de huizenprijzen beginnen te dalen. De grote winsten van de banken vallen weg.

De derde lijn ligt op de grens van binnen en buiten.
versplintering! Geen fout.
Mensen die geen deel willen hebben aan de ‘graaicultuur’ en vinden dat banken een sociale functie dienen te hebben, verlaten de banken of gaan er niet bij werken. De banken verliezen hun talenten.

Vierde lijn:
het beddengoed wordt vernietigd tot op de huid.
De crisis is nu onbeheersbaar geworden en er beginnen banken failliet te gaan.

De vijfde zegt:
een school vissen. Gunst van de hofdames. Niets is zonder Voordeel.
De instanties die afhankelijk zijn van het functioneren van de banken schieten te hulp.

De bovenste lijn heeft als tekst:
een rijpe vrucht is nog niet gegeten. De Leerling krijgt een voertuig. Het huis van de inferieure man wordt vernietigd.
De zelfzuchtige mentaliteit van het hogere bankpersoneel wordt losgelaten en de reële waarde van de maatschappij worden weer uitgangspunt voor het wereldbeeld. Doelen op de lange termijn tot het oplossen van de crisis worden gesteld. Iedereen die bijgedragen heeft aan het ontstaan van de crisis wordt van zijn macht ontdaan.

Deze laatste stap moet nog genomen worden. Gebeurt dat niet, dan zal de crisis zich alleen maar verdiepen. De werkelijke waarde van een maatschappij, de vrucht die nog niet gegeten is, wordt niet bepaald door de drukpers van de bankbiljetten, maar door de producten die de maatschappij voortbrengt. Voorwaarde is dat niet het consumptiepatroon leidmotief voor het denken wordt, maar het moet gaan over de werkelijke behoeften van de mensheid.

Hexagram de Versplintering is een teken dat past bij perioden waarin een cyclus zijn eindstadium bereikt. Maar het is niet het einde van de wereld, het is de noodzakelijke overgang naar een nieuwe cyclus. Alleen vanuit dat uitgangspunt is een effectief en vruchtbaar handelen mogelijk. Dat is de uiteindelijke conclusie die je kunt trekken aan de hand van het Boek der Veranderingen.

De gloed van Tao…

De éénvoudige grond is éénvoudige stilte, die in zichzelf onbeweeglijk is. Vanuit dit onbeweeglijke worden echter alle dingen bewogen.
Meister Eckart

De gloed van tao…..

De wereld van de geest was bij ons thuis duidelijk aanwezig. Daar ben ik mee opgegroeid. Ik kom uit een familie van helderzienden en kaartleggers en daar werd gewoon over gepraat. Dat was normaal en absoluut niet iets waar je aan twijfelde. Het was voor ons zelfs geen kwestie van geloven, nee, het was gewoon zo. Punt!

Toen ik jong was, had mijn vader contact met een of andere ‘broeder’, zo noemden we dat. Als er iemand ziek was, verscheen hij in een droom aan mijn vader en vertelde wat er gedaan moest worden. Dan zei mijn vader ‘s morgens: “De broeder is geweest en zegt: Dit en dat en dat moet er gebeuren.” Dat werd altijd serieus genomen en er werd meteen naar gehandeld. Vermoedelijk was ik ook helderziend;  als kind is dat normaal, maar ik kan het me niet herinneren. Alle kinderen zijn in wezen helderziend. Als je goed oplet wat ze zeggen, hebben ze allemaal een voorspellend en invoelend vermogen.

Soms zeggen kinderen de ongelofelijkste dingen. Mijn dochtertje was geloof ik een jaar of acht, toen ze op een zondagochtend bij het ontbijt plotseling zei: ”Papa, eigenlijk besta ik helemaal niet.” “Zo, en wat voel ik dan hier?” en kneep haar daarbij een beetje in haar arm. Ze was nog zo klein dat ze van ‘armpjes en beentjes’ sprak. Ze zei: “Jawel, ik zeg wel ‘mijn armpjes en mijn beentjes’, maar ze zijn eigenlijk niet van mij, niet van iemand.” Wolter Keers in Vrij Zijn

Volwassenen zijn eraan gewend om hun helderziend vermogen te veronachtzamen en dan wordt dat mythische beleven uitgedoofd.

Mijn zussen waren ook helderziend, maar werden er vreemd en bang van. Als er iemand langs liep, wisten ze dat die persoon iets mankeerde. En wat moet je dan? Naar die man toelopen en zeggen: “U bent zeer ernstig ziek, binnen een half jaar bent u dood”? Zoiets doe je niet, want die man schrikt zich de pleuris en zou van schrik nóg eerder dood gaan.

Ook mijn oom was een bekend helderziende. Als je je sleutels kwijt was, kon je aan hem vragen waar ze lagen. Dan zei hij: “Ik zie een trap en bovenaan de trap zie ik een deur links, daar moet je door, daar staat een wit kastje, het derde laatje doe je open en daar ligt je sleutel.” En dan was dat zo. Ik heb een paar keer contact met hem gehad, maar dat voegde niet, tenminste niet naar mijn zin. Ik wilde weten hoe dat kon, zoiets weten. Zo van die sleutels, dat kun je wel of niet. Je kunt het niet leren, dat had ik toen al in de gaten.

Er was thuis geen godsopvatting en die heb ik zelf ook niet. Nog steeds niet. Ik zie het echt zoals de taoïsten het zien. Je kunt de rivier van het leven niet beïnvloeden, hooguit je positie in de stroom. Het kan zijn dat je meer deze kant of wat meer die kant op zwemt of in de meander blijft. Dat is volgens mij dé manier … in het midden blijven … maar de stroom van het leven gaat gewoon door. Daar heb je geen invloed op, dat is van een hogere orde. Van iets wat buiten ons bereik ligt. Volgens mij is dat de essentie van het taoïsme. En dat iets wat buiten ons bereik ligt, het Tao, het Onbenoembare, zou ik geen God willen noemen, dat vind veel te antropomorf.

Uitgangspunt is dat de werking van het Tao op zich, ongeacht of het in onze materiële wereld destructief of constructief uitwerkt, gewoon goed is. Oké. Het Tao gaat echt niet zeggen ‘jij bent slecht geweest, jij gaat naar de hel.’ En ook niet ‘jij gaat naar de hemel’. Dat is een traditionele christelijke opvatting en daar moet ik niks van hebben. Bovendien is goed of fout een menselijke beoordeling. Je zal mij niet horen zeggen dat Adolf Hitler een goed figuur was, ik vind hem wel degelijk fout. Maar wat dat voor het grote Tao is,  weet ik niet. Het Tao heeft daar geen mening over, dat genereert zijn energie en hoe dat uitwerkt in de stof, in de materie …? Dat weten we niet. Het enige wat we weten is dat we er uitdrukking van zijn.

De eerste opmerkelijke ervaring kreeg ik vlak na het overlijden van mijn vader. Ik was drie- of vierenveertig. Ik had eerst van alles voor zijn begrafenis geregeld en daarna ging ik naar Ruigoord, het kunstenaarsdorp bij Amsterdam. Ik loop daar op het veld en ik hoor mijn naam roepen. Ik kijk om me heen en op dat hele veld is geen kip te bekennen. Ik loop door en wéér hoor ik mijn naam roepen. En nog eens. Toen luisterde ik goed en ik besefte dat ik niet met mijn oren hoorde, maar hier in mijn hoofd. Ik moet erbij vertellen, dat ik in die tijd niet kon beslissen wat ik verder met mijn leven wilde. Ik had een zeefdrukkerij, maar was invalide geraakt. Zeefdrukken kon ik niet meer. Wat moest ik? Die vraag hield me bezig. Ik loop dus op dat veld en er ontstond  – in mijn hoofd – een soort onderhandeling die drie dagen duurde. Later ontdekte ik dat het vaker voorkomt dat mensen stemmen gaan horen als er iemand uit de nabije omgeving overlijdt. Dat verdwijnt ook weer.

Mijn vrouw kwam een dag later en ik zei tegen haar: “Anna, ik weet niet wat ik nou aan de hand heb, maar ik praat met iets van boven, met een groepje mensen. We zijn in overleg over hoe het nu verder moet.” Na drie dagen waren we eruit: schrijven! Ze zeiden: “Je zult er niet veel mee verdienen, maar wij zorgen ervoor dat je de boeken krijgt die je nodig hebt.” En dat is waar. Boeken komen inderdaad vanzelf naar mij toe. Ik krijg ze cadeau, ik moet ze recenseren of iemand laat wat liggen. Wat ik zou gaan schrijven wist ik toen natuurlijk nog niet.

Maar toen ik dit  boek – I Tjing voor de 21ste eeuw – aan het schrijven was, viel dat op zijn plaats. Het was mijn vierde boek, maar voor het eerst schreef ik op een manier waarop ik van plan ben om altijd te schrijven. De metafoor ervoor is ‘niet denken, maar typen’. Hier heb ik 2,5 jaar over zitten typen. Twaalf uur per dag, zes dagen in de week. Tussendoor koken voor de kinderen, vrijdagavond naar de kroeg doorzakken, zaterdags de kater incasseren, zondag weer typen. Toen is me wel duidelijk geworden wat er bedoeld wordt met ‘het komt door je heen.’

‘Het boek begon ‘zichzelf te maken’. Er bleek zoveel materiaal ‘los te komen’, dat ik niet meer kon stoppen. Bovendien stroomde het materiaal van ruim dertig jaar intensieve studie onophoudelijk door, ik had de ervaring dat het boek zichzelf schreef. Ik raakte gefascineerd door de tekst die verscheen.’
Uit: I Tjing voor de 21ste eeuw

Ik beschouw dit toch als een soort van godservaring. Ik stond op dat moment in verbinding met wat ik dan de levensstroom noem.

Hoe ik met de I Tjing in aanraking kwam?
Iemand had het boek bij mij laten liggen. De I Tjing is een van de oudste boeken van de wereld. Het is een orakel dat antwoord geeft op vragen. Dat doet het door zijn teksten. Het boek draagt keuzes aan. Soms zegt het ‘je bent goed bezig’ en soms ‘nu ben je helemaal op de verkeerde weg.’

‘I Tjing, het boek der veranderingen, is een Chinees orakelboek.
De basis van de huidige tekst is drieduizend jaar oud. Het orakel kan antwoord geven op alle levensvragen. Het is echt niet te beschouwen als een ‘toekomstvoorspeller’, het is eerder te zien als een goede raadgever. Het geeft aanwijzingen bij de wisselingen van het menselijk lot en bij de veranderingen die zich in het leven voordoen.
Het boek is wat je zou kunnen noemen ‘de bijsluiter van het leven.’
Het gaat er vanuit dat het handelen van de mens, of soms juist het niet handelen, invloed heeft op de toekomst. Het toevoegen van de eeuwenoude wijsheid van het boek geeft de mogelijkheid tot meer harmonie in het leven. Daarmee groeit het persoonlijk evenwicht.’

Uit: I Tjing voor de 21ste eeuw

Nogmaals, het boek is géén toekomstvoorspeller! Het geeft toekomstmogelijkheden aan. Daarnaast geeft het aanwijzingen of deze kiemen, deze mogelijkheden gunstig of ongunstig zijn en hoe je daarmee om kunt gaan. Bepaalde kiemen geven onkruid en andere mooie planten. Wat je met het antwoord doet, moet je zelf weten. Daar ben je vrij in. Het is heus niet zo dat het boek niet meer opengaat, als je tien keer niet gedaan hebt wat je werd aangereikt. Helemaal niet.

Vanaf 1971 ben ik full time met de I Tjing bezig, ik werk ermee, bestudeer. In een periode waarin ik bijna krankzinnig ben geworden, heb ik mezelf drie maanden in huis opgesloten én weer in het gareel gekregen door de I Tjing te raadplegen.
Of de I Tjing voor mij een gloed van God is? Ja. Absoluut. Ongetwijfeld.
Ik vind dit boek een communicatiemiddel met het hogere. Hoe zou het anders kunnen?
De werking ervan is, ook in mijn ogen, nog steeds wonderlijk, onbegrijpelijk.

‘Helaas is het onmogelijk om de werking van het orakel op onze westerse manier te bewijzen. De werkzaamheid is hoogstens een ervaringsfeit. Veel mensen hebben de ervaring dat een groter vertrouwen in de werkzaamheid, de werkzaamheid van het orakel versterkt.’
Uit: I Tjing voor de 21ste eeuw

Volgens mij is het resonantie. Ik bedoel daarmee dat alles met elkaar meetrilt. Richard Wilhelm (sinoloog en in 1923 één van de eerste westerse vertalers van de I Tjing, MH) noemt het een echo en weer anderen noemen het een weerkaatsing. Volgens mij is het resonantie, dat met elkaar meetrillen en elkaar doordringen. Het is een verschijnsel dat door het hele universum heen werkt en ook de manier waarop de I Tjing werkt. Ja … en waar het dan mee resoneert?

Het Tao genereert zijn energie en hoe dichter je op een materieel niveau komt, hoe meer beperkt het wordt. Die beperking ervaren we als vervelend. Maar we hebben die beperking wel nodig, anders hadden we geen vorm. Onze vorm is per definitie een beperking. Op het moment dat het beperkt wordt, heeft het vorm. Voor mij is de I Tjing hoofdzakelijk een instrument geworden om daar iets meer van op te pikken, te begrijpen, terwijl ik weet ik dat dat niet gaat. Het gaat boven de begrippen uit. Het is géén verstandelijk ding, maar een ervaringsding. Het is voor mij zeker meer dan een methode. Absoluut. Ik noem het dan ook aspecten van de geest. Ook vrij abstract, maar toch … aspecten van de geest. De 384 teksten hebben allemaal een goddelijke aard, anders kunnen ze niet zo sterk werken. Zo’n tekst is een metafoor. De beelden zijn zo diep verankerd in de psyche, dat die werken op de Chinezen van duizenden jaren voor Christus en op westerlingen van tweeduizend jaar na Christus. Zo diep liggen die beelden. Je moet ze wel even leren lezen, dat wel.

Het is dus niet alleen een intellectuele kwestie. Ik ben ooit bevriend geweest met een stroper uit Maastricht. Ik leerde hem kennen in de jaren zestig. De man was bijna analfabeet en ook nog dyslectisch. Toch werkte hij met de I Tjing en bij hem werkte dat net zo sterk als bij mij, alleen op een andere manier. Dit boek past zich helemaal aan het individu aan. Het aantrekkelijke vind ik dat er nooit een I Tjing-kerk is geweest. Die is ook niet te maken. Iedere keer als er een groep is van vijf à zes mensen die pretenderen dat ze een gemeenschappelijke waarheid in het boek hebben gevonden, knalt het gegarandeerd uit elkaar. Dat kan niet. Het is zó op de persoon gericht, daar kun je geen kerk van maken. Op het moment dat mensen dat toch proberen te doen, krijgen ze onmiddellijk ruzie. En echte kerkmensen kunnen niks met dat boek. Die moeten een weg opgelegd krijgen, zo van ‘dit is de weg en daar hou je je aan.’ De I Tjing is juist een boek om keuzes te kunnen maken.

Wat belangrijk is, is dat je verdienstelijk bent ten opzichte van het boek. Ik heb ontdekt dat er een behoorlijke mate van dienstbaarheid in mijn karakter zit. Taoïstische dienstbaarheid? Jazeker, dat is compenseren van het lijden, bij jezelf en bij anderen. Dat compenseren begint altijd met aanvaarding en niet op de christelijke manier, zoals dat zoetsappige van ‘de muzikale fruitmand’.

Door het werken met de I Tjing ben ik meer mededogend geworden. Absoluut. En ik denk dat dat voor iedereen geldt, die echt serieus en langer dan vier, vijf jaar met de I Tjing werkt. Je kun jezelf nog zo’n drie jaar voor de gek houden en proberen door middel van het boek je eigen positie te verbeteren ten opzichte van de rest van de wereld. Maar daar is het boek niet voor bedoeld. Dat staat ook duidelijk in de commentaren.

Het moge duidelijk zijn dat mijn godsopvatting heel anders is dan die van de traditionele godsdiensten. Die verklaren dat de enige manier waarop de gelovige God nog kan bereiken, via de kerk gaat.

‘Religieus gezien moeten wij ons naar de tien geboden gedragen als we ons zielenheil willen behouden of verkrijgen. Onze regels zijn vaste regels en zijn deterministisch van aard. De regels van de I Tjing zijn anders, zij zijn niet zozeer op een bepaald resultaat maar eerder op versterking of handhaving van de harmonie gericht. Zij zijn gericht op integratie.’
Uit: I Tjing voor de 21ste eeuw

De I Tjing is voor mij de snelste en kortste manier om in communicatie te komen met de geest. Met het goddelijke.

Han Boering

Publicatie uit het boek van Maria Hockers: De Gloed van God

Een vraag over onderdanig zijn in de seks en mijn antwoord daarop

De vraag luidt:

Ik heb een dringende vraag. Weet niet of dit de juiste plaats is om hem te stellen. Ik ben 48, sinds een jaar heb ik een nieuwe vriend met wie ik een in alle opzichten vervullende relatie heb. Juist omdat ik me zo veilig bij hem voel, heb ik uiting gegeven aan mijn fantasie over onderdanig zijn. We zijn hier mee gaan experimenteren en ik raak erdoor zeer opgewonden. Toch vraag ik me naderhand steeds af of het niet verkeerd is wat ik doe. Of ik mezelf niet omlaag haal en steeds een stapje verder zal willen gaan. En of het wel goed is voor onze relatie. Mijn vriend is zeer respectvol naar mij toe, heeft weinig remmingen en vindt het heerlijk om samen met mij dit gebied te ontdekken. Bij mij is elke keer de strijd van voegt het iets toe aan mij, is het goed voor mijn ontwikkeling en moet ik mijn oordelen aan de kant zetten of moet ik mijn fantasieën niet tot uitvoer willen brengen. Ik hoop echt dat door jouw antwoord dingen voor mij wat duidelijker zullen worden. Groet, Lilach

* * *

Dit is mijn antwoord:

Beste Lilach,
Je wordt dus heel opgewonden als je onderdanig bent. Je geniet van het spel en van de lust die het je geeft. En je vriend ook, begrijp ik.
Ik zou niet weten wat daar mis aan is. Als het spel niet tot de nacht wordt beperkt, en je kunt de ervaring van de nacht in de dag brengen door ook overdag vrijer te laten merken wat je graag wilt, zodat alles leuker wordt, wordt de scheiding tussen dag en nacht, of tussen verantwoordelijk en los, vanzelf kleiner.
Dus ik raad je aan om je fantasie te gebruiken door je af te vragen hoe je de ‘lustgestalte’ in de dag kunt voortzetten. En daar ook met je geliefde over te praten: hoe zie je hem het liefst, en hoe ziet hij jou het liefst? Dat is spannend en zo wordt het hele bestaan speelser.

Heel belangrijk: Dit vraagt wel van je om te blijven spelen, en van het spel geen ritueel te maken. Dat wil zeggen dat het niet vaststaat, dat het niet voor herhaling vatbaar is en dat er steeds iets nieuws kan gebeuren.
Veel plezier!

Hanneke

Een vraag over seks en de overgang

De vraag luidt:
Nu ik in de overgang ben, merk ik dat er minder lustgevoelens zijn. Dat betekent dat lust dan ook minder de inzet is van een vrijpartij, zoals ik dat vroeger kende. Sex gaat nu blijkbaar meer om het echte liefhebben, het beminnen. Nou, dat gaat niet vanzelf! Integendeel, want tegelijkertijd merk ik in deze fase van het ouder worden, en mijn partner dus ook, dat de weerzin en oordelen jegens dat ouder wordende lichaam flink aanwezig zijn. En er is geen lust meer, waardoor ik er als het ware ‘verblind’ in kan gaan.
Concreet betekent dit dat we minder sex hebben dan ooit, maar we missen het wel, want het brengt ons toch ook altijd dichter bij elkaar.
Hoe kan ik omgaan met deze ‘kritische derde’, die zich steeds weer tussen ons in plaatst?
Hoe kan ik liefhebben, zonder de andere kant op te kijken?

* * *

Mijn antwoord hierop is:
Voor de overgang komt en gaat lust, in overeenstemming met je cyclus, seks staat in dienst van de vruchtbaarheid. En je kunt ervan op aan dat het weer terugkeert als het weg is. Na de overgang is er geen cyclus meer. Je bent dan in dat opzicht als een man geworden. En je krijgt als het ware de cyclus van je eigen natuur, van hoe jij bent, in plaats van de maandelijkse cyclus die verbonden is aan vruchtbaarheid.
Je kunt nu dus pas goed je eigen, persoonlijk seksuele natuur leren kennen.

In mijn ervaring moet je er nu meer moeite voor doen om je lust naar de oppervlakte te brengen. Je kunt ook zeggen: het vraagt een fijnere afstemming, een diepere benieuwdheid naar de werking van je seksuele energie.
Het begint ermee dat je het helemaal zelf moet willen. Dat lijkt een open deur, maar het vraagt alle inzet. Werkelijk seksueel contact willen met je geliefde, en begrijpen dat je daar veel, onbekende, moeite voor moet willen doen. En natuurlijk ook weten, dat het beginpunt diep in je lichaam is, dat je het werkelijk verlangt. Hier moet je van uitgaan. Helemaal zelf.
Dan is de vraag dus: hoe krijg ik dat naar de oppervlakte?
Ja, dat is de wens naar het helemaal samenzijn met je geliefde. Ik vind het hard werken, maar het is hard werken dat je doet omdat je je hele lichaam, al je energie, wilt voelen en uitdrukken in het contact met je geliefde.
Harder werken dan vroeger, grotere inzet, intensievere beweging. Vergeet niet dat met het ouder worden van het lichaam een soort gemakzucht ook vanzelfsprekend lijkt.
Het loont echt de moeite. Ik kijk er eerlijk gezegd van op hoe teder en hoe wellustig ik nu kan zijn, en ik weet zeker dat dit voor elke vrouw geldt.

Ja, en je krijgt natuurlijk te maken met het feit dat je lichaam minder aantrekkelijk is, en dat van de ander ook. Ook dat blijkt geen reden om de liefdesenergie in te houden, laat je er niet door afleiden.
Eigenlijk wordt de seks nu dus vrijer van het lichaam dan ooit.

Verslaving

Ja, waarom komt iemand tot besef? Waarom dringt opeens iets tot iemand door, iets dat al tijdenlang ergens in het achterhoofd wordt geweten? Ik heb er geen antwoord op.
Kennelijk is het er opeens de tijd voor. Je kunt je jarenlang iets voornemen, ieder oud en nieuw weer, en steeds houd je dat op je wil een paar dagen vol, soms wel tot 6 januari, en dan op een keer midden in augustus weet je: nu is het genoeg, zo kan het niet langer! En dan stop je er echt mee.
Zo gaat het in het klein, zo gaat het in het groot. Van stoppen met een schadelijke gewoonte tot stoppen met alles wat onvrijheid brengt. Het besef is er al. Dat is nooit weggeweest. Maar nu gaat het erom dat het besef wordt aanvaard als de werkelijkheid.
Een Russisch spreekwoord zegt: ‘Je kunt een paard wel naar de bron brengen, maar je kunt het niet laten drinken’. Dat is bij een paard nog wel enigszins te accepteren, maar wat als jij zelf dat paard bent?! Een dorstig, eigenwijs, koppig paard, dat met al zijn kracht niet doet wat het eigenlijk weet dat het beste is en dat het zelfs het liefst doet. Niet drinken. Lekker zelfstandig zijn. Baas over mijn bestaan. Totdat…

Terwijl ik dit hoofdstuk schrijf, moet ik regelmatig terugdenken aan de jaren dat ik in een verslavingskliniek werkte. Daar kwamen, zoals men dat noemde, veel draaideurgevallen. Mensen die afkickten, enigszins herstelden van de kwalen en kwaaltjes die ze hadden opgelopen, weer wat aansterkten, een beetje begonnen te denken over andere mogelijkheden, soms weer contact kregen met familie en vroegere vrienden, en dan kwamen ze dikwijls van het eerste proefverlof al niet meer terug.
Het was hard werken met weinig resultaat, maar ik leerde er veel. In het begin keek ik vooral aan tegen de heftige effecten die harddrugs hebben – de aftakeling, de groteske verwording. Maar na een tijdje stond dat niet meer op de voorgrond en zag ik weer hoe verschillend de mensen waren. Als gebruiker waren ze een karikatuur geworden, maar daarachter, daarin was toch nog steeds, bijna altijd tenminste, die unieke vonk. Als ik daarmee contact kreeg, ging even het licht aan. Dat was meestal kortstondig, maar het was er wel.
Tegelijkertijd kreeg ik meer en meer interesse in de verslaving als zodanig. Ik begon mij af te vragen wat dat toch was, die alles doordringende begeerte waaraan het gehele bestaan ondergeschikt werd gemaakt. En ik begon te vermoeden dat er niet een essentieel verschil was tussen de gekte van de patiënten en de gekte van ons behandelaars. Er was wel een verschil in intensiteit; wij wisten onze verslavingen en vormen van gewenning beter ‘uit te smeren’ en daardoor meer sociaal aanvaardbaar te houden, maar in wezen was er geen verschil. Dat werd ook weleens tegen ons gezegd door de patiënten, vooral als argument natuurlijk, om te kunnen doorgaan met hun eigen middelengebruik. Maar dat nam niet weg dat degenen die zoiets opmerkten gelijk hadden.
Ik was in de jaren daarvoor politiek actief geweest en het was geen nieuwe gedachte dat de samenleving van verslaving aan elkaar hing. Ik beschouwde het maatschappelijk bestel als een samenklontering van geconditioneerden, die er voor het merendeel de voorkeur aan gaven hun conditioneringen niet op te lossen, maar in plaats daarvan voor-wat-hoort-wat afspraken te maken met hun omgeving. Over en weer werden oogjes toegedaan en werden gebruiksrelaties gevormd, zodat ‘the monkey on the back’ aan zijn trekken kon blijven komen. Er waren ook daar gebruikers en dealers en de dealers waren zelf ook gebruikers. Zo deed het klootjesvolk het, de verslaafde consument, met zijn nette drugs, de borrel en de sigaret, en de auto voor de deur, ‘toet, toet, toet, weer een lijk’.
Maar deze analyse betrof anderen – kleinburgerlijke, kortzichtige en machtsbeluste anderen – waar ik en wij minachting voor hadden. Het keerpunt was nu dat ik verslaving begon te zien als iets dat niet de anderen, maar ons betrof. Zoals het in Pogo, een Amerikaanse strip uit de jaren vijftig en zestig, wordt gezegd: ‘We have met the enemy and he is us!’[i] Ik begon te zien dat het menselijk ‘ik’ dat zich niet toevertrouwt en de touwtjes in handen wil blijven houden – het ‘ik’ dat ik in dit boek de machthebber noem – per definitie verslaafd is. Verslaving is niet een maatschappelijk probleem, het is een menselijk probleem.
Het is een algemeen menselijk probleem, dat niet structureel kan worden opgelost. De maatschappij kan paal en perk stellen aan de uitwassen en dat moet ook gebeuren, maar het feitelijke probleem is daarmee niet beantwoord. Het probleem ligt bij ieder afzonderlijk mens. Het is het systeem van conditionering waartegen wij ‘ik’ en ‘wij’ zeggen en dat wij tot elke prijs in stand proberen te houden. Dit systeem biedt geen doorgang aan het leven en moet voortdurend gevoed worden met steeds meer van hetzelfde.
Het onderhoud van het systeem van conditionering vraagt alles. Het slurpt alle energie op. Het handelen is er ondergeschikt aan. Het denkapparaat is dag en nacht bezig met wat er moet gebeuren om het systeem te blijven voeden en hoe er voorkomen kan worden dat het in de problemen komt en het allerergste gebeurt. En wat dat allerergste is? Dat heeft vele gezichten, iedere cultuur heeft zijn eigen schrikbeelden, maar het komt uiteindelijk altijd neer op weerloos zijn. Overgeleverd zijn aan het leven, dat is het allerergste.

[i] The Best of Pogo, Edited by Mrs. Walt Kelly and Bill Crouch Jr. A Fireside Book, published by Simon & Schuster, 1982 (p. 224).

Profeetschap – nog een voorpublicatie van een deel van ‘Sta op en ga’

DE PROFEET EN DE TIRANNIE VAN HET ‘IK’

Ik vind het profeetschap zoiets bijzonders, juist omdat het niet iets bijzonders is uit een ver verleden, uit het land Israël, waar wij nu nog alleen maar over kunnen lezen. Als het alleen maar iets was uit een ver verleden, zou het een curiosum zijn en een studieobject voor de godsdiensthistorici. Ik vind het profeetschap net zo min verouderd als ik God verouderd vind. Het is een algemeen menselijke functie, die ten dienste staat van de Eeuwige. Deze functie is van alle tijden en aan geen cultuur voorbehouden.

Zodra de machtstructuur, welke dan ook, de directe beleving enige tijd heeft verdrongen en onderdrukt, is er altijd en overal een profeet die naar voren treedt en de waarheid spreekt. Eigenlijk zijn wij allemaal profeten in de dop, lastposten, die wat wij waarnemen meten met wat wij ten diepste weten. Wij doen dat ten aanzien van onze omgeving en ten aanzien van onszelf, want de tirannie waaraan wij uiteindelijk het meeste lijden is de tirannie van het ‘ik’.

De profeet is de gewetensfunctie van de samenleving en het menselijk geweten is de profetische functie van het individu. Het individu is vaak net zo onrijp en star en ijdel als de tirannen die over grote groepen mensen heersen. Veel individuen gaan met zichzelf om zoals een dictator met zijn onderdanen. Dat valt niet zo op, omdat de gevolgen ervan minder opzienbarend zijn. Je ziet bij het tv-nieuws niet een reportage over mevrouw X uit Delfzijl, die vandaag weer zeven goede ideeën om zeep heeft geholpen omdat zij toch liever de dingen wilde houden zoals ze waren en die zich bovendien de hele dag liep te martelen met vernederende herinneringen. Al die mensen die zichzelf in de gevangenis zetten, die niet doen wat zij eens wisten dat juist was, die hun nalatigheden goedpraten en als het moet scherp verdedigen en die daarin ook nog eens voor honderd procent bevestigd willen worden door hun omgeving. Want anders… En al die mensen die zwaarmoedig en bezorgd neerzitten omdat het dak weleens zou kunnen instorten, stil, niet bewegen, niemand bewegen! Want anders… En zo zijn er vele vormen van verknipte tirannen. Bijna iedereen die ‘ik’ zegt is bij tijd en wijle wel zo’n tiran, die zichzelf het centrum van het universum waant en niet meer weet dat hij leeft bij de gratie van de Ene.

Dromen en profetie

Vuur is een 60e deel van Gehinnom (de hel);

honing is een 60e deel van manna;

shabat is een 60e deel van de Komende Wereld,

slaap is een 60e deel van de dood;

een droom is een 60e deel van profetie.

bBerachot 57b

Aan al deze ontspoorde koninkjes zendt de Eeuwige profeten. En omdat het huis- tuin- en keukentirannen zijn, zendt hij hen ook huis- tuin- en keukenprofeten; hij zendt hen dromen – de laagste vorm van profetie.[i] Dromen, zegt de Talmoed, zijn een 60e deel van profetie. Een 60e is een miniem deel. Het is zo’n klein deel dat het volgens de joodse spijswetten datgene waar het in terecht komt niet zodanig aantast dat het geheel moet worden weggegooid. Het is een verwaarloosbaar deel, waarin toch nog een afglans van het oorspronkelijke te vinden is. Dromen zijn dus volgens de Talmoed profetie en toch ook weer niet. Een enkele keer zijn ze rechtstreekse profetie, heel vaak heb je een middelaar nodig om de boodschap in de droesem te ontdekken en soms ook zijn ze alleen maar droesem.

Het is daarbij interessant te bedenken op welk moment dromen zich aandienen. Dat is namelijk op het moment dat het ‘ik’ zich ontspant en niet meer op zijn qui-vive is. De dromen komen als een dief in de nacht en stelen het geliefde zelfbeeld van de dromer. Ze laten hem iets anders zien dan hij gewend is. Ze tonen hem een wereld waarin hij niet de macht heeft, een wereld die verschillend is en toch lijkt op de zijne. De dromen rammelen aan de zekerheden van het ‘ik’, ze ondergraven het. Wanneer ze heel ver gaan in het ondergraven, noemen we hen nachtmerries. Ook als ze geen nachtmerries worden, blijven ze komen met hun boodschap. Ze brengen de eigenzinnige levensinstelling aan het licht en laten beeldend zien wat daarvan de consequenties zijn.

Dromen zijn net als de profeten dynamisch en gericht op ommekeer. De ommekeer waarbij het ‘ik’ zijn angstige bezorgdheid opgeeft en zich weer toevertrouwt. Of waarbij het ‘ik’ inziet hoe lichtzinnig het bezig is en erkent dat al die zogenaamde vreugde niets anders is dan een opgevrolijkte vlucht. Dat en nog veel meer laten de dromen zien aan de kleine koningen die zichzelf in stand willen houden. Soms willen ze het weten, meestal echter schoppen ze de profeten er zo snel mogelijk uit. Dat heet bij dromen vergeten. Maar ook deze kleine profeten komen terug.

Er zijn veel voorbeelden van profetische dromen. De Bijbel staat er vol mee, maar ook in onze tijd hebben gewone stervelingen duidelijk profetische dromen. Een voorbeeld van zo’n profetie is de indrukwekkende droom die mij veertig jaar geleden werd verteld en die mij tot aan de dag van vandaag helder voor de geest staat. De dromer was een man van een jaar of vijfenveertig, die zich grote zorgen maakte omdat hij diep ongelukkig was in zijn werk, maar niet met zijn werk durfde te stoppen, omdat hij zijn gezin, zoals hij het formuleerde, ‘niet tot de bedelstaf wilde brengen’. Het was een kwellend conflict; hij wist dat het onmogelijk was om door te gaan met dit werk, maar het leek even onmogelijk om ermee te stoppen. Hij sliep bijna niet meer en speelde met de gedachte aan zelfmoord – dat leek de enige oplossing. Niemand kon hem in zijn wanhoop bereiken. Hij hoorde wat er tegen hem werd gezegd, maar het bleven woorden. Toen viel hij op een nacht tenslotte in slaap en droomde. In zijn droom zat hij, zoals hij dat de laatste tijd gewoon was, voorovergebogen op een stoel in de huiskamer te piekeren. Opeens viel er een muur weg, hij stortte niet in, nee, hij loste gewoon op, en waar de muur was geweest, was nu de blauwe oneindigheid. Zo ging het met alle muren rondom. Overal om hem heen en boven hem was oneindigheid. Hij werd bang van die enorme ruimte. Nergens was een grens of iets anders waarop hij zich kon richten. Hij keek omlaag hoe het daar was, en toen zag hij dat hij zat in een grote hand, een warme, ademende, beschermende hand: de hand van God. Deze hand droeg hem door de oneindigheid en zou hem, wist hij, nooit verlaten. Ontroerd werd hij wakker. Alle zorgen waren weggevallen.

Deze droom was een keerpunt in zijn leven. Hij nam ontslag en vond binnen korte tijd werk dat wel bij hem paste. ‘Maar’, zo zei hij, ‘dat was niet de essentie van de droom’. De droom beloofde hem niet nieuw werk, de boodschap was veel fundamenteler. De droom liet hem zien hoe kortzichtig hij was en hoe hij daarmee zowel het avontuur als de oneindige liefde weerstond. Hij had als het ware de onmetelijke ruimte beschilderd met de muren van zijn huiskamer en vervolgens gedaan alsof dat de enige werkelijkheid was en alsof het zijn taak was om die muren in stand te houden. Nu had hij ervaren dat het niet om de muren van zijn oude bestaan ging, maar om het aandurven van de vrijheid en het vertrouwen op de hand. Ja, de hand van God. Hij had schamper moeten lachen als mensen zeiden dat alles in de hand van God was, maar dit waren geen woorden, dit was geen lesje, dit was ervaarbare werkelijkheid.

Toen hij wakker werd uit zijn droom, ontwaakte hij tegelijkertijd uit de nachtmerrie van de afgelopen maanden. Hij ervoer de droom als een profetie, een dynamische profetie, die openheid bracht waar alles gesloten leek. Een profetie ook die om een antwoord van hem vroeg. Pas door het antwoord dat hij gaf werd de profetie geheel vervuld.

Hij had de mogelijkheid om de droom links te laten liggen en te zeggen: ‘Ach wat, dromen zijn bedrog! Wat heb ik aan die onzin!’ Dat deed hij niet. Hij vertrouwde zich toe aan de droom en stopte met zijn werk. In Bijbelse termen: hij ervoer God en kwam tot ommekeer. Net zoals de mensen van Nineve tot ommekeer kwamen.

[i] Inner Space. Rabbi Aryeh Kaplan, p. 219: …profetie kan plaatsvinden via een profetische droom of een visioen tijdens de waaktoestand. Een visioen dat verkregen wordt terwijl de profeet wakker is, is een hogere graad van profetie. (…) Evenzo is het horen van woorden weer van een hoger niveau dan het zien van een visioen. Het zien van de spreker is weer van een hoger niveau dan het horen van woorden. Een engel horen spreken is vervolgens hoger dan het ontvangen van een boodschap via een menselijke figuur. Het hoogste niveau van profetie is het horen van een stem en weten dat deze rechtstreeks van God komt.

Jona(s) komt uit de walvis

Jona(s) komt uit de wallevis: ressentiment in het Oude Testament

In het oudtestamentische verhaal over Jona die in de walvis belandde wordt geweld tegenover barmhartigheid geplaatst: Jona eist de vernietiging van Ninivé terwijl de Heer de inwoners wil sparen. De leraar en schrijver Hans Korteweg gaf in de zendo een lezing over de vraag: De Bijbel als mystiek of literatuur?

Door André van der Braak

In de lezingencyclus over mystiek in verschillende religies was het op zondag 22 oktober de eer aan Hans Korteweg om het spits af te bijten. Zijn onderwerp was al meteen een pittige uitdaging: mystiek in het jodendom, dat immers bekend staat als een religie van het woord. En is Zen niet, zoals Bodhidharma al zei, ‘een transmissie buiten woorden en geschriften om?’

Korteweg begon daarom zijn lezing verstandigerwijs met een rustige uiteenzetting over
het belang van het woord. Woorden zijn niet alleen maar ter mededeling van informatie, het woord kan ons raken, en een inwijdingsproces in ons hart op gang brengen. Een verhaal, een tekst, heeft vele verschillende lagen.

In de Joodse bijbelinterpretatie worden vier niveaus van de tekst onderscheiden:
Pesjat: de direkte betekenis. Bijvoorbeeld, waar ligt Ninivé?
Remez: de manier waarop de tekst is opgenomen in een weefsel van andere teksten. Jonas in de walvis doet denken aan Noach in de ark
Derasj: exegese. Een morele of psychologische boodschap ontleend aan de tekst. Een allegorische uitleg waar je bijvoorbeeld een stichtelijke preek over kunt houden.
Sod: de mystieke, nonduale uitleg van de tekst. Als voorbeeld gaf Korteweg de psalmtekst: “De vrees voor de Eeuwige is het begin van wijsheid”. Deze vrees is iets heel anders dan angst. Angst heeft altijd een object, en is de angst van het ik: bang zijn om iets te verliezen. Maar de vrees die De Eeuwige oproept (in zentermen, het Absolute) heeft meer te maken met respect, eerbied en ontzag. We worden geconfronteerd met iets dat ons ‘ik’ verre overstijgt, en waar we niets mee of tegen kunnen doen.

De vier beginletters van de soorten bijbelinterpretatie vormen samen het woord Pardes: het paradijs, de tuin van Eden. Vervolgens nam Hans Korteweg ons mee dat paradijs in. Hij liet zien dat het bijbelse verhaal over de ongehoorzame profeet Jona, dat de meesten van ons wel kennen uit onze jeugd (‘Jonas in de wallevis, die vannacht gevangen is’), niet onderdoet voor de gemiddelde zenkoan. Een diep raadselachtig verhaal. Mocht iemand nog vragen hebben wat Niko bedoelt met zijn eindeloos herhaald pleidooi voor mystagogie: hier zagen we een volleerd mystagoog aan het werk die ons stap voor stap binnenleidde in het labyrint van ons eigen hart.

Het verhaal lijkt zo eenvoudig. Jona krijgt van de Heer opdracht om de inwoners van Ninivé te vertellen dat hun stad, vanwege hun immorele levenswandel, zal worden vernietigd. Geen populaire boodschap, en Jona weigert op zo’n zelfmoordmissie te gaan. Vervolgens valt hij in het water en wordt opgeslokt door een walvis. Daar begint hij te bidden, en uiteindelijk komt hij tot de slotsom: God alleen is mijn redding. Onmiddellijk wordt hij door de walvis uitgespogen, en nu krijgt hij opnieuw dezelfde opdracht. Jona spoedt zich nu onvervaard naar Ninivé, als een heldhaftiger dienaar Gods.

Tot zover is alles duidelijk. Jona ging eerst zijn verantwoordelijkheid uit de weg, kwam in een crisis, moest zijn demonen overwinnen, kwam tot inkeer, en werd tot held. Hier had het verhaal kunnen eindigen. Maar het gaat verder. Jona geeft de mensen in Ninivé er eens goed van langs, en gaat vervolgens buiten de stad op een heuvel zitten om het naderende Armageddon eens goed te kunnen aanschouwen. De Heer heeft zelfs een boompje naast hem uit de grond laten opschieten, zodat hij koelte kan vinden onder het gebladerte. Maar de vernietiging van Ninivé blijft tot zijn grote frustratie uit. Blijkt dat de inwoners de tirades van Jona warempel serieus hebben genomen en hun levenswandel hebben gebeterd. De Heer spaart hen.

Nu wordt Jona pas echt giftig. Gaat hij na een diepe innerlijke strijd eindelijk voor zijn grote opdracht, als dienstbetoon aan de Heer, blijkt diezelfde Heer een watje te zijn. Verontwaardigd doet hij zijn beklag bij zijn goddelijke opdrachtgever. ‘Dit is nu precies waarom ik eerst niet wilde gehoorzamen’, zegt hij, ‘ik dacht al dat u toch niet de guts zou hebben om er echt mee door te gaan. U met uw verdomde barmhartigheid ook’. Als antwoord laat de Heer Jona’s boompje verdorren, zodat de bladeren hem geen schaduw meer geven. ‘Hoe vind je dat?’ vraagt hij Jona. Die is not amused. En nu komt de Heer met zijn punchline. ‘Als jij je al zo druk maakt over zo’n lullig boompje, mag ik me dan alsjeblieft ook bekommeren om die stad Ninivé waar zoveel arme mensen wonen die niet eens het verschil kennen tussen hun linker- en rechterhand.’

Met deze uitspraak eindigt het bijbelboek Jona. We krijgen niets te horen over hoe het nu verder ging met Jona, of hij tot inzicht kwam (of dat de Heer misschien toch inzag dat hij ongelijk had). We blijven hangen in de totale verwarring (net als in veel dialogen met Socrates).

Natuurlijk kunnen we uit dit einde een stichtelijke les halen: geweld lost niets op, na berouw komt vergeving, we moeten compassie hebben. Maar dat is te makkelijk. In ware Niko-stijl besloot Hans Korteweg zijn lezing met de verzuchting dat hij na veertig jaar studie nog steeds niets van het bijbelboek Jona begrijpt.

Bodhidharma’s ‘Ik weet niet’

Van de Indiase patriarch Bodhidharma, de achtentwintigste generatie leraren op rij na Shakyamuni de Boeddha, wordt gezegd dat hij zen van India naar China bracht. Er wordt ook over hem verteld, dat hij negen jaar lang met zijn gezicht naar de muur van het Shaolin klooster te Loyang in meditatie heeft gezeten. Zo’n spirituele zwaargewicht wilde de keizer van China graag ontmoeten. Uit het hilarische gesprek dat dan plaatsvindt, doet de eerste casus van de Piyen lu (De optekeningen van de Blauwe Rots) verslag.

‘Keizer Wu van de Liang-dynastie vroeg aan de grote meester Bodhidharma: ‘Hoe is de heilige, absolute waarheid?’
Bodhidharma antwoordde: ‘Weidse leegte en niets heiligs!’
De Keizer vroeg: ‘Maar wie is het dan die hier voor me staat?’
Bodhidharma antwoordde: ‘Ik weet niet.’
De Keizer kon niet met hem instemmen. Bodhidharma stak vervolgens de Yangtze over en ging naar Wei. Later bracht de Keizer het ter sprake en ondervroeg de Chinese monnik Meester Chih. Meester Chih sprak: ‘Weet Uwe Majesteit wie deze man is?’
De Keizer antwoordde: ‘Ik weet niet.’
Meester Chih sprak: ‘Het is het grote wezen Kwan-yin dat het geesteszegel van de Boeddha overlevert.’
De Keizer had berouw en zond daarop een bode naar Bodhidharma om hem ertoe te bewegen terug te keren. Meester Chih sprak: ‘Laat Uwe Majesteit het aan niemand zeggen, dat Zij een bode heeft gestuurd om hem te halen. Al zou het hele land hem gaan halen, hij zou toch niet terugkeren!”

Aan dit gesprek gaat in een andere versie van het verhaal nog een vraag van de keizer vooraf. Hij had kosten noch moeite gespaard om het boeddhisme in China te promoten en vroeg de heilige Bodhidharma wat hem dit zou opleveren. Bodhidharma antwoordde: ‘Geen enkele verdienste.’ De keizer dacht: ‘Als al mijn inspanningen en mijn vrijgevigheid me helemaal niets opleveren, waar gaat dat boeddhisme dan eigenlijk over?’ Bodhidharma sprak: ‘Weidse leegte en niets heiligs.’ Dit was een slag in het gezicht van Zijne Hoogheid, een belediging van de wereldse macht. Toch gaf Bodhidharma een volstrekt eerlijk antwoord. In al die jaren van uitputtend zelfonderzoek heeft hij geen begin en geen einde kunnen vinden van zijn aanwezigheid. Waar begint je aanwezigheid? Waar eindigt ze? Is er ook maar iets dat is uitgesloten van jouw aanwezigheid in dit moment? En kun je bepalen wanneer je aanwezigheid begint? Of wanneer ze eindigt? Weidse leegte, niets heiligs.

Keizer Wu’s ‘Ik weet niet’ is een andere onwetendheid dan die van Bodhidharma. Keizer Wu’s onwetendheid is een gebrek aan informatie. Bodhdharma’s onwetendheid is een onmiddellijke en intieme ervaring van zijn leven zoals het is. Maar wat zegt de grote verlichte heilige Kwan-yin, de bodhisattva van compassie, die het geesteszegel van de Boeddha overlevert? Meent hij nu werkelijk dat hij na tientallen jaren van meditatie en onderzoek niet weet wie hij is? Wat een aanfluiting! Wie denkt hij wel dat hij is?

Dat weet de grote meester Bodhidharma dus niet. Hij heeft geen idee. Hij kan niet bepalen wie of wat hij is. Is dit nu de Grote Verlichting van het boeddhisme? Is die Verlichting dan een volstrekte duisternis? Wie kan zeggen dat hij een leven leidt, onnozel en dom, in blind vertrouwen, met niets om op terug te vallen en niets om je aan vast te houden, weerloos en meedogenloos open? Wie heeft het vertrouwen om zo’n leven daadwerkelijk te leiden? En wie heeft het lef om daarvoor te gaan staan?

Een oplaad-boodschap voor alle moeders

Sinds begin dit jaar zorg ik alleen voor mijn vier kinderen en ik krijg dus een intense les in (de betekenis van) moederschap. Maria – de moeder der moeders – gaf mij vandaag deze guidance. Een oplaad-boodschap via mij als moeder voor alle moeders:

‘Moeder van leven, jij geeft het leven door, maar jij bent het leven niet. Daarom kun jij wel voeden met je liefde, maar niet met je leven. Bewaar je leven voor jezelf en groei, ook als je moeder bent.

Moederschap in zichzelf vraagt om een onvoorwaardelijk geven. Maar het vraagt niet dat je jezelf opoffert. Blijf lachen en genieten. Herinner je het kind dat je zelf ook bent. Ga op in het spel van het leven.

Energie is in principe onbeperkt voorradig. Het is de kunst om je dat te herinneren op de momenten dat je vol en verzadigd bent. Zo word je ook van binnenuit gevoed op de momenten dat je in de illusie verkeert dat ‘het’ op is.

Rust in jezelf zorgt voor rust in de familie. Een moeder die door het leven wordt gevoed, kan haar kinderen voeden. Moederschap vraagt daarom om de zuiverste afstemming. Hoe meer je gedachten in lijn zijn met je hoogste goed, hoe meer je gezin gedijt, hoe moeitelozer het moederschap zichzelf voltrekt.

Het gevoel dat je leven voorbij is, als je moeder wordt is een heel diepe inprenting. Er lijkt in jullie wereld geen plaats te zijn voor de kinderen. Ze worden in jullie leven geperst en jullie worden geacht door te gaan met wat jullie al deden voordat jullie kinderen kregen. Zo te leven kan uiteindelijk niet voor harmonie zorgen.

Daarom is de ommekeer die moederschap brengt niet slecht. Het zorgt in je persoonlijke leven voor een verandering die noodzakelijkerwijs ook in de grote wereld plaats zal vinden. Het werk dat jij nu in het klein verricht zal vrucht dragen in de wereld. Hoe meer jullie, moeders, je moederschap eren, hoe meer plek ervoor zal zijn op deze aarde, hoe voller en rijker jullie kinderen tot bloei zullen komen en daarmee jullie zelf. Immers, de kinderen zijn het begin van het leven waar jullie allen deel van uitmaken. Moederschap gaat niet ten koste van de vrouw, het voedt en leidt de vrouw op de goddelijke weg van overgave, onschuld en vertrouwen. Daarom, moeder, weet dat je krachten niet verloren zijn, maar de juiste richting volgen: van jou naar je kind de wereld in en weer terug naar jou.’

Over bakboord

Hij had, als ik het zo mag noemen, een ruig leven geleid. In zijn jonge jaren had hij op de grote vaart gezeten. De beroepen die hij daarna had gehad wuifde hij met zijn hand weg. “Veel te veel om op te noemen” zei hij met een grijns. Hobby’s? “ De wijfies” was zijn antwoord en hij begon mij op zijn gemak van top tot teen te bekijken. Dat was niet leuk of zo maar ik vond het ook niet erg. Het was eerder pijnlijk. Hij zag er onverzorgd uit, rook niet aangenaam en de stomp van zijn geamputeerde been stak ongelukkig omhoog. Het ‘ruige leven’ had duidelijk z’n sporen nagelaten.
Er kwamen veel mensen op bezoek die tot het eind toe trouw zijn blijven komen. Onder andere zijn eerste vrouw met haar man. Zijn tweede vrouw was een paar maanden geleden overleden. Ze hadden allemaal kinderen die, net als de ouders, vriendschappelijk met elkaar om leken te gaan. Ze lachten als ik probeerde er achter te komen wie, wie was. “Niet aan beginnen” zeiden ze “het is allemaal één pot nat en we houden allemaal van elkaar. Nu ik er over schrijf bedenk ik dat er, bedekt met joligheid, een verwarring leek te zijn over de onderlinge verhoudingen. De scheiding van de ouders leek pijnlijk zichtbaar tussen zijn twee dochters. Toen hij ging scheiden was één dochter bij hem gebleven en de andere was bij haar moeder gaan wonen. De twee zussen hadden al jaren geen contact meer en leken erg nerveus elkaar hier onverwachts te ontmoeten. Het was een schril contrast, al die jonge mensen die daar als kinderen bij hem op bezoek kwamen en lol maakten, terwijl zijn eigen dochter, die haar vader al lang niet meer gezien had, onwennig en gespannen bij hem zat. Toch lukte het haar om via humor een sfeer te creëren die hun allebei weer wat bij hun ‘vertrouwde omgangsvorm’ bracht. Hij begon ervan te glunderen.
De dochter die bij hém was gaan wonen was alleenstaande moeder van een dochtertje. Dat kleine meisje had jaren bij hem en zijn tweede vrouw gewoond. In de weekenden was ze wel vaak bij haar moeder geweest. Hij had dus duidelijk ook nog andere dingen gedaan dan alleen maar ‘ruig leven’, maar ook in die verhoudingen leek verwarring te zijn. Zijn kleindochter was een prachtig meisje van ongeveer 10 jaar. Ze was dol op opa. Ze had nog maar net ‘oma’ verloren en nu bracht ze opa naar het hospice. Daar kwam nog bij dat ze met haar vader op vakantie moest, naar Frankrijk. Daar had ze wel veel zin in… maar opa… ”Nou opa” zei ze “als ik terug kom zal je as wel naast oma op de schoorsteen staan”. De laatste dag toen ze afscheid moest nemen zag ik dat ze steeds nog even terug kwam. Nog één keer ‘n kusje, en nog één, en nog één.
Toen ze weg was leek het of hij het niet meer op kon brengen om zich groot te houden. Hij liet niet alleen de moed zakken maar raakte ook in de war. Hij had veel fantoompijn aan zijn stomp. Die wreven we vaak met geranium olie wat hij prettig vond. Zijn grote ‘familie’ had het moeilijk. Zo hadden ze hem nog nooit gezien. Zelfs niet toen zijn been geamputeerd was. Hij was een doorzetter en had na een periode van hard oefenen alles weer gekund wat een mens met twee benen ook kan. Hij wilde euthanasie, dat kon zijn dochter ook goed snappen maar het kwam er niet van. Hij was veel te verward om daar duidelijk over te kunnen zijn.
Hij wilde niet gewassen en geschoren worden. Af en toe lag er een grote plas op de grond. Water? Appelsap? Ik zag nergens omgevallen glas. Het stonk ook op die kamer. Urine? Maar ik zag ook geen omgevallen urinaal. Tot ik een keer naast hem stond en zag hoe hij zijn leuter uit zijn broek viste en zo door de hekken van het bed heen, op de vloer piste. Sorry dat ik het zó zeg maar met die brutaliteit deed hij dat. Ik moest springen om mijn schoenen droog te houden. Hij deed dat vaker en was er niet toe te bewegen een urinaal te gebruiken. Ik bedacht dat hij liggend op een luchtwissel matras misschien dacht dat hij nog aan het varen was. Hij plaste altijd over bakboord dat was nog een geluk voor het behang. Zo af en toe hesen we hem in een bad. In die tussentijd werd de vloer schoongemaakt met een sanitair reiniger terwijl het raam wijd open stond.
Toen het meisje blakend en bruin terug kwam van vakantie leefde hij nog. De ‘familie’ bleef in grote getale komen en maakte nog steeds veel lawaai. Hij leek daar niet veel hinder van te hebben.’Over bakboord’ was niet meer aan de orde omdat hij nu incontinentie materiaal droeg. Net als dit verhaal ging hij als een nachtkaars uit.