…voor inspiratie, levenswijsheid en bezinning

Posts Tagged ‘Longchenpa’

Valkuilen op het Pad

Longchenpa besluit zijn Juwelenschip met het noemen van enkele valkuilen op de Weg. Valkuilen zijn er veel en ook hierin ligt het belang van een goede leraar. Deze heeft het Pad zelf gelopen, onder begeleiding van zijn leraar, en hij kent uit eigen ervaring de talrijke valkuilen die de verheven levenswijze sieren. Hij zal veelal niet helpen voorkomen dat de leerling valt, want vallen is onvermijdelijk. Hij zal de leerling wel bijstaan in zijn grondeloze val en hem helpen opkrabbelen en inspireren om toch vooral verder te gaan. Door het vallen verdiept de leerling zijn weg, zijn zicht reikt verder, zijn vertrouwen groeit. En nee, aan het vallen komt geen einde. Elke val confronteert de volger van de Weg met zijn menselijkheid. Met elke val incarneert het universeel scheppende verder in het weerbarstige vlees.

Ik citeer Longchenpa over twee beruchte valkuilen op het Pad. De eerste is het menselijke, al te menselijke toe-eigenen van de nonduale en onmiddellijke ervaring van aanwezigheid. In zen wordt dit ‘het vastzitten in het absolute’ genoemd. We hebben het Licht gezien en denken nu dat we God zelf zijn. Dit is ook zo, maar er is ook een andere kant. Dit is de kant van ons karma en ons vlees. Longchenpa schrijft: ‘Als je evenwel, ten gevolge van een nihilistische opvatting van openheid, geen mededogen hebt en verward bent over wat juist is en wat verkeerd, dan is dit een foutief zicht. Wanneer het zicht is geblokkeerd door deze fixatie, die is als een donkere afgrond, richt dan smeekbeden tot de spirituele gids, vertrouw op zuiver inzicht, beoefen liefde en mededogen, en train je geest in het gewaarzijn van het niet-permanente en de karmische consequenties van je daden.’

Zonder een leraar is de leerling die denkt dat hij God is zeker verloren. Volgens zijn levendige ervaring kan hij letterlijk niet meer stuk en maakt het niet uit wat hij doet of laat; hij staat op de top van de berg. Maar wat hij in deze ‘donkere afgrond’ niet ziet, is dat karma zich verzamelt als gevolg van zijn door het Licht verblinde handelen. Uiteindelijk zal het opgehoopte karma hem inhalen. Hopelijk weet zijn leraar hem eerder te verleiden van de berg af te dalen, want deze staat is met name schadelijk voor de mensen om dit Super-Ego heen. Hij maakt zonder mededogen levens stuk.

Een tweede valkuil die Longchenpa noemt is de identificatie met en de gehechtheid aan de beoefening. In zen heet dit: ‘de ziekte van zen.’ Door deze identificatie is de student niet in staat op een gegeven moment te ontdekken dat er geen enkel onderscheid bestaat tussen zijn dagelijkse leven en meditatie. Hij is niet in staat om zijn beoefening  daadwerkelijk in zijn leven te integreren en zijn dagelijkse leven te leven als beoefening. Longchenpa schrijft: ‘Als je geïdentificeerd raakt met de pure aanwezigheid die komt als plezier, helderheid en afwezigheid van oordeel, vernietig dan deze identificatie door training in het juiste zicht en het onderzoeken van je staat van zijn. In die kalme, ruimtelijke gesteldheid, waarin geen enkele identificatie plaatsvindt met wat er ook verschijnt, is geen streven, volbrengen, meditatie, mediteerder of wazigheid. Dit is het ononderbroken, niet-conceptuele voortgaan waar openheid en helderheid zijn verenigd. Train hier de geest in de dimensie die vrij is van iedere zelf-identiteit.

Als dit zo is, dan ben je vrij van profane of religieuze handelingen en gedachten en leef je je leven zoals het komt en gaat. Hier is integrale zen een feit. Hier zit je temidden van kool en as, laat je je door niemand meer iets wijs maken en is de beoefening van meditatie precies hetgene wat je nu doet, zoals je dat doet. Ongekunsteld. Zonder meer of minder. Precies zo. De volmaakte uitdrukking van het universeel scheppende beginsel!

De vruchten van het Pad

We volgen de verheven levenswijze omdat we in contact willen komen met het meest essentiële in ons leven en we dit contact willen onderhouden. We doen dit omdat we ons daartoe bewogen weten, ‘Boeddha zoekt Boeddha’, heet dat in het boeddhisme. Het is in deze zin vreemd om over vruchten van het Pad te spreken. Het Pad gaan, dat is de vrucht. Maar het is niet alleen hierom vreemd om over vruchten van het Pad te spreken. Nyingma meester Longchenpa schrijft in het hoofdstuk ‘Het resultaat’ van zijn ‘Juwelenschip’:

‘Er is geen enkele staat die niet deze onmetelijke staat van aanwezigheid is. Het is de verblijfplaats waar alles thuis is. Verblijf dus hier, want dit kan niet opgebouwd of afgebroken worden. Hier is het niet nodig om geleidelijk vooruit te gaan of iets te zuiveren.’

Er wordt niets ontwikkeld in het volgen van de verheven levenswijze, je komt nergens van af, geen van je kwaliteiten wordt getransformeerd, geen aandrift of diep ingesleten patroon wordt gezuiverd. Zijn er dan wel vruchten van het volgen van de verheven levenswijze? Je komt thuis, ofschoon je dit thuis nooit hebt verlaten. Dat is alles en dat is groots.

Gaandeweg het Pad wordt er wel iets helder. Longchenpa: ‘Het kenmerk van dit onophoudelijk zelf oprijzend, ongerept gewaarzijn is de volstrekte helderheid van de vijf zintuigen.’ Hier wordt niets ontwikkeld. Je gaat gewoonweg terug naar wat je ziet. En wat je ziet is precies dat. Wat je hoort is precies wat je hoort. Wat je denkt is precies wat je denkt. Wat je voelt is precies wat je voelt. Wat het is, dat weet je niet. Wat dat betreft leid je je leven in duisternis. Maar wat daarin oplicht is precies zoals het is. Glas en glas helder. Deze helderheid, ofschoon ze niet wordt ontwikkeld, is een vrucht van het Pad.

En, ‘Dit aanwezige gewaarzijn is vanaf het allereerste begin vrij van obstructies en wijkt niet af van de werkelijkheid zoals ze is. De individuele helderheid van de vijf wijzen van zintuigelijke waarneming en de individuele helderheid van de hartstochten, die zich manifesteren als de vijf wijzen van ongerept gewaarzijn, staan bekend als het spel van ongerept gewaarzijn. Omdat ze in zichzelf volledig zijn zonder dat er naar gezocht behoeft te worden, is er niets te hopen of te vrezen.’ Deze afwezigheid van hoop, dit volstrekt geen uitweg hebben, is de werkelijke vrijheid die een mens heeft. Hij kan nu rusten in wat is. Hij kan zich ontspannen en werken met de situatie zoals ze is. Zonder hoop heeft hij niets te vrezen. Ook dit is een vrucht van het Pad.

Tot slot, in de woorden van Longchenpa: ‘Bovendien is er geen ander doel dan de realisatie van natuurlijke vrijheid, zonder inspanning, foutloos, en zonder gebreken, het unieke feit van gewaarzijn, stralend vanuit zichzelf en vrij van beredenering.’ In deze zin krijgt de volger van de verheven levenswijze zijn leven terug. Hij hoeft naar niets anders meer te streven. Het Koninkrijk Gods is in hem. Hij is zichzelf genoeg. De volger van de verheven levenswijze is zelf de vrucht van het Pad.

Vertrouwen

Mijn leraar Genpo Roshi zei altijd: ‘Meditatie overbrugt de kloof tussen realisatie en manifestatie.’ Realisatie, zo schrijft Nyingma meester Longchenpa in het hoofdstuk ‘Meditatie’ van zijn ‘Juwelenschip’, is de bewustwording van ‘de diepe ervaring van uit zichzelf voortkomend helder licht. Dit is ten diepste de werking van het majestueuze scheppende dat vormgeeft aan alles.’ Manifestatie is het onvoorwaardelijk leven van dit inzicht. Meditatie is het langzaam maar zeker en geheel buiten mezelf om groeien van het vertrouwen in deze diepe ervaring, ofwel ‘het ontspannen in de werkelijkheid van dit gelukzalige, zichzelf voortbrengend ongerept gewaarzijn.’ Een werkelijkheid waarin niets, maar dan ook niets is uitgesloten van mijn aanwezigheid in dit moment.

Meditatie in de zen traditie, shikan taza of ‘alleen maar zitten’ en meditatie in de traditie van Longchenpa, dzogchen of de ‘meditatie van de grote volmaaktheid’ zijn nagenoeg identiek. Meditatie is in beide tradities zitten in aanwezigheid zonder uit te zenden, daaraan iets toe te voegen, of daar iets aan af te doen. Ze is een onverdeeld samenvallen met jezelf, pure intimiteit.

Longchenpa schrijft in het hoofdstuk ‘Meditatie’: ‘Je dient dus de geest, die nu hier aanwezig is, te laten zijn in dit totale gelijk-zijn van oorspronkelijke zuiverheid, die is als de hemel en die vrij is van elke inspanning van lichaam, spraak of geest. Ontspan de geest in die onbevangen staat van aanwezigheid die bestaat wanneer je niet verwikkeld bent in hetgeen verschijnt, welk object dan ook. Dan rijst zonder enig hoofdbreken een blijvende helderheid op, vrij van verschijnselen en concepten.’

Maar hoe ga je dan om met gedachten? Longchenpa adviseert: ‘Vestig je zo lang mogelijk in deze ongeconstrueerde, smetteloze, intrinsieke helderheid. Elke gedachte die in deze dimensie oprijst dient onbevangen gezien te worden. Rust daar. Door precies daar te zijn wordt deze gedachte bevrijd, zonder dat zij geëlimineerd behoeft te worden. Door in deze staat van contemplatie te blijven lossen de gedachten vanzelf op, als een tekening op het water.’

Je doet dus helemaal niets in meditatie en glijdt zo af tot het wonderlijke en wakkere functioneren van degene die nu deze woorden leest, ‘het universeel scheppende’. Uiteindelijk wordt, door telkens weer ongegeneerd mezelf te zijn, het vertrouwen zo groot, dat de meditatie niet meer afhankelijk is van een lichaamshouding of activiteit, zoals zitten. Dan is alles wat je doet meditatie. ‘Iedere gedachte die opkomt is meditatie.’ De bomen mediteren. De auto’s mediteren. Het water in de gracht mediteert. Alle forensen die zich verdrukken voor de sprinter in de ochtendspits mediteren. ‘Een volmaakt, twee volmaakt, alles volmaakt.’ Alles is de meditatie van ‘de grote volmaaktheid’. Rust daar.

 

De dynamiek van wijsheid

Het enige waar je in dit vluchtige, broze bestaan van kunt uitgaan, wordt door Nyingma meester Longchenpa in het hoofdstuk ‘Zicht’ van zijn ‘Juwelenschip’ als volgt verwoord:

‘Alles wat wordt ervaren en je eigen geest zijn de unieke, primaire werkelijkheid.’

En zo is het. Daar is geen speld tussen te krijgen. De enige ‘grond’ om op te staan is wat we aan den lijve ervaren, wat we zien, horen, voelen, ruiken, onze emoties en wat er in onze geest omgaat, wat we denken. Dit is onze enige, primaire werkelijkheid. Maar de stroom van onze dagelijks ervaren is vaak een ‘mistige situatie’, zoals Tibetaanse meester Trungpa het noemde. Wat wordt ervaren en onze eigen geest lopen dwars door elkaar heen. Zo trekt er een sluier voor onze unieke, primaire werkelijkheid en is het voor ons niet meer helder wat we zien.

Om een helder onderscheid te maken tussen wat wordt ervaren en wat ik daar in mijn hoofd mee doe, kunnen we wijsheid gaan beoefenen. ‘Prajnaparamita’ heet dat in het boeddhisme, het vervolmaken (paramita) van onderscheidende helderheid (prajna). Dit kunnen we al doen als we bijvoorbeeld in de meditatiehouding gaan zitten en ons richten op onze ademhaling. De dynamiek die dan ontstaat is de dynamiek van wijsheid. We richten ons op onze ademhaling en zijn met wat is. We dwalen af in onze gedachten, hetgeen een natuurlijke beweging van wijsheid is, we worden spontaan wakker uit ons dagdromen, we realiseren ons wat we in onze geest aan het doen zijn en keren weer terug naar onze ademhaling en naar wat we aan den lijve ervaren. Deze beweging, eindeloos, afdwalen en weer terugkeren, afdwalen en weer terugkeren, is het vervolmaken van prajna, onderscheidende helderheid. Wat in deze dynamiek langzaam maar zeker helder wordt, formuleert Longchenpa met de volgende woorden in zijn hoofdstuk ‘Zicht’:

‘Dit is niet hetzelfde als stellen dat alles wat je ervaart mentaal is, want wat je ervaart is niet een mentale gebeurtenis maar rijst op als het spel van de staat van pure en totale aanwezigheid. Deze stelling maakt namelijk geen onderscheid tussen de geest en de staat van pure en totale aanwezigheid. De staat van pure en totale aanwezigheid is het heldere licht, het zuivere feit van gewaarzijn, niet-conceptueel, altijd fris gewaarzijn.’

Wat helder wordt is dat wat er is en wat ik daar in mijn hoofd van maak niet hetzelfde is. En wat ook helder wordt is wat er is, wat ik aan den lijve ervaar. In de woorden van Lonchenpa: ‘Hoe dingen verschijnen is mijn wezen. Hoe dingen opkomen is mijn manifestatie. Geluiden en woorden die gehoord worden zijn mijn boodschappen uitgedrukt in geluiden en woorden. Alle vermogens, vormen, en al het ongerepte gewaarzijn van de boeddha’s, de lichamen van de levende wezens, hun gewoonten en dergelijke, alle leefgebieden met hun inwoners, levensvormen en ervaringen, zijn de oorspronkelijke staat van pure en totale aanwezigheid.’

Wat er ook is, het is degene die nu deze woorden leest. Luister! En Hij is het die denkt aan zijn zomervakantie in Spanje en de aangifte van zijn inkomstenbelasting. Feitelijk is er niets anders dan dit. Er is geen lijden, geen oorzaak, geen opheffing en geen weg. Geen verlichting, geen boeddha’s, geen doel en geen middel, nee zelfs geen meditatie. Zelfs prajnaparamita, het vervolmaken van onderscheidende helderheid, is precies een woord teveel gezegd. Luister, groots wezen! Dit is het. Kijk! Er is niets anders.

Waaraan je je vasthoudt

Voor het volgen van ‘de verheven levenswijze’, die gericht is op het meest wezenlijke van je bestaan, dat evenwel onzegbaar en ondenkbaar is, geeft Nyingma meester Longchenpa in zijn ‘Juwelenschip’ een aantal voorwaarden. De verbinding tussen leraar en leerling is er een. De leer, datgene waarin de onverwoordbare essentie wordt voorgeleefd, uitgedrukt en ‘bewaard’, is een andere voorwaarde.

Het boeddhisme kent het begrip Dharma. Dharma is een woord dat breed uitwaaiert met betekenissen. Letterlijk betekent Dharma, ‘datgene waaraan wordt vastgehouden’, afgeleid van de Sanskriet wortel ‘dhr’, ‘vasthouden’. Dharma is volgens deze betekenis ‘de Wet’, zoals de Joodse religie deze kent, of ‘leefregels’. Maar Dharma betekent in het boeddhisme ook ‘werkelijkheid’. En ‘ding’ of ‘gebeurtenis’. Naast deze betekenissen is Dharma ook ‘de leer’ of ‘het onderricht’.

De eenheid van Dharma als werkelijkheid en onderricht wordt uitgedrukt in Longchenpa’s hoofdstuk ‘De leer’ uit zijn ‘Juwelenschip’: ‘Uit het totale veld van ervaring manifesteert zich het niet te lokaliseren domein van de onvervalste werkelijkheid, dat van een immense uitgestrektheid is, vrij van elk maaksel, de hoogst ordenende macht van het universum, die de diepe structuur weergeeft van dat wat is. In dit domein, een immens paleis opgebouwd uit licht, communiceert hij door een onverwoestbaar kennend responderen op te wekken uit het altijd frisse gewaarzijn, zijn eigen oorspronkelijke staat en die van de vijf boeddha’s.’

Wie is de ‘hij’ die volgens dit citaat communiceert ‘door een onverwoestbaar kennend responderen op te wekken’?

‘Luister’, roept Longchenpa telkenmale in zijn tekst. ‘Luister’, en daar staat deze hij in zijn volle glorie voor je. Hij, die nergens vandaan komt en nergens heen gaat, die ongeboren is, geen begin kent en geen einde en die altijd wakker aanwezig is. Hij is het die nu deze woorden leest. Hij communiceert in een lange reeks van incarnaties, Boeddha’s, Patriarchen, Rinpoche’s, Leraren, waarin hij zich volledig manifesteert en waarvan die manifestaties ook worden herkend en erkend door voorgaande generaties incarnaties van dit ‘immens paleis opgebouwd uit licht’.

Dat de incarnatie die hier en nu communiceert in een lange rij staat van andere incarnaties is niet onbelangrijk. Het toont dat de Dharma niet pas gisteren wordt herkend, voorgeleefd en uitgedrukt. De Dharma wordt ‘bewaard’ in een lange rij van volstrekt unieke individuen, die allemaal anders en allemaal dezelfde zijn. Dit geeft de aspirant iets waaraan hij zich kan vasthouden in zijn eenzame zoektocht door dit grondeloze domein van het onzegbare.

De Dharma is niet om aan ‘de grote klok te hangen’, schrijft Longchenpa. De Dharma is er om te zien, horen en ontvangen in kleine groepen gelijkgestemden. Sacrale groepen, die buiten de orde van de instrumentaliteit, een taal bezigen die men eigenlijk alleen in gekkenhuizen hoort. De Dharma is er om te ‘bewaren’, in de dubbele betekenis van dit woord: uit te drukken en voor te leven, maar ook te behoeden en door te geven.

Vijf essenties van de volger van de Weg

Na de vijf essenties van geestelijke leiding te hebben besproken, ligt het voor de hand ons te richten op de vraag wat we van de leerling op het geestelijke pad mogen verwachten. Longchenpa zegt hier in ‘Het Juwelenschip’ in het hoofdstuk ‘De leerling’ het volgende over:

‘In het algemeen moet de aspirant zich verbinden en dient hij te beschikken over een duurzaam zelfvertrouwen, een sterke liefde voor al wat leeft, een standvastig vertrouwen en een groot vermogen tot edelmoedigheid.’

Wat je mag verwachten van een spiritueel student of een volger van de Weg, wil ik andermaal uitdrukken in vijf essenties.

Een. Een leerling is pas echt leerling in relatie tot een leraar. Natuurlijk kan een leerling ‘een leerling van het leven’ zijn, maar dit is wel beperkt en te vrijblijvend. Jezelf aanbieden in al je gezichten, oordelen en patronen en jezelf verbinden met een persoon van vlees en bloed, die zo zijn eigen nukken en tekortkomingen heeft, is essentieel in het leerlingschap.

Twee. Een volger van de Weg heeft een passie voor het leven. Die passie hoeft niet streng gearticuleerd te zijn. Vaak weet de leerling niet precies wat hem beweegt. Het feit dat hij bewogen wordt, zonder dat hij weet waarom en waarheen, is voldoende voor een spiritueel student. Zoals de leerlingen die aan de voeten zaten van de oude leermeesters van de Indiase Upanishads antwoordden op de vraag waarom ze zich toch al die moeite getroosten: ‘Just for the hell of it.’

Drie. De leerling is begiftigd met enige mate van openheid van geest. De leerling moet in ieder geval bereid zijn om om zijn eigen hoek heen te kijken. Hij is nieuwsgierig en beschikt over het vermogen om zich te verwonderen.

Vier. Een volger van de Weg beschikt over een lange adem, energie en geduld. Hij weet intuïtief dat een inzicht niet de gehele waarheid is en richt zich op een horizon die voortdurend wijkt. Hij heeft voldoende vertrouwen in de Weg om te twijfelen aan de vruchten en de doelen van zijn onderneming en aan zijn vermogen om deze te realiseren.

Vijf. Een geestelijk student is bereid om te geven, niet alleen zijn tijd, geld en energie, maar ook zijn heilige huisjes en stokpaardjes. Hij is bereid zijn voorwaarden ter discussie te stellen en zichzelf los te laten in zijn beoefening en in de intimiteit met zijn leraar. Deze bereidheid is groter dan zijn angst.

De verheven levenswijze

Waarom zou je het onzegbare in woorden willen uitdrukken? De grote Nyingma meester Longchenpa (1308 – 1363) beantwoordt in zijn voorwoord van ‘Het Juwelenschip’ deze vraag als volgt:

‘Ter wille van toekomstige generaties laat ik hier mijn licht schijnen op de betekenis van de verheven levenswijze. Deze benadering van het leven, die voortkomt uit het universeel scheppende dat vanuit zichzelf volmaakt is, is de weg tot het direct ervaren van het pure gewaarzijn, het hart van alle ervaringen. Deze benadering is NIET een geleidelijk proces van zelfontwikkeling; hiermee ontwaak je werkelijk tot wat is, nu, op dit moment.’

Longchenpa’s inzet roept tenminste twee vragen op. Ten eerste, wat bedoelt hij met ‘de verheven levenswijze’? Welke levenswijze zou dat kunnen zijn? Zou ze niet de wijze van leven zijn, waarin je niets uitsluit en niets uit de weg gaat? De levenswijze waarin je werkelijk aangaat en aanneemt wat zich in je leven aandient? Niet zonder terugdeinzen, verdriet, angst en beven, maar toch. Je staat ervoor. Je staat je leven uit. Je neemt in en houd je ogen open. Je zegt ‘Ja!’ tegen wat zich aandient, al zou alles in je liever ‘Nee, laat maar’ willen zeggen. En ten tweede, wat is werkelijk, nu, op dit moment? Wat is werkelijk, zonder dat ik er iets mee doe of er iets van vind? Wat is dit, wat zich hier en nu in mijn leven aandient?

‘Luister!’ roept Longchenpa een aantal keren in de inleiding die op zijn inzet volgt. ‘Luister!’ Wie is het die dit woord hoort? ‘Luister!’ Wie wordt hier aangesproken? En wie spreekt? Is dit niet een en dezelfde persoon? ‘Ik ben de leraar, het universeel scheppende’, schrijft Longchenpa. Wie is die ‘Ik’, die spreekt over het onveranderlijk scheppende? Wie is de Leraar van de leraar?

‘Het scheppende van het universum onderricht jullie, gelukkigen, deze directe leer, dit geschrift over de vrijheid waarnaar je niet hoeft te streven, deze mondelinge overdracht van de verheven leer, die de kern van de werkelijkheid raakt, zonder te overdrijven of tekort te doen. Dit universeel scheppende is de unieke werkelijkheid, de kern van elk spiritueel streven en van elke leer.’

‘Luister!’ Longchenpa heeft nooit een woord gesproken. Degene die nu deze woorden hoort, is op zoek naar zichzelf en alleen hij kan naar zichzelf op zoek gaan, omdat hij zichzelf, hoe vaag ook, herinnert. Degene die nu deze woorden hoort, spreekt zichzelf uit, dicht bij zichzelf, dichter bij, heel intiem en heel precies. Zijn spreken is niet zonder zich te herroepen; hij zoekt zichzelf en onderzoekt. Maar elk woord dat hij aarzelend uit is de leer. En Longchenpa heeft nimmer een woord gezegd.

Spreken over het onzegbare

Waarom zou je spreken over iets waarover je niets kunt zeggen? Waarom zou je zoiets onzinnigs doen? Omdat het je zicht zou kunnen geven op wat onzegbaar is en inzicht in het onuitsprekelijke.

Het spirituele pad is een eenzame, eigenaardige weg. Spirituele beoefening is een kwetsbaar goed, omdat je er niets mee kunt, je er niet beter van wordt en je het niet kunt gebruiken om af te komen van wat je dwars zit. Ze is een tergend traag proces, dat je verwondering over dit leven vergroot en het mysterie ervan verdiept. Het geeft je stapje voor stapje helderder zicht op iets wat je niet begrijpt en dat het meest wezenlijke is van je bestaan.

Wat je niet kunt zeggen en wat je op de meest intieme wijze, aan den lijve ervaart, licht op in je bewustzijn, omdat het onmogelijke op de best mogelijke wijze wordt gedaan: het onzegbare realiseert zich en drukt zich onmiddellijk in woorden uit. Natuurlijk is de wijzende vinger niet de maan, maar er schittert iets in het bewustzijn, er wordt iets heel essentieels herkent en in herinnering gebracht. Dit herinneren is de kern van ons spirituele pad. Hiermee begint langzaam, met twee stappen vooruit en een stap achteruit, het groeien van een grondeloos vertrouwen.

Wat hebben we nodig in dit proces van ons herinneren en vertrouwen? De treffende uitdrukking van het onzegbare in een ‘keerwoord’, een leraar, een leerling, het voorleven, inzicht, beoefening, handelen en de integratie van het onzegbare in ons dagelijkse bestaan. We laten ons in onze reflectie op al deze voorwaarden van het spirituele pad inspireren door een tekst uit de religieuze overlevering die als geen andere het onzegbare uitdrukt, Het Juwelenschip uit de veertiende eeuw, van de Tibetaanse Nyingma Meester Longchenpa (1308 – 1363, in het Nederlands vertaald en uitgegeven door Uitgeverij Juwelenschip in 2007). Deze tekst is ons tot leidraad in de hierop volgende blogs, die een neerslag zijn van de negen bijeenkomsten van de Zen Cirkel Utrecht.