…voor inspiratie, levenswijsheid en bezinning

Posts Tagged ‘Maurice Knegtel’

Dogens Uji, onverdeelde inspanning

Als ik zit op een kussen of op een stoel, als ik op het perron op mijn trein sta te wachten, of ik wandel met uitgespannen gedachten door een park of een bos en ik keer moeiteloos terug tot wat ik zie en wat ik hoor en blijf heel dicht bij wat zich aandient in mijn aanwezigheid, intiem met elk venster van de herinnering dat zich opent, elke golf van emotie die me vult en elk perspectief van wat op me toekomt dat zich ontvouwt, dan drukt tijdelijkheid zijn zich zonder enige inspanning mijnerzijds uit in alles wat op dit moment verschijnt: het getjilp van de vogels, de vertrekkende trein, het wiegen van het blad, een beklemmend gevoel van onbestemdheid, een adembenemende bustocht door de Chinese bergen. Zonder dat ik luister of kijk, denk of voel, drukt zich geheel vanzelf, voor de ene tijd dit en voor de andere tijd dat uit. Laat hem voor een tijd zijn ogen fronsen en knipogen. Hem? Dat is degene die nu deze woorden leest.

Gyoji heet dit in het Japans, ‘onverdeelde, onophoudelijke en moeiteloze inspanning’. Dogen Zenji schrijft hierover in Uji: ‘Het tijdelijkheid zijn van alle wezens doorheen de wereld in het water en op het land is uitsluitend de verwezenlijking van jouw onverdeelde inspanning (gyoji) op dit moment. Alle wezens van elke soort in de zichtbare en onzichtbare werelden zijn het tijdelijkheid zijn verwezenlijkt door jouw onverdeelde inspanning, passerend door jouw onverdeelde inspanning. Onderzoek dit vloeien nauwkeurig; zonder jouw onverdeelde inspanning hier en nu, zou er niets worden verwezenlijkt, zou er niets passeren.’

Degene die nu deze woorden leest, hoort met de oren, kijkt met de ogen, grijpt met de handen, spreekt met de mond en loopt rond met de benen. Er is niets wat hij niet doet en toch wordt er helemaal niets gedaan. Als ik niet uitzend, zie ik hem onophoudelijk passeren en hoor ik hem zich uitdrukken in elk gerucht dat weerklinkt.

Tot slot dit verhaal over de Chinese zen meester Yaoshan. Op een dag zat Yaoshan ergens te zitten en Shitou vroeg hem, ‘Wat ben je aan het doen?’ Yaoshan antwoordde, ‘Ik doe helemaal niets.’ Shitou vroeg, ‘Je zit dus maar een beetje te relaxen?’ Yaoshan antwoordde, ‘Als ik zou relaxen, zou ik nog steeds iets doen.’ Shitou zei, ‘Je zegt dus dat je niet iets aan het doen bent. Wat is dat dan, wat je niet doet?’ Yaoshan antwoordde, ‘Zelfs duizend wijzen weten het niet…’

Dogens Uji, tijdelijkheid zijn is passeren

‘Tijdelijkheid zijn heeft de kwaliteit van passeren (Jap. kyoryaku, vloeien, stromen, passeren)’, schrijft Dogen. ‘Het zogenaamde vandaag vloeit in morgen, vandaag vloeit in gisteren, gisteren vloeit in vandaag. En vandaag vloeit in vandaag, morgen vloeit in morgen.’ Ga maar eens voor een minuut of tien zitten op een stoel en check jezelf.

Als we uit onze stroperige beslommeringen terugkeren naar wat we horen als we gewoonweg luisteren en wat we zien als we simpelweg kijken, dan kunnen we niet ontkennen dat de werkelijkheid waarin we ons bevinden stroomt. Alles is op de meest concrete wijze in beweging en dit passeren is niet onderscheiden van ons bestaan op dit moment. Ons leven hier en nu IS passeren. ‘Denk niet dat passeren als de wind en regen is, die van oost naar west trekken. De totale wereld is niet onveranderlijk, hij is niet onbeweeglijk. Hij vloeit.’

Met de kernkwaliteit van passeren geeft Dogen het niet substantiële, niet solide, maar open en onbepaalde karakter van de werkelijkheid aan. Panta rei, alles stroomt, schreef de Griekse filosoof Heracleitos. Mijn aanwezigheid is een onophoudelijke passage en alles, niets uitgesloten, stroomt daarin mee. ‘Passeren is als de lente’, schrijft Dogen. ‘De lente met al haar talloze facetten wordt passeren genoemd. Als de lente passeert, dan is er niets buiten de lente.’ Voor de tijd dat het duurt. Tijdelijkheid zijn is niet statisch, het is niet een onbeweeglijke open ruimte. Tijdelijkheid zijn is passeren en alles passeert. Mijn aanwezigheid is onophoudelijk stromen en alles stroomt.

‘De lente stroomt onophoudelijk door de lente’, schrijft Dogen. ‘Ofschoon het passeren zelf geen lente is, voltrekt zich het passeren gedurende de gehele lente. Aldus is het passeren voltooid op precies dit moment van de lente.’

Als de trein op het station vertrekt, is mijn gehele leven op dat moment het passeren van de vertrekkende trein. Het maakt niet uit, of ik in de trein zit of op het perron sta te wachten, de vertrekkende trein is het passeren zelf en mijn gehele leven op dat moment passeert als deze vertrekkende trein. Het beton van het perron, het staal van de rails, de bankjes en borden en hoogspanningsleidingen en al mijn medereizigers zijn niet hard en substantieel, ze passeren in het passeren van de vertrekkende trein.

Dogens Uji, het alles omvattende nu

‘Denk niet dat tijd alleen maar vervliegt’, schrijft Dogen Zenji. ‘Zie het vervliegen niet als de enige functie van tijd. Als tijd alleen maar vervliegt, dan zou je gescheiden zijn van tijd. De reden waarom je tijdelijkheid zijn niet helder ziet, ligt in jouw vooronderstelling dat tijd alleen maar voorbij vliegt.’

De tijd vliegt. Tijd verstrijkt. Tijd gaat voorbij. Maar is het verstrijken van tijd niet ons idee over tijd? Alleen als we onszelf losmaken van tijd en als het ware op een afstand naar tijd kijken, dan zien we tijd voorbij vliegen. In dat geval scheiden we ons van tijd en precies dit, zo herhaalt Dogen keer op keer, is onze grote onwetendheid met betrekking tot tijd. Ik kan mijn leven niet scheiden van tijd. Deze, mijn aanwezigheid, is tijd en mijn aanwezigheid is altijd hier en nu. Ik roep je naam en je antwoordt. Hier. Nu. Altijd nu.

Als je terugkeert naar wat je hier en nu aan den lijve ervaart, simpelweg naar wat je hoort en gewoonweg naar wat je ziet, hier en nu, dan kun je niet ontkennen dat tijd niet voorbij gaat. ‘De drie hoofden en acht armen van de vechtende geest zouden verleden tijd kunnen zijn. Het lichaam van de ontwaakte zou tegenwoordige tijd kunnen zijn. Toch zijn verleden en heden beide in het moment waarop je de bergen betreedt en de duizenden toppen ziet. Verleden tijd en tegenwoordige tijd verdwijnen niet’, schrijft Dogen.

Een van de wonderlijke implicaties van nikon (Japans), ‘het alles omvattende, eeuwige nu’, is niet alleen dat het nergens begint en nergens eindigt, maar dat er geen tijd verloren gaat. Het weldadige samenzijn met vrienden dat jaren geleden op de Wadden plaatsvond, is alleen maar nu, in dit moment van jouw aanwezigheid. Mijn een jaar geleden overleden moeder bezoek ik nu, op dit moment, in haar desolate kamer in het verpleegtehuis. Ik neem haar mee naar beneden, naar het restaurant en bestel een appeltaartje voor haar, nu, in dit moment. Ik vraag haar hoe haar week was, nu, in dit moment. Zij antwoordt, altijd nu. Niet alleen omvat dit mystieke moment alles wat ik zie en alles wat ik hoor, het omvat ook wat ik heb gezien en wat ik vermag te gaan horen. Tijd gaat niet voorbij. Er verstrijkt geen tijd. Mensen en dingen verdwijnen niet. Ze zijn nooit weg geweest. Altijd zijn ze hier, nu, in jouw stromende, passerende, vlietende tijdelijkheid zijn.

Dogens Uji, duale en nonduale ervaring

Gewoonlijk, schrijft Dogen, zien we tijdelijkheid zijn aldus: ‘Voor een tijd was ik de drie hoofden en acht armen van een asura. Voor een tijd was ik het lichaam van een Ontwaakte. Al bestaan de bergen en rivieren nog steeds, ik ben ze lang geleden gepasseerd en verblijf nu in een juwelen paleis en een vermiljoenen toren (symbolen van ontwaken).’ In het dualistisch functioneren van ons bewustzijn, plaatsen we dingen en gebeurtenissen op een afstand van ons zelf. Gebeurtenissen zijn voorbij, komen op ons toe, of we proberen er vanaf te komen. Ons bestaan is duidelijk gescheiden van elk ander bestaan. Maar als we terugkeren naar ons aan den lijve ervaren, naar wat we horen en wat we zien, ontdekken we dat gebeurtenissen in het verleden, heden en toekomst elkaar niet hinderen en altijd hier en nu plaatsvinden, precies zoals dingen elkaar niet hinderen en altijd verschijnen in mijn aanwezigheid in dit moment. ‘Omdat tijd niet wordt gekenmerkt door komen en gaan, is het moment waarop je de bergen beklom hier en nu. Omdat tijd blijft komen en gaan, ben jij tijdelijkheid zijn hier en nu.’

Wat we aan den lijve ervaren, drukt Dogen dichtbij zijn ervaring blijvend en in nauwgezet gekozen bewoordingen uit: ‘Aangezien er niets anders is dan dit moment, is tijdelijkheid zijn alle tijd die er is. Elk moment is al wat bestaat, en dit is de totale wereld. Ga maar na of er iets, of enige wereld, is weggelaten uit het huidige moment.’ Dit is de nonduale ervaring, of de ervaring van ontwaken: alles, elk ding of wezen, van de onbeduidendste grasspriet tot de meest imposante berg, is bevat in jouw aanwezigheid op dit moment. Niets is uitgesloten. Jouw tijdelijkheid zijn draagt alles op de meest intieme wijze. Hoe kan er ooit een ding verdwijnen? Hoe kan er ooit een moment verloren gaan?

‘Slikt dit tijdelijkheid zijn niet het moment in waarop je de bergen beklom en het moment waarop je verbleef in een juwelen paleis en een vermiljoenen toren? Spuugt het ze niet uit?’ Immers, niets gaat verloren en niets verdwijnt in deze tijd dat het duurt. Niets kan je ontsnappen. En je kunt niets vasthouden. Alles is hier en nu gegeven op een ongrijpbare, onbegrijpelijke wijze.

Teisho Intensive 2017 (4): Genjo Koan (vervolg)

Meester, ben je er?

Ja!

Waar?

Hier!

Waar is de boeddha?

Hier!

Waarvoor buig je?

Voor de boeddha!

Waar is het geluid van de bel?

Hier!!

Waar is de bel?

Hier!

En de hand die de bel slaat?

Hier!

Heel zeker?

Ja!

Zoals Dogen zegt: als je vormen ziet en geluiden hoort met je hele lichaam-en-geest dan schouw je, zie je onmiddellijk. Als je hier zit in de juiste lichaamshouding, en het belletje gaat, op dat ogenblik is er alleen maar…ping. Precies dat! Onbepaald. Ik weet niet wat het is, sunyata, en tegelijkertijd is het precies dat…ping! Dan komt de beweging van bewustzijn, reflectie. Die beweging zegt, een bel! Dan brengt het bewustzijn zichzelf verder naar voren…Ahh, IK hoor een bel. Een verdere stap is: …maar die bel is van mij! Vervolgens, hoe kan het dan zijn dat de jikido die bel heeft? Dan wordt er gedacht…maar hij slaat veel te hard op die bel! Het is mijn bel nota bene, ik moet die bel terug halen. Maar ik zit hier vast in deze houding en ik mag niet bewegen van hem! Wat een rotpraktijk. Het moment dat het belletje klinkt …ping… is een moment van ontwaken. Alles wat daarna gebeurt is een dualistische beweging, reflectie. Dat heeft in feite niets te maken met ping.

Jezelf naar voren brengen en alle dingen ervaren is illusie.

Wanneer ik mezelf naar voren breng is het dualistisch.

Dat de dingen naar voren komen en zichzelf ervaren, is ontwaken.

Ping… De bel hoort de bel.

Het kan ook zijn dat je ’s ochtends om half zeven in de zendo zit, het is stil, geen pijn, je voelt je ok, je zit in samadhi. De jikido pakt de bel. En ineens denk je, ik bén de bel! Hoe kan dat? De bel is niet bij de jikido, de bel is hiér! Wacht eens, dat is een éénheidservaring. En ik kan niet bellen naar huis, ik zit vast, door de jikido! Nou kan ik het niet wereldkundig maken.

Die beweging van het bewustzijn, hé dit is het, is dat een illusie of geen illusie?

Zij die een grote realisatie hebben van illusie zijn boeddha’s; zij die in grote illusie verkeren omtrent realisatie zijn levende wezens.

Waarom is dit geen onbelangrijke illusie? Het weerspiegelt iets dat onomstotelijk zó is. Je kan zeggen, er zijn illusies en illusies. En dit is een waardevolle illusie. Datgene wat wezenlijk is krijgt een plek in ons bewustzijn. Er zijn veel mensen die op hun levensweg zo’n type ervaring krijgen. Het zit namelijk diep in onze genen. Er zijn mensen die ineens zien: heel de aarde, de maan, de sterren en de zon, dat is mijn leven. Het is dit! En tegelijkertijd is het volstrekte openheid, eindeloze ruimte. Die mensen hebben niet zelden een probleem. Stel je krijgt zo’n ervaring en je hebt geen woord en geen symbool om het te duiden, niet iets om het een plek te geven. Wat moet je dan?

Een jonge vrouw kreeg eens tijdens een busreis door Afrika zo’n ervaring, ineens wist ze heel zeker dat ze zelf de hele omgeving was inclusief personen, dieren, bus maar ook het hele landschap enz. Die ervaring sloeg bij haar in als een bom. Zo had ze het nog nooit bekeken. Ze besefte dat dit de eerste en laatste ervaring was van wat de realiteit werkelijk is. De rest was afgeleid. Dit was zó levend. Het ging door heel haar lijf, alles was daar. Dan zit je daar op zo’n moment achter in de bus, wat moet je dan?

Ik weet zeker dat onder ons mensen zijn met zo’n ervaring. Je hebt een probleem als je geen context hebt om zo’n ervaring een plek in je bewustzijn te geven, zo’n ervaring te kunnen faciliteren en te verdiepen. Daarom is het belangrijk om aan illusies concepten en symbolen te geven teneinde te kunnen leren wat het meest wezenlijk is. Daarom zijn spirituele tradities en illusies zoals boeddha, aanwezigheid, dharma, sangha, de harmonie tussen boeddhanatuur en de natuurlijke orde, werkelijkheid etc. belangrijk.

Het mooie van de tekst van Dogen is de ervaring die het weergeeft van doorzicht, naar doorzicht naar doorzicht. En elk doorzicht is een andere kijk. Het is in die zin een perspectivistische werkelijkheid, facetten van dezelfde diamant. Zit je in één perspectief vast, dan mis je de andere. De taak van de leraar is om de student daarvan los te weken. Heb je gegeten? Was dan je kommen, zei Joshu! Heel simpel. En daarom is deze illusie geen onbelangrijke illusie. Er zijn meer van dergelijke illusies, bijvoorbeeld:

Hoe talloos alle levende wezens ook zijn, ik neem me voor hen allen te bevrijden. (Eerste Bodhisattvagelofte)

Waar zijn al die levende wezens? Ja, hier! Maar, wat is er te bevrijden? En toch is het geen onbelangrijke illusie. Het grootste mysterie van het boeddhisme is wellicht de bodhisattva Avalokitesvara, de bodhisattva van compassie. Die kwam uit een staat van totale dualiteit naar een staat van totale eenheid en intimiteit met alles, diepe samadhi. De bodhisattva hoort de schreeuw. De bodhisattva IS de schreeuw. Er gebeurt iets in het bewustzijn wat de bodhisatta tot een dienstbare houding beweegt. Dat is van alle mysteriën in het mysterie wellicht het allergrootste want er is niemand te helpen. En toch…

En het is perspectivistisch. Als je denkt, eenheid o ja, dan mis je de vorm, het andere perspectief. Het mooie van de upaya van het zenpad en met name het koansysteem, is dat de volgende koan je telkens opnieuw in het inzicht van de vorige laat vallen. Het maakt je los, teneinde flexibel te kunnen bewegen in de openheid die tegelijk vorm is. Je hebt hierin tal van mogelijkheden die je leert ervaren en herkennen. Nogmaals resumerend:

Zij die een grote realisatie hebben van illusie zijn boeddha’s; zij die in grote illusie verkeren omtrent realisatie zijn levende wezens.

Wat is die grote illusie? Dat je iets kan bereiken! Wat dan? Dat de illusie stopt. Ahh! Dat je ‘ping’ ervaart en nergens meer last van hebt, dat je alles helder ziet en geen last meer hebt van je ‘’ik’’.

En verder, zijn er degenen die voortgaan met zich realiseren voorbij realisatie, zij die in illusie verblijven doorheen illusie.

Wie zijn dat? Wij! We gaan van illusie naar illusie en van realisatie naar realisatie.

Als boeddha’s werkelijk boeddha’s zijn, merken ze niet noodzakelijkerwijs dat ze boeddha’s zijn. Echter, ze zijn levende boeddha’s, die doorgaan met boeddha’s te verwerkelijken.

Als je werkelijk aanwezig bent, merk je dat niet op. Dan ben je het gewoon.

Wanneer je vormen ziet of geluiden hoort, met je hele lichaam-en-geest, dan schouw je dingen onmiddellijk (…ping!..). Maar anders dan de dingen en hun reflecties in de spiegel en anders dan de maan en haar reflectie in het water is, wanneer een zijde is verlicht, de ander zijde donker.

Wat zegt Dogen hier? Als we onszelf zijn, aanwezig, niet wetend, bij ‘ping’, dan is er alleen maar DIT! Maar als we in de reflectie zijn, zitten we daar niet meer. Je kan nooit in beide zitten – in zo-heid én in de reflectie. Dogen wijst hier op het belang niet vast te zitten in een perspectief.

De weg van de boeddha bestuderen is jezelf bestuderen. jezelf bestuderen is jezelf vergeten. Jezelf vergeten is ontwaken door alles wat zich voordoet. Wanneer je ontwaakt door alles wat zich voordoet, vallen jouw lichaam en geest en de lichamen-en-geesten van anderen weg; Geen spoor van realisatie blijft over en dit spoorloze zet zich eindeloos voort.

Jezelf vergeten is hier aanwezig zijn, volledig. Er zijn talloze manieren om jezelf te vergeten. De vraag is wat het meest behulpzaam is daarbij. Als we met de groep een sutra reciteren kun je de hele groep ervaren, al reciterend door jouw heen. Mensen die graag naar muziek luisteren, zullen die eenheidservaring ook kunnen herkennen. In een intiem contact kan het ook worden ervaren als iets wat beweegt tussen twee personen.

Wanneer je voor het eerst de waarheid zoekt, dan denk je er ver van te zijn verwijderd. Maar de waarheid is al juist overgedragen; je bent onmiddellijk je oorspronkelijke zelf.

Wanneer je in een boot vaart en naar de kust kijkt, dan zou je kunnen veronderstellen dat de kust beweegt. Maar wanneer je je ogen nauwgezet op de boot gericht houdt, dan kun je zien dat de boot beweegt. Overeenkomstig, als je alle dingen met een verwarde lichaam-en-geest onderzoekt, zou je kunnen denken dat jouw geest en wezen duurzaam bestaan. Wanneer je intimiteit beoefent – met je hele lichaam-en-geest – en terugkeert naar waar je bent, dan zal duidelijk zijn dat helemaal niets een onveranderlijke kern heeft.

Waar heeft Dogen het hier over? Er is geen onveranderlijke kern. Heel letterlijk. Je staat op Amsterdam CS, je staat op het station en je ziet al die mensen. Het ziet er allemaal solide uit, met de trein, het spoor. Maar wat je ziet is allemaal flux, het is pure ervaring. Een en al ‘ping’. Dit is wat het is. Het is niet substantieel.

We vullen het voortdurend in en we zetten ons daarmee vast. De illusie is het bewustzijn van jij en ik. Als je wilt weten wat het werkelijk is, dan is het niet te pakken. Als je zintuigen open staan en je gaat naar de bodem ervan ontdek je dat niets vast staat. Er is geen gedachte die je ook maar een milliseconde kan vasthouden. De andere kant, sunyatha is zo leeg nog niet. Het is vaak zo intens dat we ons ervoor moeten afsluiten.

Ontwaken is als de maan die in het water reflecteert. De maan wordt niet nat, noch is het water gebroken. Ofschoon haar licht weids en groots is, wordt de maan gereflecteerd zelfs in een kleine poel water. De hele maan en het totale uitspansel worden gereflecteerd in dauwdruppels op het gras, of zelfs in een enkele waterdruppel.

De maan als zo-heid, ping. Het water, de illusie maar toch… Dogen begon zijn beoefening in de tempel op de berg Hiei zat met de vraag: waarom beoefenen als alles al zo-heid is? Die vraag werd uiteindelijk beantwoord in het ondubbelzinnige gegeven: beoefenen IS de uitdrukking van ontwaken, beoefenen IS de uitdrukking van boeddhanatuur. Het is niet om verlichting te verkrijgen, het is verlichting, is ontwaken. Op zo’n manier dat ping wordt gerealiseerd en vervolgens als de maan in het water. En daarmee alles weer zijn plek krijgt in onze hele dualistische werkelijkheid. Deze teksten helpen de verdieping van onze eigen praktijk. Waar zit dan de verdieping als de ervaring precies is zoals die is? Dat we beseffen dat we van perspectief naar perspectief gaan, dat de ervaring zich telkens toont in meerdere kanten, facetten van dezelfde diamant. Eerst gaat een lamp in de kamer aan, dan gaat ie weer uit en vervolgens gaat een andere lamp aan. Zo werkt verdieping. De eerste lamp is belangrijk. Eerst zie je een deel, dan een ander. Het is de ontdekking van de olifant. Beoefening is in feite jezelf vergeten.

Op maandag 25 september begint de nieuwe zen cirkel, met die andere magistrale tekst van Dogen als thema: Uji, ‘Zijn Tijd’. Kijk voor meer informatie en opgave onder ‘Agenda’ op deze website.

‘Onoverwinnelijk’, de beoefening van meditatie

 

Zazen, in het Nederlands vertaald met ‘meditatie’ betekent letterlijk: zitten (Jap.: za) in een specifieke gesteldheid van geest (Jap.: zen, Sanskriet: dhyana). Zazen is dhyanaparamita, de uitoefening van een specifieke geestesgesteldheid, namelijk die van een Boeddha, een ‘Ontwaakte’. De geestesgesteldheid van een Boeddha is derhalve een wakkere en dus zouden we zazen kunnen vertalen met ‘zitten in wakkere aanwezigheid’.

Aldus zittend herinnert de bodhisattva zich zijn ware natuur. Hij neemt hiervoor een speciale houding aan, een houding van aanwezigheid, met gekruiste benen, kracht in de onderbuik en een rechte rug. En hij neemt zich voor niets te doen, louter aanwezig te zijn. Dit laatste hoeft hij niet te doen, want dat is hij al. Als de bodhisattva de greep op zichzelf nu loslaat, herinnert hij spontaan zichzelf zoals hij waarachtig is, een ongeboren, alles omvattende, alles dragende aanwezigheid. Hij is het licht waarin alles verschijnt.

In zazen valt sattva, deze beperkte en door en door geconditioneerde vorm van onze incarnatie precies samen met bodhi, de grenzeloze aanwezigheid waarin alles verschijnt. Niets is uitgesloten van deze aanwezigheid, elke verschijning is de bodhisattva zelf. Zelfs als Mara verschijnt, schrijft de Indiase filosoof Candrakirti, dan kunnen de krachten van deze demon, deze bezetenheid, je niet verleiden. (Madhyamakavatara 5 (1)) Waarom niet? Alles wat zich voordoet is je het meest intiem, het bestaat niet buiten je aanwezigheid en is bovendien volkomen open, onbepaald. Hier betreedt de bodhisattva het veld genaamd ‘onoverwinnelijk’ (sudurjaya), omdat er niets meer buiten hem is dat hem kan hinderen. Sterker nog, door te zitten in grenzeloze aanwezigheid beseft de bodhisattva zich dat hij niet stuk kan. Deze aanwezigheid is doodloos, er komt niets en er gaat niets, ze kent geen ontstaan en geen vergaan. Aldus ziet de bodhisattva in dhyanaparamita de essentie van de Vier Edele Waarheden van de Boeddha, schrijft Candrakirti. (ibidem 5 (1))

Zittend in ongeboren aanwezigheid is de bodhisattva de werkelijkheid precies zoals ze is. Dit is de enige realiteit die is, ofschoon grondeloos, de enige grond om op te staan; de rest is concept, idee, illusie. Langzaam maar zeker groeit zijn vertrouwen in deze zoheid. En langzaam maar zeker neemt hij deze grenzeloze en volstrekt onbepaalde realiteit mee in zijn dagelijkse handelen als hij weer opstaat van zijn meditatiekussen en als sattva, deze sterfelijke, bevangen, uit karma geweven vleesjas, de wereld in stapt.

‘Stralend’, de beoefening van geduld

Aanwezigheid draagt. Ze draag mijn individuele bestaan en elk ander individuele leven. Ze draagt zonder onderscheid te maken en ze draagt door de nacht, en door de dag. Ze draagt door de hitte van de woestijn en de koude van ijzige velden. Wat zich ook in mijn leven voordoet, ik kan op deze dragende aanwezigheid vertrouwen. Maar mijn vlees is ongedurig. Mijn lijf wil voort, naar de glorende gebeurtenissen toe, het kan niet wachten. Mijn lichaam wil weg, weg van de pijn, weg van de bevroren situatie, weg van mijn lot, weg van de eindeloze luwte in de storm. Te vaak wil ik niet zijn waar ik ben, sjoemel ik met wat ik heb te doen, gun ik me geen tijd voor dit moment en heb ik geen zin in mezelf. De beoefening van ksantiparamita, ‘geduld’, ‘aandachtig wachten’, uitstaan, uithouden, herinnert de bodhisattva aan de grenzeloze ruimte die hij is en de eeuwigheid die hij ademt. In de beoefening van geduld herkent de bodhisattva de dragende aanwezigheid die door alles wat hem toevalt heen straalt en hem helder toont wat hem tegemoet treedt. Hij is er intiem mee. Hij is wat zich aandient. De situatie is nooit gescheiden van zijn bestaan. Hij zelf creëert de afstand in zijn rusteloosheid en verzet.

Concreet kan ksanti worden beoefend door een moment van pauze in te lassen in een dwingende situatie, terwijl alles in je schreeuwt dat je onverwijld moet handelen: adem in, adem uit, met onverdeelde aandacht. En, door als we een wezenlijke keuze dienen te maken of iets onverteerbaars verteren, de verzengende spanning van het moment uit te staan, uit te houden. Uithouden betekent ook niet vergelden, schrijft Candrakirti, want de vergelding is een nieuw solide obstakel in de aanwezigheid (Madhyamikavatara 3 (4)). Misschien is dit wel de moeilijkste vorm van de beoefening van geduld.

In dit veld waarin de aanwezigheid straalt doordat ik niet doe en wacht en rust in dit moment, worden alle objecten van kennis opgebrand, schrijft Candrakirti (ibidem 3 (1)). In geduld wordt de onbepaaldheid van zowel het object als het subject, het zelf, gezien (ibid. 3 (3)). De situatie trekt ‘open’ als de hemel na een bewolkte dag. Candrakirti schrijft: ‘Ongeduld neemt het onderscheid tussen wat juist en wat verkeerd is weg.’ (3 (7)) Je ziet niet meer helder wat je te doen hebt en wat je doet. Geduld daarentegen ‘bevat het inzicht in het onderscheid tussen de juiste en de verkeerde handeling.’ (3 (8)) Geduld is het tegenovergestelde van agitatie. De beoefening van geduld, gecombineerd met de beoefening van aanwezigheid (dhyanaparamita), ofwel meditatie, maakt ‘de totale uitputting van klampen en vijandigheid’ ervaarbaar (3 (11)). Dan heb je ruimte om te handelen en te ervaren.

Volgens Candrakirti worden dana, sila en ksanti vaak aan beoefenaars die niet de wereldse beslommeringen verzaken ter beoefening gegeven (3 (12)). En zeker in onze genadeloos snelle en verstrooiende tijd is de beoefening van geduld een uitstekende oefening om op gezette tijden bij onszelf te zijn en bij onszelf te rade te gaan.

Emoties en dagelijkse activiteit

Om de verheven levenswijze te leiden, de levenswijze die uitgaat van onze essentie, ‘het universeel scheppende’, hoeven we helemaal niets te doen, alleen aanwezig te zijn en ons in deze aanwezigheid te laten bewegen. Dit geldt ook voor het omgaan met onze emoties. In de meeste situaties laten we ons leiden door onze oordelen over en diep ingesleten patronen met betrekking tot onze emoties. We laten ons leiden door geperverteerde emoties, emoties die zijn vervormd door wat we zelf met die emoties doen. Zelden laten we ons leiden door de emotie precies zoals ze is, een verlichte kwaliteit van ons leven en een exact op de situatie afgestemde energie. Agressie leidt ons als een geperverteerde angst. Hebzucht leidt ons als een geperverteerde begeerte. Matheid leidt ons als een geperverteerde lust. (Zelf)haat leidt ons als een geperverteerde woede. Als we de moed hebben om terug te gaan naar de emotie zelf, ‘voordat karma zich heeft verzameld’ (zie het fragment hieronder), dan komen we weer in contact met het heldere licht dat ons beweegt en de intelligente kwaliteit die het universeel scheppende ons biedt om ons leven te leiden.

Nyingma meester Longchenpa zegt hierover in het hoofdstuk ‘Gedrag’ van zijn ‘Juwelenschip’: ‘Mocht gehechtheid, afkeer, dofheid, trots of afgunst oprijzen, besef dan ten volle hun innerlijke energie. Herken hen in het allereerste moment, voordat karma zich heeft verzameld. Kijk het volgende moment onbevangen naar deze toestand en ontspan in de aanwezigheid ervan. Dan wordt ieder van de vijf hartstochten die oprijst een pure aanwezigheid, bevrijd op zijn eigen plaats, zonder te worden uitgesloten. De hartstocht komt op als ongerept gewaarzijn, helder, plezierig en niet bepaald door gedachten.’

Het op deze wijze werken met emoties kunnen we goed oefenen in meditatie. Zit fysiek en geaard, stevig geworteld in je onderbuik. Laat de emotie die opkomt opkomen. Blijf erbij en rust daar. Laat je aanwezigheid door de emotie vullen en voel de energie en de verlichte kwaliteit van deze emotie van binnen uit. Heel intiem. Zo raak je vertrouwd met je emoties.

Om de verheven levenswijze te leven hoeven we helemaal niets te doen. Alles wat we doen of laten is te veel. We leven een ongekunstelde aanwezigheid, onmiddellijk, zonder meer en zonder minder. En alles wat we doen is de directe expressie van het universeel scheppende.

Longchenpa: ‘Luister: zo pas je de leer toe. Ga niet in tegen wat je doet. Want doen en niet doen zijn ongeboren. In dit besef is wat je ook doet de ongeboren werkelijkheid.’

Dit is een kwestie van vertrouwen. Dit vertrouwen groeit door telkens weer aanwezig te zijn, terug bij mezelf, mijn gedachten uit te spannen, niet uit te zenden en te rusten bij wat er nu hier opkomt. Dit is het. Dit beweegt me. Dit is mijn bestaan ten diepste, dit is alles wat er is. Dit kan ik vertrouwen. Zo eenvoudig, en toch zo moeilijk om te doen.

Vijf essenties van de volger van de Weg

Na de vijf essenties van geestelijke leiding te hebben besproken, ligt het voor de hand ons te richten op de vraag wat we van de leerling op het geestelijke pad mogen verwachten. Longchenpa zegt hier in ‘Het Juwelenschip’ in het hoofdstuk ‘De leerling’ het volgende over:

‘In het algemeen moet de aspirant zich verbinden en dient hij te beschikken over een duurzaam zelfvertrouwen, een sterke liefde voor al wat leeft, een standvastig vertrouwen en een groot vermogen tot edelmoedigheid.’

Wat je mag verwachten van een spiritueel student of een volger van de Weg, wil ik andermaal uitdrukken in vijf essenties.

Een. Een leerling is pas echt leerling in relatie tot een leraar. Natuurlijk kan een leerling ‘een leerling van het leven’ zijn, maar dit is wel beperkt en te vrijblijvend. Jezelf aanbieden in al je gezichten, oordelen en patronen en jezelf verbinden met een persoon van vlees en bloed, die zo zijn eigen nukken en tekortkomingen heeft, is essentieel in het leerlingschap.

Twee. Een volger van de Weg heeft een passie voor het leven. Die passie hoeft niet streng gearticuleerd te zijn. Vaak weet de leerling niet precies wat hem beweegt. Het feit dat hij bewogen wordt, zonder dat hij weet waarom en waarheen, is voldoende voor een spiritueel student. Zoals de leerlingen die aan de voeten zaten van de oude leermeesters van de Indiase Upanishads antwoordden op de vraag waarom ze zich toch al die moeite getroosten: ‘Just for the hell of it.’

Drie. De leerling is begiftigd met enige mate van openheid van geest. De leerling moet in ieder geval bereid zijn om om zijn eigen hoek heen te kijken. Hij is nieuwsgierig en beschikt over het vermogen om zich te verwonderen.

Vier. Een volger van de Weg beschikt over een lange adem, energie en geduld. Hij weet intuïtief dat een inzicht niet de gehele waarheid is en richt zich op een horizon die voortdurend wijkt. Hij heeft voldoende vertrouwen in de Weg om te twijfelen aan de vruchten en de doelen van zijn onderneming en aan zijn vermogen om deze te realiseren.

Vijf. Een geestelijk student is bereid om te geven, niet alleen zijn tijd, geld en energie, maar ook zijn heilige huisjes en stokpaardjes. Hij is bereid zijn voorwaarden ter discussie te stellen en zichzelf los te laten in zijn beoefening en in de intimiteit met zijn leraar. Deze bereidheid is groter dan zijn angst.